| |
| |
| |
Psychologie der Belgische kamer
20 Januari 1908.
Onder de leiding van haar nieuwen voorzitter, den Gentenaar Cooreman, die met eene echt-Gentsche, eene flinke, tevens humoristische en zeer uitdrukkelijk-krasse redevoering bezit heeft genomen van zijn ambtszetel - ‘al lachende zegt de zot zijne meening’, verklaart een spreekwoord van zijne geboortestad - heeft de Kamer vol-ijverig haar werk, door den dood van minister De Trooz en de afwachting van een nieuwen premier geschorst, hernomen; en het is een plezier om te zien hoe ieder zich inspant om in den minsten tijd het meeste werk af te leggen. Is het de invloed van het schrikkeljaar? Maar men zou eerder verwachten, dat een dag meer tijd de wijze traagheid, die gewoonlijk onzen vertegenwoordigers als eene wet is, nog zou hebben uitgezet, en dat vooral holle en nuttelooze welsprekendheid er gelegenheid in gezocht zou hebben tot nog breedere gebaren en rhetoriek, die bij gebrek aan zwaarte nog wat hooger zou vallen. Maar niets daarvan: sedert November reeds eene voorbeeldige Kamer, die heusch werkt, die niet beter verlangt dan nuttig vooruit te gaan, die slechts heel even maar, nu en dan een kwartiertje, om er den smaak niet van te verliezen, de slechte gewoonte van gekakel en scheldwoorden, van harrewarrije en declamatie herneemt, om dan weêr gauw-gauw aan den arbeid te gaan, alsof ik weet niet welke vermaning ze van de kortheid des levens en de slechte gevolgen der ijdele luiheid had overtuigd. Onze Kamerleden werken; in de Kamer-zelf en in de onderscheiden commissies waar de belangrijkste
| |
| |
wetsonderwerpen voor den oogenblik in besproken worden - 't voornaamste deel van het politiek leven van den dag gebeurt vooralsnog buiten de openbare zittingen; - zelfs het wetsvoorstel-Coremans, dat men voor goed begraven waande, schijnt weêr in commissie op te willen duiken; niettegenstaande vorst en mist, niettegenstaande wind en weêr ruischt het ‘Palais de la Nation’ van werkzame wettenmakers; in één woord: in afwachting der verkiezingen die dit jaar plaats moeten hebben, doet de Kamer alsof ze werkelijk niet beter vroeg dan haren plicht te volbrengen...
Voor de buitenwereld is die arbeid, ik herhaal het, minder belangrijk. Geen dier groote, internationale vraagstukken die bijna al de parlementen der wereld bezighouden. De Kongo-vraag zal niet zoo heel vroeg nog in openbare bespreking komen, en de nieuwsgierigheid, door de vage beloften des heeren Schollaert aangevuurd, zal, al loopen reeds eenige tegenstrijdige geruchten, wel nog een paar maanden dienen ingetoomd vóor definitieve bevrediging. Voor 't oogenblik houdt men zich hoofdzakelijk met huishoudelijke bezigheden onledig; en de bespreking van begrootingen met als eenig glanspunt nu en dan eene principiëele partijverklaring, en de blijde ontspanning van bij het stemmen, is het niet, die de oogen van Europa en de verrekijkers van Amerika op ons klein land zullen gevestigd houden... Wij werken dus in alle nederigheid; onze ijver is er des te subliemer om, en te beter verdiend de dank van den lande.
Ik maak er van gebruik, dat de werkzaamheden zelf te weinig belang in kunnen boezemen, om u de
| |
| |
Kamer eens even te toonen in haar uiterlijk verschijnen, niet in de bespreking van dit of geen onderwerp, maar in de wijze waarop ze pleegt besprekingen te voeren. Ik stel u vóor dat wij beiden Eskimo's zouden zijn, anders gezegd menschen van een anderen aard, die de Europeesche talen niet zouden begrijpen, aan wie men echter wijs zou hebben gemaakt wat zoo ongeveer een parlement is, wat de leden ervan verrichten of dienden te verrichten, en die, in een parlement binnengeleid, nu na zouden gaan hoe het parlementaire werk uit wordt gevoerd.
