| |
| |
| |
Tooneel te Brussel
I
28 April 1923
Deze week kwam eene jonge Fransche tooneelonderneming op de planken van het ‘Théâtre du Marais’, als gevolg van eene methodische uitwisseling, die onlangs aan dat ‘Théâtre du Marais’ toeliet, te Parijs onvervalschte lauweren te gaan plukken, - thans had te Brussel de eerste vertooning plaats van Jules Romain's jongste tooneelwerk: Monsieur le Trouhadec saisi par la débauche.
En intusschen speelde het ‘Théâtre du Marais’, ongetwijfeld de beste, ik bedoel de meest-homogene en meest-beschaafde, vereeniging van deze hoofdstad, weêr maar eens klassiek werk op zijne eigene, moderne wijze: Musset's A quoi rêvent les jeunes filles en Molière's L'Amour médecin.
Deze gebeurtenissen op het gebied van het tooneel - want ik geef gaarne toe dat zij het zijn, - laten zich, bij al ander verschil, vereenigen onder eene vaststelling, die eene voldoende aanleiding is tot dit briefje: de voorstellingen worden beheerscht door stijl.
Het is niet sedert heden of gisteren dat op het tooneel naar stijl wordt gestreefd, al is in deze, niettegenstaande Hollandsche voorbeelden, België tot vóór een paar jaar achtergebleven. Ten deele plastische kunst, is de tooneelspeelkunst, met regie en decoratie die er bestanddeelen van zijn, de stijlhervorming die de andere plastische kunsten, en meer bepaald de schilderkunst, thans beheerscht, vóór geweest. Het is wel drie lustra geleden,
| |
| |
dat fijngevoelige, men mag gerust zeggen practischaangelegde regisseurs hebben ingezien, hoe het per se-valsche van eene tooneelvertooning zooniet vermeden, dan toch verholpen kon worden door overdrachtelijkheid. Waar een geschilderde lap nooit een huiskamer of een boom kan worden, zelfs niet in het oog van den toegevendsten neger, zocht men de grof-naturalistische illusie te vervangen door eene illusie, die, ditmaal haar-zelf wél-bewust, het oog zou streelen hetzij bij impressionistische middelen - spel van licht, kleuren, vormen -, hetzij bij expressionistische middelen - uitwerking van voluum en vlak, van lijn en toon, van suggereerende verhoudingen die ditmaal, ook buiten styleering, ver van rechtstreeksche natuurlijkheid stonden. De bestreving was dezelfde: waar het tooneel, ook niet wat dialoog betreft, en des te minder in beide gevallen wanneer het te doen is om inkleeding van een tekst, nooit leven, ik bedoel levensphotographie kan worden (hetgeen nooit iemand heeft gewenscht, die een kunstenaar was), blijft slechts dit ééne over: van tooneel stijl te maken.
De jongste vertooning, als alle overige trouwens, van ‘Le Marais’, zoowel als de vertooning van het stuk van Jules Romains, zoowel als de zéér te waardeeren poging die de heer Poot, bestuurder van den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Brussel, andermaal heeft gedaan en weêr met een stuk van Herman Teirlinck, staan dus in het teeken van den stijl. Zij doen het alle drie op eene zeer verschillende wijze.
Voor Jules Delacre, bestuurder van het ‘Théâtre du Marais’, is stijl in hoofdzaak gelijk te stellen met
| |
| |
smaak. Zijne regisseursideeën heeft de heer Delacre uit Engeland, waar hij onder den oorlog, zoo goed als noodgedwongen, acteur is geworden. Hij heeft er geleerd wat Royaards en Verkade er hebben geleerd: fijne beschaafdheid in de voorstelling. Die voorstelling, deze voordracht, zij spreken in hoofdzaak tot de zintuigen. Zij nemen in door eene uitzonderlijkheid die nimmer schokt, die eerder bedwelmt. Is zijn decor synthetisch, dan is die synthesis nog geenszins eene wiskundige formule. Hij bedoelt niet te spreken tot den geest, ik bedoel: tot het redeneerend intellect. De heer Delacre, die een fijnzinnige dichter is, zal wel de laatste zijn om de totale afschaffing van het decor, van het attribuut, van het ‘accessoire’ voor te staan. Hij vereenvoudigt; hij herleidt het tooneelmatige milieu tot de hoofdzakelijke bijzonderheid. Maar die bijzonderheid heeft nooit de beteekenis van eene abstractie. Zij is veel minder een intellectueel teeken dan eene, ietwat grillige, verlokking van het oog. Wat Delacre bedoelt is alles behalve een schema, eene geometrische ‘épure’: het is gelouterde natuur. Hij gebruikt zeer natuurlijke middelen, en verwacht alles van hunne oproepende kracht. Hij verwaarloost strengheid voor gevoeligheid. Hij blijkt vol afschuw voor cerebraliteit: eene herfststemming, bijvoorbeeld, zal hij liever wekken door eene chrysant in een vaasje, op een mahoniehouten meubel der jaren dertig, dan door de vlakheid van een grauw-ros geschilderd doek en de barheid van enkele lijnen zonder eigenlijke, recht-streeks-aansprekende beteekenis. Hij is, ik zei het u, een dichter: een dichter kan moeilijk buiten zulke zinnelijkheid. Hij is tevens een fantast, en bewijst het,
| |
| |
nu twee jaren reeds, door de keus der stukken die hij vertoont. Het is niet alleen de samenstelling van zijn gezelschap die er hem toe noopt, op zijn repertorium stukken te plaatsen die liefst buiten gedegen werkelijkheid staan. Het laat hem toe, weêr vrijen teugel te laten, als regisseur, aan een zeer geestig, aan een charmeerend vernuft, dat buiten geestelijke wetten staat. Hij speelt met zijn publiek: hij dringt het geen rotsvaste overtuigingen op. En daarom speelt het publiek zoo graag meê. Dat publiek wordt nooit geplaatst voor problemen, ten hoogste voor eene beminnelijke oplossing ervan. Het hoeft niet te denken: alleen te genieten. En het geniet (in dezen tijd een zeer te waardeeren voorrecht), het geniet slechts zeer echte, ik ging haast zeggen: probate, zorgvuldig gekeurde, standhoudend-bevonden schoonheid. Delacre is alles behalve buitenissig: laat alle onrust varen, gij die het ‘Théâtre du Marais’ binnentreedt. Hij is daarenboven zoo modern als de ‘gens du monde’ dat kunnen verdragen; zijn schouwburg is een salon waar men zich thuis kan gevoelen, ook boven de vijftig: hij is niet te minder up to date. Hij is het door de vereenvoudiging die alle drukte uitsluit, en zelfs alle onechtheid; hij is het door eene kieskeurigheid die nooit vreemd aandoet: hij is het, in een woord, door een stijl, - die niemand stoort en onmiddellijk is te begrijpen.
