maakt een zeer vreemden indruk, dat eerste pianospel: eene zenuwopkrimping die eerder onaangenaam is. Maar nu herinner ik mij, dat ik het meisje ken, wier vingeren het klavier op- en aftokkelen. Ik zat er, vóor den oorlog, iederen dag meê op de tram. Herinneringen komen op als aan een verren tijd vol vrije orde, een tijd van dankbare gewoonten, waar ik eerst thans de harmonie van gevoel...
De officieele aankondiging van heden is den Duitschers gunstig. Zij hebben de Verbondenen voor Noyon geslagen, ‘beslissend’ zegt het bericht. Naast mij staat een piepjong luitenantje. Als hij gelezen heeft, knikt hij krachtig met het hoofd, ter goedkeuring. Onwillekeurig zie ik hem aan: hij begrijpt dat hij misschien ongelijk gehad heeft te manifesteeren, zij het dan ook stilzwijgend en bescheiden. Eenigszins bedremmeld, verwijdert hij zich.
Het mooie weêr blijft niet lang duren. Weêr de vochtige loomte van een dóórhangend zwerk. - Zijn de muzikale instincten onder de bevolking weer ontwaakt? Daar gaat, achter mijn huis, een ‘kleine bugle’ van de Stedelijke Harmonie, de stadskapel die 's zomers iederen dag in het Park een concert geeft, op zijn instrument eene ‘fantazij’ op Carmen uitvoeren. Hij blaast: in sierlijke zwenkingen van kleinburgerlijke sentimentaliteit golft de smachtende melodie. Op straat zijn vier soldaten en een korporaal blijven stilstaan. Zij luisteren, vinden het blijkbaar mooi. Voor de eerste maal hoor ik de muziek van Carmen met haast physieken tegenzin...
Valavond. De man met sportpet en gele regenjas,