't Gevolg van dergelijk nagaan eene ‘psychologie’ te noemen, kan nu wel grootspraak zijn, als men de studie der drijfveeren als eerste einddoel der psychologie beschouwt, 't onderzoek der middelen en der uitingen is echter dien naam maar gedeeltelijk onwaardig, en daarenboven zóóveel interessanter dan 't uitvorschen van beweegredenen die ieder overigens kent, dat ik u geenszins verschooning vraag voor 't geen ik gereedelijk erken eene overdrijving te zijn...
De Belgische Kamer is eene verzameling personen wier persoonlijke meening versmolten is met die van de andere leden der partij waartoe ieder behoort. Dit, zoo algemeen mogelijk uitgedrukt, voor de drijfveeren: de geestelijke personaliteit opgelost in die van een politieke groep. Maar, zoo hier de individualiteit verloren gaat, ze blijft des te levendiger bestaan in de middelen die aangewend worden om de groepsgedachte te verdedigen.
Hier is geen bindende tucht meer: hier geldt eigen talent en eigen vaardigheid. Nochtans kan de vorm van
| |
| |
die vaardigheid, de verkleeding van dat talent weêr in groepen worden verdeeld. Wat die groepen bepaalt en verklaart, is eene andere vraag. Het kan van opleiding en stand afhangen; gezondheid of ziekte, geaardheid of luim kunnen er oorzaak van zijn. Hoe het weze: in al de partijen zijn er menschen die, om elkander te bestrijden soms een zelfde middel, een eendere manier van doen hebben. Hunne houding, hunne onbewuste methode hangt minder af van hun onderwerp dan van hun temperament eerst, en daarna van de keus die ze gedaan hebben in de parlementaire wapenen. Elk heeft zijne wijze van stooten en pareeren, die hij terugvindt bij andersdenkenden. En wat ik hier wensch te doen, is u te toonen welke die, in den grond simplistische, middelen zijn.
Daar hebt ge eerst de glimlachers. Zij mogen elkander in het haar zitten - aangenomen dat zij er hebben -: zij doen het nooit zonder gratie en bevalligheid. Wat achter hun voorhoofd woele en laaie: dat zelfde voorhoofd blijft kalm en ongerimpeld. Hunne wangen zijn bol van welgezindheid steeds. En vooral: nooit is hun lip van aanminnigen glimlach verlaten. Het is hunne taktiek, dat ze door vriendelijkheid innemen en veroveren zullen. Het wijst op eene zelfbewustheid, of eene zelfkennis, op eene zelfbeheersching, die niet lang aarzelt. En het is ook een middel tegen schrik en overijlde besluiten: de glimlach vermildt niet alleen den tegenstrever: het is een preventieve eigen-medicijn... In de Kamer zijn drie glimlachers kenschetsend, bij de socialisten de zwarte Van der Velde, bij de liberalen de blonde Braun, bij de katholieken de grijze Helleputte. Zij hanteeren
| |
| |
't zelfde wapen, en dikwijls tegen elkander in; en 't moet zijn dat zij er zich goed bij bevinden, want de eerste lacht als hij de menschen eens duchtig kwaad gaat maken; minister Helleputte lacht als de oppositie denkt hem voorgoed in het nauw te hebben gebracht; en de schoonbaardige Braun, Burgemeester van Gent, door zijn stadgenooten ‘Miele Zoetekoek’ genoemd, lacht... om te verduiken, dat hij niet goed weet wat hij anders wel doen zou.
Tegenover de glimlachers staan de knorders. Het zijn de malcontenten, zelfs als ze gelijk krijgen. En zonder ze u nader te beschrijven noem ik er u maar dadelijk het prachtige, het unieke prototype van: Huysmans, liberaal. De heer Huysmans heeft een hoofd, als met een oud verroest en brokkelig mes uit ouden eik gesneden; zijn wenkbrauwen konden voor een sterveling zonder pretentie wel als snor dienen, en zijn snor-zelf... nu ja, ik ken sedert Boduognat slechts éen snor die er meê wedijveren kan: het is die van Emile Verhaeren... Maaglijder gelijk een ander Kamer-knorder, mr. Van der Linden, der rechterzijde, heeft de heer Huysmans nog rheumatiek en een humeur als een hond aan de keten. En daar bekomt de heer Huysmans wonderen meê: hij doet nauwelijks zijn mond open of er komt gêne in de Kamer, zoodat er altijd iemand gevonden wordt om hem gelijk te geven. Iets wat den heer Huysmans niets beter geluimd schijnt te maken...
