| |
Vacantiekrabbels
Oostende, 30 Juli 1923
- De Maharajah!
Ik geloof niet dat hij een mythe is. Zijn hooge titel staat, met den naam van het land waarover hij regeert, in de officiëele reizigerslijst, - sole official visitors' list. Het heet zelfs dat hij, om de aantrekkelijkheid te verhoogen en meer luister bij te zetten aan zijn bezoek, uit het verre wonder-Oosten een prinses heeft meegebracht, - echtgenoote, dochter of misschien eenvoudig uitverkoren danseres: een danseres te meer te Oostende. Hij is de sprookjesvorst niet die men, in zwarten caftan, in de koepel geschilderd ziet van de groote feestzaal der Kurzaal, waar men hem, geschilderd door Philippe Swijncop, met een sleep van kleurige volgelingen en overwuifd van sierlijk-krullende vlaggen, onder den Oostendschen hemel ingehaald ziet door zwevende bazuinen aan den blazenden mond van vrouwelijk-lichtgekleede luchtgeesten. Hij is geen entiteit, geen hersenschim, want goudbeslagen badgasten, glinsterend van
| |
| |
Hollandsche guldens, Engelsche ponden en Amerikaansche dollars, zijn doorgaans wars van metaphysica; terwijl het te Oostende juist de puzzle van den dag is: waar is de Maharajah? waar zit de Maharajah? waar vind ik, waar zie ik de Maharajah?
Want de Maharajah, hij moge een werkelijkheid zijn, is een werkelijkheid die zich Oostersch-verborgen houdt. Misschien is hij hierheen gekomen om wat koelte te zoeken, die hij natuurlijk niet vindt op het wit-gloeiende strand, op den blakenden dijk, of zelfs in de zalen der Kurzaal waar de menigte de atmospheer vult met zwoele amber- en andere geuren. Hij vindt ze, de afgetrokken Maharajah, hij vindt die koelte alleen in zijn schemerige Palace-vertrekken, waar hij mijmerend cigarettes rookt, terwijl bovengemelde prinses voor hem op welvige voetjes danst met rood-gewelfde nagels, en hij de glanzenbeschilferde zee aanstaart, - de zee, het eeuwig-aanhalende voorwendsel; de zee, de steeds-noodende gastvrouw die niemand beziet, dan hij, de luie Maharajah die niet uitgaat en aldus de prikkel is, het gesluierde opwindingsteeken, het mysterieuze reactiemiddel dat de algemeene geblaseerdheid tot eenige nieuwe reflexen opwindt.
Want hoe zouden wij anders kunnen zijn dan onverschillig, hadden wij dien onzichtbaren Maharajah niet, den zich nochtans zeer reëel openbarenden Maharajah, den astraal-werkenden Maharajah, die den dampkring doorrilt met de geheimzinnige fluïdes? - Onverschillig trouwens als de zee zelve, de groote, Homerisch-onvruchtbare in haar paillettes-kleed, dit jaar aldoor hetzelfde kleed onder de aldoor zelfde zon. Waar is dit jaar,
| |
| |
haar grauwe mantel-tegen-den-regen, en haar dik-zwarte kap-tegen-den-storm waar de woeste wind door woelt? Wanneer draagt ze weêr eens, de zee, het vale gewaad dat haar innige bewogenheid omhult, of het vinnigflapperende, teêrkleurige toilet, dat haar voorjaarsdartelheid tooit? - Thans doet zij zich vóór, tegen alle gebruiken in van 's ochtends tot 's avonds, in hare glinsterende ontvangst-robe van wisselend taf, belegd met zilveren stiksel, zooals de mode eischt; en zij speelt aldus haar gastvrouw-rol met de nonchalance van een koningin, die natuurlijk al haar genooden niet kennen kan, en waar ook de genooden onverschillig tegenover blijven, - de genooden, die alleen nog oog hebben voor de luchtige nimfen, voor de weinig-verbergende sirenen, die haar abstracte majesteit tegen middag en avond verlevendigen met speelschheid.
