| |
| |
| |
Literatuur en politiek
Maart 1925
Ik heb het goed gevonden, hem dezer dagen niet te gaan opzoeken: ik was eenigszins bang hem te zien in zijn volle glorie. En gij zult dat goed begrijpen als gij zult weten, dat wij samen zijn groot gebracht; dat wij zelfs - om het zoo te zeggen - elkander, bij de macht der vriendschap, hebben helpen groot brengen. En ziedaar, dat men hem in eens een sprong wil laten doen, waar hij-zelf wellicht nooit aan gedacht heeft, en waar eene, ook geestelijke, rheumatiek mij belet, hem in te volgen. En zoo komt het, dat ik hem dezer dagen niet gezien heb: ik wist niet, of ik hem, of ik ons beiden, geluk wenschen moest, dan wel troosten. Al ontkiemde daar, uit den grond van mijn hart, eene vreugde, gelijk tusschen de handpalmen van een fakir een zaadje.
Die glorie: had hij ze wel noodig? Twintig boeken hadden ze hem bezorgd, sedert hij zijn ‘Alea jacta est’ had uitgesproken, - dertig jaar geleden, toen wij samen den Rubicon hadden overgestoken, die eigenlijk de Hippocreen was. Prachtige renner, zou hij zijne vrienden achter zich laten: hij heeft ze aan de pleisterplaats steeds afgewacht, en bemoedigend onthaald, voor nieuwe tochten, op den ‘coup de l'étrier’ die was een glas geuzen-lambiek. Waarna hij weer zijn gang ging, en de gevaren weken langs zijne baan.
En dát is het juist: zijne glorie kende geene hinderpalen. Ik zeg niet, dat hij ze thans wil zoeken. Doch, zij snellen hem ditmaal tegemoet, en - het wordt thans den vinnigen vechtersbaas de vólle glorie: à vaincre sans danger...
| |
| |
Herman Teirlinck - gij hebt geraden, dat hij het is, over wien ik het hier heb, - is kandidaat voor de Wetgevende Kamers van België. Er verloopen geene weken, of hij is ongetwijfeld, en in allerdaad, Kamerlid. En inmiddels loopt zijn naam als een heilig vlamken over alle Vlaamsche lippen; de eenen ademen het in als een vuur dat innerlijk verwarmt; anderen, van dewelke men meer discretie zou hebben verwacht, blazen erop, omdat zij die centrale verwarming voor hen-zelf gevaarlijk achten. Ik heb Teirlinck deze laatste week niet gezien. Ik stel mij voor dat hij heel veel lol moet hebben. En ik heb lol op afstand: nil Hermanni a me alienum...
Herman Teirlinck wordt dus, en het lijdt niet den minsten twijfel, Kamerlid. Hij zal er misschien om lachen, maar het is uitgesloten, dat het hem verwonderen zou. Er zijn menschen, die hun leven lang dolen, bij gebrek aan een centrum; hun bestaan is, etymologisch, excentrisch: zij missen het aanhalend, het uitstralend brandpunt van de lens, die hunne ziel zou moeten zijn. Alle geloof blijft hun onthouden: zij missen zelfs de illusie aan eene illusie. Herman Teirlinck, hij, is een geboren geloovige, zij het buiten elk dogma om. Hij heeft zich, herhaald, willen dwingen tot het cynisme van een Chamfort, dien hij eens ‘zijn meester’ heeft genoemd. Maar past wel op: dan was dat anders niet dan uit vrees voor het soort gevoeligheid, dat geestdrift heet. Niemand laat zich zoo gemakkelijk door eene thesis, eene stelling, laat staan door een paradox inpalmen, dan de vader van Mijnheer Serjanszoon, de geboren Orator Didacticus. Er is bij hem geen vast geloofscentrum, geen brandende haard, waar alle indrukken de Vestalen van zijn; er is,
| |
| |
in zijn bestaan, eene opeenvolging van gloeiende centra, die elkander de vlam overmaken en in blakerende overtuigingskracht elkander gelijken. Daaruit is zijne veelzijdigheid te verklaren, die telkens imponeerend weet te schitteren. En daarom zal hij, in de Kamer der Volksvertegenwoordigers, een zeer oprecht Vlaamschgezind en democratisch liberaal zijn met een uitstralend overredingsvermogen. Hetgeen hij niet eens wist, toen wij elkander voor het laatst hebben ontmoet. Al is dat toch nog niet zoolang geleden geschied...
Met Herman Teirlinck zal de Vlaamsche literatuur in het Belgisch Parlement schitterend zijn vertegenwoordigd. Senator Vermeylen had het hem al voorgedaan: Zijn stille kracht heeft, zonder onnoodige woordkramerij, heel wat ernstigs en deugdelijks bereikt. Thans komt Herman Teirlinck zijne actie versterken bij al de vonken en flitsen van zijn rijk vernuft. En hij zal niet de eenige zijn. Ziet hij links, dan zal hij daar onder zijn nieuwe politieke tegenstanders, de sociaal-democraten, vinden zitten den jongen Daan Boens, den zeer oorspronkelijken soldaat-dichter van Menschen in de Grachten, het beste want humaanste boek verzen, dat de oorlog heeft geinspireerd; een zeer mannelijk maar zeer blijgeestig man, wiens enthousiasme van anderen aard is dan dat van Herman Teirlinck, meer volksch, misschien ook wel meer eenzijdig, minder scherpzinnig maar op zijn minst even oprecht.