Een groep die dezen van de knorders zeer nabij komt, is die der woedenden. Deze zijn zeer talrijk. Ik zou hier haast al de socialisten moeten noemen, de prachtige redenaar Anseele aan het hoofd, over den aristocratischen
| |
| |
Destrée heen naar het prachtigste monster van heel de groep: Bertrand. Bij de anderen weet men niet of het ernst dan wel comedie is: Bertrand, zoodra hem iets tegenslaat, gaat echter aan 't uitzetten. Zweet breekt hem bij beken uit. Hij gaat een gekookte kreeft gelijken. Zijne nekaderen zwellen. En, doet hij zijn mond open, zijn collega dokter Terwagne, die naast hem zit, haalt gauw zijn lancet uit om in voorkomend geval bloedsopdrang tegen te gaan... Bij de radikalen is Lorand gezel Bertrands evenknie, evenals Janson er de traditie der woedenden met meer smaak en minder oprechtheid hoog houdt. Bij de liberalen schijnt Augusteyns veel aanleg te hebben; en bij de katholieken... - neen, hier schieten de woorden te kort om u naar behoeven dien meester-woeder, Hoyois, te schilderen. Dat is de woede in gestadigen vorm, dat is de geïncarneerde woede, de woede om der wille der woede, ‘l'art pour l'art’, de passie, de vertroeteling der woede, verpersoonlijkt, belichaamd, gehiëratiseerd tot hare definitieve expressie in 't heerlijkste woeders-hoofd dat men zich denken kan, een hoofd gelijk geen enkel commandant der gendarmerie zich zou durven hopen, een hoofd-der-Gorgô, die behagen zou hebben in eigen schrikkelijkheid...
De wet der contrasten eischt, dat ik hier over de olympici zou spreken. Dezen zijn de onaanroerlijken, de onaantastelijken, de hoog-zetelenden. En inderdaad: het toeval heeft de zuiverste er onder op de hoogste bankenrij geplaatst. Het zijn professor Hector Denis en Boerke van Brussel. De eerste kan uren aan een stuk diagrammen af staan lezen, drie wit-zijden cachenez
| |
| |
om den hals, die hij, naarmate hij het zelf warm krijgt, éen voor éen afdoet. De verveling der Kamer, zelfs de bijzondere gesprekken hebben geen vat op hem; hij leest maar door, overtuigd dat niemand evengoed als hij diagrammen maken kan... Boerke van Brussel, hij, kan geen diagrammen maken, maar hij is bewust van eene andere superioriteit: hij kent den landbouw. Er is geen oolijker kop in heel de Kamer dan die van Boerke van Brussel met zijn scherp, glurend, en tevens voldaan vossengezicht boven het witlinnen Zondagshemd en de lakensche jas waaruit de breede duimen kijken komen. Dat is geen boer-om-meê-te-lachen: dat is een echte, een heusche boer, die men om-ende-om onderzoeken mag. En daarom is zijne houding fier- en goedmoedig-olympisch...
- Ik zou hier nog kunnen uitweiden over heel wat meer groepeeringen; u spreken over de drukken en den heer Buyl, en de bedaarden als de heer Woeste. Ik zou op de psychologie der mageren en van den heer Hijmans, en op de psychologie der dikken en van den heer Warocqué kunnen ingaan. Ik zou u ook kunnen wijzen op menschen die tout bonnement uitmuntende staatslieden zijn, zonder meer, zonder aangewende middelen, met al de mogelijke middelen: dezen die zóo fijn zijn, dat men het aan niets merkt, en die voorbeeld nemen op den heer Beernaert, bewust of onbewust... Maar voor heden heeft, dunkt me, de les al lang genoeg geduurd.
‘'t Zal voor den volgenden keer zijn, menschen. Als 't u believen zal!’ gelijk bij ons de marskramers zeggen.
|
|