Geblaseerdheid. - Is er dan niets nieuws (behalve natuurlijk de misprijzend-vereenzaamde Maharajah!), niets ongewoons althans in Oostende te zien? Toch wel. Er is, namelijk, Middelburg en Goes, er is Zierikzee en Brouwershaven, er is Marken en Schiermonnikoog, en ik zou er niet durven op zweren, dat de eilanden Rottum en Borkum zich onbetuigd hebben betoond. Het laat diepgaande ethnographische studies toe: de oud-Hollandsche kleederdrachten schijnen zelfs invloed uit te oefenen op de zeer mondaine avondtoilettes die weer eens, tegen de smalle, doorschijnende mode in, hier en daar een schuchter crinolines-offensief aandurven. Nooit is Nederland in Oostende vertegenwoordigd geweest als dit jaar; men merkt het aan twee feiten: de citroenkwast is in prijs verdubbeld en de drie Hollandsche
| |
| |
bladen, die in de Kurzaal beschikbaar zijn - Nieuwe Rotterdamsche Courant, Handelsblad en Telegraaf - zijn het eigenlijk nooit.
Een ander te Oostende niet gewoon verschijnsel, dat eveneens te wijten is aan de afgematheid van den Belgischen franc en de opgewekte stijgkracht van den buitenlandschen muntstandaard, is minder van ethnographischen dan van maatschappelijken aard. Gij weet dat Oostende een in hoofdzaak Engelsche badplaats heet, in zooverre dat de tweede taal van den geboren Oostendenaar, die een winkel openhoudt, een hôtel exploiteert of kamers verhuurt (en onder deze drie soorten van menschen zijn alle geboren Oostendenaars onder te brengen), - zoodat de tweede taal te Oostende veel minder het Fransch dan het Engelsch is geworden. De Engelschen nu, die ieder seizoen Oostende aandoen, behoorden tot vóór een jaar tot een zeer bijzonder soort Engelschen: tot het soort dat nooit het vasteland verlaat; het soort dat het geboorteëiland den rug heeft toegekeerd en dat zelfs, buiten dat eiland geboren, het nooit zien zal dan om, misschien, er te gaan sterven: het soort Engelschen namelijk dat den winter doorbrengt te Cannes en te Nizza, en den zomer naar Oostende komt, gevolgd door de steeds zelfde kellners en barmen, lieden die eveneens deze weelderige levenswijze hebben geadopteerd. Dit jaar, zei ik, is daar verandering in gekomen. In de afgeloopen maand Juli kon een niet al te veel eischende Engelschman te Oostende drie volle dagen en drie volle nachten leven met één pond sterling, een gansche maand dus met tien pond. Dit krijgt hij moeilijk gedaan in het eigen vaderland. Wij beleven dus een invasie
| |
| |
van Engelschen-van-minderen-stand; menschen die, het reizen niet gewoon -, maar die willen doen gelooven dat ze van hun leven nooit anders gedaan hebben -, hier omwandelen in de ongelooflijkste dracht: gespijkerde schoenen die oningewijden zouden doen gelooven dat Oostende middenin het Alpencomplex ligt, een rugzak die het vermoeden wekt dat het voedsel hier schaarscher is dan in oorlogstijd, en een gebrek aan hoofddeksel dat tot pijnlijke gedachten leidt nopens het uitsterven van de Engelsche hoeden- en pettenmakerij. En daarmede zijn al die middenstands-Engelschen, wat kleederdracht betreft, al even-schilderachtig als Zeeuwen en Friezen; ze zijn alleen een beetje belachelijker; en een beetje onwelvoeglijker ook, waar ze de deftigste avondpartijen onrustbarend maken met hun khaki-katoenen nonchalance; iets waar de Hollandsche deftigheid en de trage blooheid der Nederlandsche kustbewoners natuurlijk niet verdenkbaar van is.
