Ik waag het wél, loop door de stad die vol Duitsche soldaten is. Zij zien er nogal aanmatigend uit. Op hun teen zou men nu juist niet moeten gaan trappen. De menigte, die rond Stationgebouw en Beurs, evenals in de koffiehuizen veel minder talrijk dan gewoonlijk is, vermijdt ze, laat hun het trottoir over. De galm, de zang der stad is anders geworden. Om te beginnen mist men de gillende krantenventers. Nationale cocardes worden niet meer verkocht: nog een klank die verdwenen is. Alleen de fruitverkoopers die prachtige vruchten tegen ongelooflijk-lage prijzen aan den man brengen. De Duitschers maken er ruim gebruik van: menig Oberst, die hier over straat druiven te plukken loopt, zou er in de eigen garnizoenstad zijne soldaten om straffen...
Ik loop een geheimzinnig-bedompt ministerie binnen, om nieuws. Het nieuws is heel schaarsch. Men weet alleen te vertellen van de vorige dagen. Vrijdag laatst, toen de Duitschers één dag in Brussel waren, hadden zij het gebouw bezet en de ambtenaars belet buiten te komen. Sommigen had men gevangen gehouden tot half-drie 's middags. De vrouw van den minister had hun macaroni klaar gemaakt...
Gisteren avond, korte opschudding: men ziet, in het Oosten, vuur aan den horizont. Roode weêrglanzen kleuren bij scheuten den zwarten hemel, de richting van Vilvoorden uit waar vanochtend het kanon heeft gedonderd. Geen twijfel: het liefelijke stedeken aan de poorten der hoofdstad staat in brand.
Vanmiddag andere paniek, midden in de stad ditmaal. Rond zes uur is, van aan het Zuider- tot aan het Noorderstation, iedereen aan 't loopen gegaan. Als een