Brussel buiten den oorlog leven, en gespeend zijn van de emoties, die eraan verbonden zijn.
Ik heb, om naar den Cinquantenaire te gaan, den weg lang St. Jooste ten Noode en nieuw-Schaerbeek gekozen. Vijf minuten van het Noorderstation, centrum van het Duitschdom te Brussel, lagen de nogal groezelige straten, waar eene geringe burgerij een benepen leven leidt, leeg en stil. Tusschen de steile, bruin-witte gevels der hooge huizen, verliep het gewone gedoe van iederen dag: de sjofele vrouwtjes in haar kort onderrokje, de haren tot papilotten gerold en gewrongen, die groenten gaan koopen, uit den slagerswinkel komen, aan de karren van de heerlijke druiven nippen, die er dit jaar in overvloed zijn en bijna niets kosten. Geen Duitscher te zien. De vrede, de kalmte, eene stille tevredenheid als gestold in de onroerende lucht, als eene dichte, doorschijnende, maar onaantastbare stolp over deze straten, deze huizen, deze menschen. Voor de uitstalling van een verkooper van oude boeken voel ik voor 't eerst sedert den oorlog mijn bibliophielen-geaardheid boven komen: voor vijftig centiemen koop ik de zeldzame eerste editie van een Franschen bundel gedichten uit den symbolistentijd...
Wat verder, in de Schaerbeeksche rijkelui's-straten, is het, zoo het kan, nog rustiger. Kraaknette dienstmeisjes vegen den stoep schoon. In de tuintjes vóór de huizen bloeien de late rozen, schettert het rood der dahlia's. De atmospheer, doorluwd van een zachten wind, deint als de adem van eene jonge, kalm-gelukkige vrouw. Daar het vandaag weêr een zomer-dag is, maar met den weemoed van het eindigende seizoen, voelt