Er zijn niet alleen Hollanders, er zijn niet alleen Engelsche kantoorbedienden: er zijn ook, en talloos, Russen. En dezer opschik is nog veel minder gewoon dan die van Volendammers en Schiermonnikoogers, of dan het globetrotters-toilet der Angel-Saksers die voor het eerst de zee overstaken. Niet dat men ontelbare Astrakanmutsen, Tolstoj-kielen of duikerslaarzen ontmoeten zou. Men ontmoet eigenlijk, aan bedoelde Russen, niets. Doordat men die Russen-zelf niet ontmoet. Ontmoeten wil zeggen: op den dijk aan mekaar voorbijloopen, of ijsroom eten aan hetzelfde terrastafeltje (ijsroom is ook al duurder geworden!) Terwijl men de Russen moet gaan opzoeken, wil men ze zien. En dan merkt men met ver- | |
| |
bazing dat, zoo ze kielen dragen, deze kielen gesneden zijn in de fijnste zijde van ongewoon felle kleur, en dat het zeldzame leder hunner laarzen milliarden roebels waard is, hetgeen niet overeenstemt met hetgeen wij weten van den economischen toestand in het land der voormalige Romanow's. Maar ik herhaal het: kielen en laarzen zijn zeldzaamheid: deze Russen, die den zin hebben der opportuniteit, kleeden zich, in het heete Oostende, blijkbaar liever uit dan aan. Zij houden van naakte beenen en zelfs van bloote voeten, ook waar het niet in hunne bedoeling ligt - integendeel! - van een zeebad te gaan nemen. Het overige van hun lichaam is nauwelijks meer van kleederen voorzien. En dit geringe tooisel, dat eerder door kleur en schittering uitblinkt dan door hoeveelheid, onderscheidt zich trouwens geenszins van de stoffeering der lieden waaronder zij zich voordoen, en waarvan ze zich alleen onderscheiden door hun inderdaad Russisch-klinkenden naam, - Russisch-klinkend vooral voor wie geen Russisch kent. - Mundus vult decipi; deze Russen voegen eraan toe: ergo decipiatur. Want ik beging een snoodheid, u al deze Russen als onderdanen van Lenin voor te stellen. Velen zijn stadgenooten van den danser, die vóór den oorlog reeds en een paar jaar nadien aan den
Brusselschen Muntschouwburg fungeerend was, en die voor iedereen Sacha Sarkoff heette, - alleen niet voor de enkele ingewijden, die wisten dat deze Russische danser een Brusselsch ketje was, met name Charelke van de Sompele of zoo. Dat er onder de tegenwoordige Oostendsche Russen, als hij dansers, wel eenige als hij Brusselaars zullen zijn, kan ik niet bewijzen; doch zij bewijzen het zelf, als ze onder mekaar Brusselsch praten.
| |
| |
Russische dansers: nadat de Russische balletten verleden jaar het great event van de Oostendsche season zijn geweest, ontmoet men hier, naast voornoemde buitenlanders, een hoogst onbetamelijke hoeveelheid van deze saltatores. Beroepsdansers zag men vroeger in de Kurzaal slechts bij hooge zeldzaamheid: thans komen er iedere week nieuwe, te beginnen met de majestatische Napierkowska die, ook op haren rijperen leeftijd, de magische kracht der schoonheid bewijst. In den Koninklijken Schouwburg wilde een gansch gezelschap doen gelooven, dat men op Russische jaarmarkten niets dan onbedaarlijk springen doet. Elke dancing heeft zijn kozak, of een mededingster van de Nijinska, en liefst beiden, tot beschaming der armoede der charmante Engelsche girls (trouwens eveneens in grooten overvloed door een Brusselsche dansschool geleverd), wier vooralsnog onbetwist gebied deze localiteiten waren. Zelfs Hindoe's en Philippijnen, die verleden jaar de groote aantrekkelijkheid waren, zien zich door deze bewoners der steppen verdrongen. En...
En wie in Oostende van al dat aangedikte en meer of min opdringerig-pittoresk cosmopolitisme even wil uitblazen, hij wendt stappen en blikken af van strand en dijk, van Kur- en danszaal; hij tracht de schimmige maar prikkelende Maharajah te vergeten en keert zelfs der zee zijn rug toe, - de onaangedane zee en haar gepailleteerd ontvangstkleed. Hij gaat naar het aquarium: de zee is er uiterst-bevattelijk, gereduceerd als ze is tot menschelijke proporties. Zij heeft er geheimen voor niemand; zij is er meer dan naakt: zij is doorschijnend.
| |
| |
Men geniet er zwijgzaam gezelschap aan de niet al te buitengewone visschen, die ze bevolken.
