Palace-hotel, waar ik even zijn moet, en waar de Duitsche officieren hun hoofdkwartier hebben opgeslagen, is het niet zoo makkelijk binnen te geraken. Ik zit er als burger heel alleen. De officieren bezien mij met een zekere achterdocht. Zij zien er trouwens zenuwachtig uit...
Maar het volk op straat schijnt niet te merken dat er waarlijk iets gaande is. Men leest de krijgsberichten zonder groote aandacht. Men weet trouwens dat het in Frankrijk goed gaat. Wat Rusland betreft: het ligt zoo ver van ons af... Intusschen vindt het nieuwtje, als zouden honderdtwintig duizend Russen uit Archangel (sic), mitsgaders twintigduizend Kanadeezen te Antwerpen zijn ontscheept, veel minder geloof dan de vorige dagen, toen het op vreugdekreten onthaald werd...
In de buitenwijken wordt het stiller en stiller. Te Laeken, waar wij haast geen soldaten meer hebben, richt men de kazerne tot rustoord voor reconvalescenten in. Tien, vijftien groote, grijze autobussen van het Duitsche roode kruis voeren ze aan: het lijken wel menschen die op een pleziertochtje naar buiten uit zijn. Verder is het totale rust. Alleen wat wij nog aan artillerie bezitten herinnert ons op vaste uren aan den oorlog! 's Ochtends om zes en half rijden zes kanonnen en evenveel caissons, alle getrokken door zes paarden en vergezeld van de noodige manschappen, voorbij. Tegen elf uur komen zij terug: het is dan etenstijd. Aldus verloopt iedere dag in peis en vreê het wandelingetje van deze vervaarlijke moordtuigen...
Zoo verliepen de laatste paar dagen. Toen er vanochtend eenige spanning kwam: een nieuw bericht was uitgeplakt, waarbij vermeld dat door de krijgsraad eene