van Yperdamme eigenlijk meer verwacht: ook hij, de jolige, bleek een ‘déraciné’, die geene echte vruchten meer vermocht te dragen, te vergelijken bij de romanisanten van Brueghel's tijd, die wisten te woekeren met een echt Vlaamsch schilder-talent, maar te weinig contact met hun oorsprongsbodem hadden behouden, om dezen uit dat land nog geheel te kunnen bevredigen.
Een nieuwe verplanting zou Demolder misschien tot vernieuwde vruchtbaarheid leiden. Het gebeurde inderdaad: eene ijlende reis door Spanje, kinematografisch beschreven in ‘L'Espagne en Auto’, geeft aanleiding tot Demolder's modernste, pittigste, persoonlijkste boek, dat waar de uitspraak van het gemoed haar meest-individueelen vorm in krijgt, dat waar de maagdelijkheid van dat gemoed het overtuigendst uit blijkt, als de belofte van eene nieuwe reeks werken, waar de schrijver zich, buiten de ledepoppen om van zijne vroegere verhalen, het meest-rechtstreeksch zou uitspreken.
Helaas daar is niets meer van mogen komen: Demolder werd geteisterd door de ziekte van dezen die te gulzig het Leven hebben genoten, en lange jaren heeft het geduurd, vóór dat de Dood zich over hem ontfermde en de oogen sloot van eene te late boetedoening. Eergisteren nu is hij gestorven, - eindelijk, voelt men zich genoopt te zeggen, want wat kon de ziekte aan schoons en leerrijks bevatten voor iemand die van het leven alleen de vreugde heeft willen kennen, zonder zelfs op den bodem van die vreugde te willen zien?
Zulke menschen zijn er echter, ook als artiest, noodig want, genieters, zijn ze tevens wekkers en bemoedigers.