En men is er, zoo goed als altijd, alleen.
| |
II
30 Juli.
Het kan zijn, dat, wie niet van visch houdt, vooral als deze de vuurproef niet heeft doorstaan, en die overigens Oostende niet verkiest om er eenzaamheid te zoeken, niet mee wil naar het Aquarium, dat ik hem in mijn vorig briefje heb aangewezen als het oord waar hij de gansche echte zee vindt in hare volledige beteekenis, buiten een aangroeiend, dit jaar eenigszins gewijzigd, cosmopolitisme en zij het bij de relativiteit, die den menschelijken geest past als een Grondwet. Hij wil niet mee, zeg ik, naar mijn klein lievelings-aquarium, naast de deur van den photograaf die u zitten laat vóór een zee in grauwverf, alsof de andere onvoldoende was. Laat hij dan meegaan, zoo ik hem bidden durf, naar de Kurzaal, waar elck wat wils vindt, en zelfs hij, die pleizier schept in Maharajah's afzondering (ook zonder danseresje).
De Kurzaal kan men al heel vroeg betreden, mits men ingeschreven zij. Om negen uur in den ochtend is de Kurzaal nog overgeleverd aan een afvaardiging van het Oostendsche plebs, dat, onder de overvloedige gedaante van vrouwen-uit-het-volk, er rader-ratelend rol-borstels rijden laat over de rijkdom der tapijten. Heeren, die men er 's avonds stappen ziet in een sierlijk habiet-costuum onder den kepi van een Mexikaansch
| |
| |
generaal, en die u hoofsch het programma aanbieden van de muziek, die dan wordt uitgevoerd op een hoogte van ongeveer zeven meters, terwijl ze de voetjes der dames met een zwart schabelletje onderschuiven; deftige waardigheidsbekleeders loopen er dartel rond in hemdsmouwen, en bewijzen hun zin voor de orde bij het schikken van niet minder dan vijftienhonderd stoelen.
Gij hebt geraden dat deze lieden daarvoor een welverdiende vergoeding ontvangen. Naast hen vindt men er nederige menschen, die werken voor henzelf, voor hunne medemenschen, en voor de toekomst. Men weet niet of zij hemdsmouwen hebben, en zij zien er niet dartel uit. Hunne eigenaardigheid is, dat zij in ochtendtoilet aan een tafeltje zitten te schrijven. Zij schrijven, al naar hun leeftijd, het verlies op dat ze vorigen avond aan het spel hebben ondergaan, hetgeen op de keper beschouwd een individualistische bezigheid is; of zij schrijven aan hunne vrienden of vriendinnen al wat zij aan merkwaardigs mochten beleven den vorigen dag: bezigheid van een reeds minder-egoïstisch levensstadium; of zij pennen, eenvoudig of koortsig, hunne memoires neêr: een verbitterd-podagrische heer, een verflenste dame die telkens bij het schrijven onder veel en korstig ceriserood het rood der schaamte rijzen voelt bij de onweêrstaanbaar-meêgedeelde uitspattingen eener, eveneens in dit Oostende der onafweerbare verdoening, doorgemaakte, doorgesleten jeugd. En hiermede overdrijf ik geenszins: ik ken in deze stad de morganatische weduwe van een Russisch groot-hertog - aldoor maar Russen! - die tot zelf-verblinding maar onder den drang van het blinde Noodlot, haar gedenkschriften opstelt
| |
| |
in Braille-schrift, van negen tot half-elf. Waarna ze veel portwijn gaat slurpen.
