Tegen vier uur ziet men, op allerlei wagens en karren, in rammelende vigilantes en op brooze tilbury's, Duitsche gekwetsten, waaronder zeer zwaar gewonden, naar Brussel rijden. Er zijn er honderden. Men vraagt: waarom behelpen zij zich met voertuigen, die maar heel traag vooruit kunnen en bij hotsen en botsen geweldige pijnen moeten veroorzaken? Waarom gebruiken zij dan hunne prachtige ambulanceauto's niet? Het antwoord: omdat zij de prachtige ambulanceauto's waarschijnlijk elders noodig hebben...
Wat later trekt een troepje gevangenen voorbij: burgers die zich te ver hebben gewaagd, en nu met vrouw en kleine kinderen tusschen acht soldaten naar stad worden gebracht. Men vertelt ons dat vier arme Belgische soldaatjes met een krijgsarts, omringd door Duitschers, op de Groote markt zijn gebracht. De bevolking heeft de Duitschers uitgejouwd, die gedreigd hebben te schieten. In Molenbeek moet hetzelfde zijn voorgevallen; het heet dat daar werkelijk geschoten is geworden...
De Duitschers, zegt men, eischen overal het materiaal van de brandweer op. De burgemeester van Laeken, een zeventiger, die de groote mechanische ledder der pompiers weigerde te geven, werd gevangen genomen.
Het is acht uur in den avond. Nog altijd, dichter en dichter, het kanon...