hebben. Gij stelt u dan ook niet voor, hoe zij hier, voornamelijk door uwe landgenooten en door Vlamingen, verslonden wordt. Zij, die geen Nederlandsch begrijpen, laten ze zich in de koffiehuizen voor de vuist vertalen. De Duitsche officieren oefenen er zich in de vergelijkende taalkunde op. Wij, die ons bij gebrek aan alle verbinding met de wereld buiten Brussel, bij gebrek aan bladen vooral, ineens in de vroege achttiende eeuw verplaatst mochten wanen, wij worden weêr een anderhalve eeuw jonger. Wel zijn wij nog geen menschen van de twintigste eeuw: het nieuws, dat ons bereikt, is oudbakken. Wij kunnen ons echter beschouwen als Europeanen van de jaren 1830-40, toen er nog geen telegraaf was, en de post niet zoo vlug ging. En wij zijn al heel blij, dat wij het zoover hebben gebracht...
Met de N. Rott. Ct. is er bij ons meer vertrouwen gekomen; ik bedoel het wantrouwen, dat wij voor al de nieuwtjes in omloop koesterden, heeft nu een middel tot kontrool gevonden. Zoo weten wij, wat de ontzaglijke troepenbeweging beteekent, die dag en nacht rondom Brussel plaats heeft, en kunnen wij als waarheid aannemen, dat, zoo steeds nieuwe manschappen binnenrijden, een goed gedeelte van de legercorpsen, die in België verbleven, ons grondgebied hetzij voor het Zuiden, hetzij voor Galicië en Oost-Pruisen verlaten hebben.
Die troepenbeweging, die elken vreemdeling de ontzetting op den nek zou jagen, wij zijn er al goed aan gewend. De eindelooze treinen, waar, versierd met bebladerde takken, de vervaarlijke mitrailleuses, de logge kanonnen in rij en gelid op staan; waar, door de luiken der gesloten goederenwagens, brave paardekoppen