Om half-elf komt in de Kurzaal wat meer beweging. De eerste orkestmeester, de heer François Rasse, verschijnt er in een lijnwaad-wit colbertje, of het is de tweede kapelmeester, de heer J. Toussaint de Sutter, die het doet in een verzorgde jaquette. Zij besturen repetities, de eerste met Waalsche breedsprakerigheid, de tweede met ingetoomd gevoel. Die repetities zijn echte feesten voor wie van muziek houdt: zij zijn een muzikale anatomie-les; zij zijn de uitkleedloge van een wereldkunst; gij leert er al de leelijkheid en al de schoonheid der oudere en nieuwere toonkunst kennen, vertoond in hare naaktste gedaante; gij smaakt er nu en dan de vreugd der wrangheid: een nog altijd gangbaar genot. Om elf uur repeteeren de zangers en zangeressen, die 's avonds als solisten optreden zullen; hebben zij een zéér groote reputatie, dan doen ze dat in een nogal slordig costuum en tusschen hunne gespannen tanden; zijn ze minder beroemd, dan drukken zij de hand der eerste viool en huilen zij bij poozen een afwezige menigte toe; zijn zij nog niet heel zeker van hunne toekomst, dan gaan ze energiek zelf de maat slaan vóór het orkest, dat zij als leeuwentemmers willen bedwingen, en zij articuleeren de woorden van hunne aria alsof zij een les wilden geven in de phonetica aan de lieden van Dover, Harwich of Hull.
's Namiddags: klein symphonisch concert van weinigvermoeiende deuntjes; daarna orgelconcert, dat Bach paart aan Tagliafico; en daarboven uit, in twee naasteengelegen zalen, het snerpen van een dubbelen jazz-band.
| |
| |
Ik verberg het u niet: ik hou van jazz-band-muziek, die op u afkomt als een zwerm woedende bijen, gedragen op de gedempte bas van een stampenden motor. Soms is daar een neger in langen witten kruideniersjas, die niet genoeg heeft aan de schuiftrompet, waarvan hij het schuiven uitlengt tot een oneindigheid van weegeklaag: die neger dan bewust van de onbereikbaarheid van het instrumentale absolute, gaat zingen; hij laat zich begeleiden door een cymbalon, speeltuig waarvan de klank nooit een menschenoor heeft gestreeld, en door een harmonica die overtuigt door gerekte akkoorden; opdat men het geluid van zijn stem behoorlijk onderscheiden moge, zingt de neger met groote regelmatigheid een halven toon hooger dan de welwillende maar doofschijnende begeleiding. En er zijn menschen, die daarop dansen.
Zoodra de laatste tonen van een Brahms-symphonie zijn vervloeid in de eerste maten van een two step - een alleraardigst contrast! -, ziet men een rythmisch aangelegde jeugd schuiven naar de ‘Salle des Familles’ of naar de ‘Salle des Ambassadeurs’ waar de onderscheidene bands fungeeren, van halfvijf tot zeven en van tien tot twee of drie in den nacht. Een merkwaardig verschijnsel is, dat de dansende jonge (en half-oude) heeren behooren tot het ras der vreemdelingen, terwijl twee-derden der jonge dames te Oostende gewonnen en geboren zijn. Roerend schouwspel: in den winter zien die meisjes er uit als poppen, ik bedoel als insecten die het nog niet tot vlinder hebben gebracht; en 's zomers zien ze er óók uit als poppen, maar dan als het speelgoed dat dien naam draagt. Trouwens, één enkele zomerdag in zijn diverse uren bewijst haar Fregoli-vaardigheid.
| |
| |
Om acht uur van den ochtend ziet men ze in een nauwelijks - verbloemd nachtgewaad melk nemen aan de deur van hare respectievelijke woning; om tien uur huppelen zij, mandje aan den arm, in een toiletje dat ik niet aarzel Oostendsch te noemen, naar de groentenmarkt; op het middaguur echter loopen zij reeds in Engelsche gedaante, over den dijk; terwijl ze van vijf uur af de kunst van Terpsychore beoefenen in een dracht die niet zelden te Parijs met duur geld betaald is geworden. Merkwaardig is, dat haar tong gelijken tred houdt met haar kleedij, - als ik het aldus uitdrukken mag. Met den melkboer en de groentenvrouw praten zij het zoete Vlaamsch van hare geboortestad; op den middag zingen zij goed-hoorbaar Engelsch; in de zalen, waar zij de voorzichtige dansen uitvoeren, die uitgevonden zijn door menschen welke beducht zijn voor een hartkwaal, spreken zij de taal der Comédie française. En daar zij doorgaans mooi zijn, neemt niemand het haar kwalijk.
