1 September.
Onze gezichtskring wordt enger en enger, onze persoonlijkheid geringer en geringer. Wij leven nog alleen van, met, voor de stad. De oorlog en het gebrek aan volkomenbetrouwbaar nieuws hebben ons samenhoorigheid geleerd, de samenhoorigheid van menschen die opgesloten zouden zijn binnen hooge, steile muren. Dat gevoel van samenhoorigheid is echter, heel duidelijk, eene vermindering, het vernedert ons, stemt tot ontevredenheid.
Al komt de post nu geregeld éenmaal daags. Het zijn echter niets dan brieven uit de stad-zelf. Toevallig is er een onder uit Engeland. Een familielid, die geregeld den overtocht doet van Liverpool naar New-York, schrijft mij op 14 Augustus, dat hun boot, toebehoorende aan eene Engelsche compagnie, door een Duitsche boot beschoten was geworden, en er gelukkig zonder veel schade van afgekomen is.
En wij krijgen nu ook dagbladen. 't Is te zeggen dat mannetjes te voet de reis naar Gent doen, waar de meeste kranten van Brussel sedert den oorlog verschijnen. Vandaar brengen zij enkele nummers meê, die zij vijf en zeventig centimes en éen frank verkoopen. Het schijnt tamelijk gemakkelijk te zijn, Gent te bereiken, ook zonder paspoort.
Een paspoort wordt trouwens aan Belgen niet meer afgeleverd. De Duitsche overheid verzekert dat er misbruik van gemaakt is geworden. Sommige personen, ermeê gewapend, waren erin geslaagd, de Duitsche voorposten te naderen, en hadden er foto's van genomen.
De paspoorten zijn trouwens zoo goed als onnoodig.