is het barre herfst; men gaat huiveren tot binnenin de huizen. - Daarbuiten, nauwelijks twee uur gaans boven Brussel, is het gevecht weer losgebroken. Belgen en Franschen winnen veld: de Duitschers willen hun, tusschen Grimbergen en Vilvoorde, den overtocht van het Kanaal van Willebroeck beletten. Onder vervaarlijk gedruisch hebben zij voor Vilvoorde eene brug doen springen: ten Noord-Oosten van Brussel was de lucht zwart van rook. Van oever tot oever gaat razend geschut, dat den grond doet beven tot in Laeken, tot in Schaerbeek. En het is weer, onder den koppigen regen, de lamentabele stoet van vrouwen en kinderen, die vluchten. De mannen heeten allen gevangen te zijn...
Intusschen is het, als iederen Zondagochtend, op Brussel's Groote Plaats, vogelmarkt. Naast de uitstalling der eerste chrysanten, der uitbloeiende gladiolen, der veelkleurige madelieven, der bolle dahlia's, die de vochtige lucht bezwangeren met eene bittere geurensymphonie, hebben de kooplui hunne stapels muitjes, waar peruches in trekkebekken en leeuweriken onrustig trippen, waar kanarievogels, alle pluimpjes recht, zitten te bibberen en de ekster-jongens wijs gapend en oogen toe het aas verwachten (hoe men in September aan eksterjongens komt, is mij een probleem), - hebben de kooplui hunne muitjes, het eene boven het ander, als één steilen gevel onder een zeildoeken, hoog-luifelend dak gebracht. Wat verder hurkt, op den schouder van een knaapje met hongeroogen, een teringlijdend, traagwimperend aapje, dat van uit zijn langen, mageren arm, over zijn groezelig-witten buik krabt. Maar het zijn vooral de duiven, vanaf de tortels, die dicht tegen elkaar aan-