Er zijn te Oostende nog andere dames, dan de Oostendsche meisjes. Er zijn onder meer - gij hadt het zoo waar geraden, - de internationale ‘lichtekooien’, zooals ik ze deftig hoorde betitelen door een Zeeuwschen boer. Maar dezen zijn het dansen beu. Terwijl de onschuldige en aborigene jeugd over de wasgladde vloeren strijkt, zorgvuldig vastgehouden door plichtbewuste jongelingen van beneden de vijftig, gaat de schuldige en uitsteedsche jeugd spelen in de daartoe ingerichte holen. Men zegt mij, dat die holen, net als de spelonk van Ali Baba, prachtig gestoffeerde salons zijn. ‘Men zegt mij’: want ik heb het zelf nooit of nimmer gezien, daar ik ze nooit of nimmer heb betreden. Het spelen is door de Belgische
| |
| |
wet verboden; des speel ik niet. Spelen de hetaeren en de heeren, die waken over hare ondeugd? Zij beweren het, maar zelf zou ik er geen eed op durven doen. Moest een of ander betrokken persoon met een browning in de vuist mij toebijten: er wordt in de Kurzaal niet gespeeld, dan zou ik vastberaden antwoorden: natuurlijk wordt er in de Kurzaal niet gespeeld! Want ik beweer nooit iets, dat ik niet verantwoorden kan. Het was van mijnentwege dan ook eenigszins gewaagd, van speelholen te spreken. Officieel heeten ze ‘salons privés’, en ze zijn het zóó, dat het even moeilijk is er binnen te treden als weêr in de spelonk van Ali Baba. Eerst moet gij de inspectie passeeren van twee ambtenaren of waardigheidsbekleeders, die achter een toonbank zitten als echte wisselagenten. Zij vragen u of gij geintroduceerd zijt; is uw antwoord ontkennend, dan leeren zij u, dat gij u moet laten aanmelden, met naam, toenaam en beroep, door twee wél-geintroduceerde promotoren; daarna wordt gij op een bordje ad hoc weêr met nomen en cognomen acht-en-veertig uur ter kennisneming uitgehangen; valt er in die spanne tijds niets op uw eerbaarheid af te dingen, dan wordt het toetredingsverbod opgeheven en wordt ge doorgelaten door den kuitbroek-Cerberus, die in dubbele gedaante de poort der geheimenis bewaakt. Maakt dergelijke introductie u griezelig, dan kunt gij u troosten met de gedachte, dat ge, eenmaal binnen, het gevaar oploopt, primo er al uw mooie geld te verliezen, secundo er door het parket, dat nu en dan de ‘salons privés’ binnentreedt zónder bijzondere permissie, als een misdadiger te worden opgepikt. En daarom acht ik het, voor me zelf althans, verkieslijk, mij niet op voormeld
| |
| |
bordje te laten aanmelden, al moest ik dien ten gevolge doorgaan voor niet-eerbaar.
Ik heb trouwens, in deze zelfde Kurzaal-vol-ressources, oorden, waar ik mijn tijd even aangenaam doorbrengen kan. Ik heb er de drinkgelegenheid; ik heb er de restaurantzalen (goed en niet duur); ik heb er eindelijk, op de eerste verdieping, de leeszaal. Zelfs als het groote avondconcert aan het woeden is ten gehoore der dames, die van de gelegenheid gebruik maken om een jumper te haken, is het er koel en veilig. Men hoort er de muziek niet: men hoort er, door de hooge ramen, de zee, de nachtelijke zee. Zij heeft haar galatoilet afgelegd: zij is naakt en duister; zij is alleen; daarom zingt ze. Zij is...
Maar ik wil niet lyrisch worden: ik ben een badgast, en die is te Oostende niet om over de zee te schrijven...
|
|