De tooneelkundige opvattingen van Jules Romains zullen, vrees ik, in zake stijl, van wel eenigszins anderen aard zijn.
Jules Romains, vader van het Unanimisme, dichter met veel levenservaring, is alles behalve van humor verstoken. Dien humor vindt men in boeken van hem,
| |
| |
als ‘Les Copains’; men vindt hem, eenigszins grover, terug in de ‘pièce comique’, die hij zeer gevat, met een uitnemenden zin voor de uitwerking van elk woord, ‘Monsieur le Trouhadec saisi par la débauche’ heeft betiteld. De tooneeloptiek werkt van lieverlede vergrovend: zij dikt zoowel toestanden als afzonderlijke karakters aan. De karakters, die Jules Romains ons voorhoudt, zijn minder analytisch dan synthetisch voorgedragen. Het zijn meer - soms zeer nieuwe, altijd zeer kostelijke - types, dan psychologische voorwerpen of objecten. Op de planken nemen zij verhoudingen aan, die ik niet aarzel monumentaal te noemen, zoodat deze personnages komen te staan naast de beste en bekendste van de Fransche tooneelliteratuur. - Hiermede bereikt Jules Romains stijl, is zijn klucht een werk van onmiddellijk-kenschetsenden stijl. Zij is het tevens, die klucht, door de voordracht der gebeurtenissen die er zich in ontwikkelen. In tegenstelling met zoo goed als alle andere, zoekt zij hare komische kracht geenszins in verwarring. Het quiproquo is bij Jules Romains evenzeer vermeden als het calembour. Hij houdt van klaarheid tot bij vervlakking toe. De eenvoud der toestanden gaat met den eenvoud der middelen gepaard. Er is geen imbroglio; er is veel meer juxtapositie. De malheid der voorstelling ligt voor een goed deel in de logica ervan. En ook hierin doet Jules Romains als klassiek aan. ‘Monsieur le Trouhadec’ schaft gansch de negentiende, en zelfs een goed deel van de achttiende eeuw af, om aan te sluiten, met elegantie en gemak, bij Molière en, hooger op, de middeleeuwsche klucht. En ook hierdoor geeft hij blijk van een inzicht, dat op de natuurlijkste wijze der wereld
| |
| |
stijl bestreeft en bereikt. De vis comica van Jules Romains sluit alles behalve rust uit; zij is ten uiterste bevredigend. En hierdoor verkrijgt zijn werk eene waarde die van zeldzamen aard is. - Er is eindelijk de taal. De taal van dezen auteur, veel meer in deze klucht dan in zijne verhalen, zweemt naar pastiche. Doorgaans is zij van gevoelige raakheid: zij blijft het hier, maar vreest geenszins aanzwelling. Zijne woorden zijn als zeepbellen, die zich onder een kinderadem uitzetten. Zij behouden hunne preciesheid; zij verbluffen meer dan eens door hunne malle echtheid; doch zijn bij aanhouding verrassend door eene precieus-aandoende emphase. Meer dan om welke reden ook denkt men hier aan Molière: er is iets grandioos' in een dialoog, die nochtans het eenvoudigste der wereld is, - eenvoudig niet zoozeer omdat het zoo dicht bij de werkelijke spreektaal staat, als juist omdat die spreektaal gestyleerd, zeer bewust opgedreven is tot wat men stijl noemt, stijl in schoolschen zin, stijl zooals men ons dien heeft geleerd te waardeeren als den besten, zooniet den eenig goeden. Jules Romains blijkt een goed leerling te zijn geweest, maar is het met ironie. Hij waagt zich aan eene gezwollenheid, die taalironie is en dat is niet de kleinste reden waarom wij van zijn klucht waarlijk genieten.
Jules Romains stelt nog eene andere ironie in practijk, ditmaal met de medewerking van zijn regisseur. Want stijl is er niet alleen in den opzet en den tekst van zijn stuk: er is ook stijl in de vertooning ervan, en die stijl is ironisch. - Romains en zijn regisseur weten dat men, om van zijn tijd te zijn, naar vereenvoudiging moet streven. Een tuin in het Zuiden van Frankrijk, aan de
| |
| |
Côte d'Azur, zal men dus liefst door een paar palmboomen, en niets meer, voorstellen. Die palmboomen, weer gestyleerd, zijn representatief. Alleen wat stijf misschien. En daar hebben Romains en zijn medewerkers op gevonden, die palmboomen mechanisch te doen wiebelen, rythmisch-egaal als een metronoom. En aldus komen die palmpjes eene hoogst-komieke rol, zij het dan ook vol stijl te spelen...
|
|