Dat maakt al drie Vlaamsche literatoren in het Belgisch parlement. Wellicht komt er een grondig kenner der Vlaamsche literatuur bij, de fijnzinnigste en geleerdste vorscher op het gebied der middeleeuwsche en zestiend'
| |
| |
eeuwsche Nederlandsche letteren, de tegenwoordige bestuurder der Koninklijke Vlaamsche Academie Leonard Willems, zoon van wijlen den grooten Hellenist Professor Willems, eens den intiemen vriend en invloedrijk raadgever van uw Carel Vosmaer. Leonard Willems zal vermoedelijk gekozen worden, dank zij de voorkeurstemmen van de liberale Vlaamschgezinde democraten te Gent, wier candidaat hij is. Zeer scherpzinnig advocaat, zal hij - men moet althans hopen, dat het lot hem daar de gelegenheid toe verschaft - voor de Kamer en de ideeën, die hij verdedigt, eene uitstekende aanwinst zijn.
Het grappige van Herman Teirlinck's geval is, dat hij in den kiesstrijd als onmiddellijken tegenstrever Pierre Nothomb heeft. Er is een zetel te veroveren: valt hij den liberalen te beurt, dan gaat Teirlinck er op zitten; komt hij den Katholieken ten goede, dan valt hij in de macht van Nothomb. Deze, die de erfenis draagt van een in de Belgische politiek beroemden naam, is de vurigste nationalist van dit land, zoo woest soms, dat hij zelfs door zijne politieke vrienden solemneel wordt afgekeurd; hij is het, die de annexionistische campagne tegen Nederland heeft gevoerd. Maar niet om die reden wordt hij in dit briefje genoemd: gelijk Herman Teirlinck, heeft Pierre Nothomb romans geschreven, zij het in het Fransch, romans die nu wel niet geniaal zijn te noemen, maar toch getuigenis afleggen van een fijn en geslepen talent.
Wordt Nothomb tot Kamerlid gekozen - en het is mijn bedoeling niet, zijne kansen te berekenen: ook hij kan natuurlijk op talrijke voorkeurstemmen hopen,
| |
| |
doch het is niet zonder moeite dat hij opgenomen wordt op de lijst van eene partij die naar tucht streeft, - wordt hij dus gekozen, dan vindt hij op de banken der rechterzijde een ander romanschrijver, van wien sommigen durven voorspellen, dat hij over een paar weken aan het hoofd der Belgische regeering zal staan: ik bedoel graaf Henry Carton de Wiart. Zijne verhalen: La Cité Ardente en Les Vertus bourgeoises, om slechts de voornaamste te noemen, zijn algemeen gekend, ook buiten de Belgische grenzen. Stevig gebouwd en goed geschreven, verdienen zij dat succes, al werd hun schrijver in de laatste jaren vinnig bevochten. Men verweet hem allerlei literaire misdaden. Het is hier de plaats niet om in dien strijd partij te kiezen.
Op de banken der rechterzijde is, zooals blijkt, de Fransche literatuur overwegend: geen enkel Vlaamsch of Vlaamsch-gezind katholiek volksvertegenwoordiger heeft zich ooit, bij mijn weten, als literator aan de algemeene aandacht opgedrongen. Onder de liberalen daarentegen zijn, zooals hierboven wordt aangetoond, de Vlaamsche schrijvers de baas. Komt Daan Boens in de Kamer, dan worden de beide nationale literaturen onder de socialisten in gelijke mate beoefend: Daan Boens zal er gaan zitten naast den Franschen dichter Louis Piérard.
Louis Piérard is in Holland lang geen onbekende. Onder den oorlog heeft hij er lang gewoond en, naar zijne gewoonte, vurig en ijverig gewerkt. Deze Waal die het Nederlandsch uitstekend kent, heeft zelfs Arthur van Schendel's Zwerver verliefd vertaald: hij heeft voor de Nederlandsche letterkunde de oprechtste bewondering.
| |
| |
Misschien zijn er onder de socialisten wel meer Walen, die zich op het glibberige pad der literatuur hebben gewaagd. Befaamd zijn zij er niet door geworden. De meest-bekende onder hen, Piérard niet te na gesproken, is korten tijd geleden gestorven: het is Célestin Demblon die, met zijne Moskovitische opvattingen, de gevaarlijke kwajongen zijner partij was geworden, waar hij eens de vurigste voorvechter van was geweest. Demblon was niet alleen beroemd om zijne nogal vreemde Shakespeare-studies: hij had ontdekt, dat Shakespeare eigenlijk de hertog van Rutland was. Daar weinigen zich de moeite gaven, hem hierin tegen te spreken, heeft die ontdekking Demblon wrokkig en bitter gemaakt. Trouwens, ook aan zijne overige literaire praestaties heeft Célestin Demblon niet zoo heel veel pleizier beleefd: men placht dezen communist te verwijten, dat zijne eerste verzen toegewijd waren aan de Moedermaagd Maria; van deze zonde heeft de dichter zich nooit weten wit te wasschen...
Een andere veteraan in het socialistisch, leger heeft zich aan literatuur met voorliefde overgeleverd; zijne productie was overigens volkomen zuiver in de leer: zijn naam is Edward Anseele; als Carton de Wiart is hij oud-minister, zooals gij weet, en schrijver van romans, zooals gij vermoedelijk niet wist. De letterkunde houdt Anseele bij voortduring bezig. Heeft hij tijd tot droomen, dan droomt hij van boeken-schrijven: een grooten socialen roman waarvan de inhoud, dien hij gaarne aan zijne vrienden vertelt, inderdaad grootsch is; een blijspel dat, als ik mij niet vergis, ‘Bonjour Coco!’ zal heeten... zoo Anseele ooit den tijd vindt, het te schrijven.
| |
| |
Uit dit alles blijkt, dat wij op een nogal literair parlement kunnen wijzen, dat belangrijk met poëzie staat aangevuld te worden. Uit onze politieke zeden zou men het anders niet hebben afgeleid...
|
|