arme menschen als hij het dubbel zou geven dan meneer de pastor; en iemand was zot geworden, stapelzot, razendzot, zoodat hij nacht en dag moest bewaakt worden, uit vrees dat hij zijn buurman, dien hij zich voorstelde de duivel te zijn, vermoorden zou, van wege een stuk kaoetsjoek dat deze had aangeraakt...
Er was erger en angstwekkender: groote landeigenaars hadden hunne pachters verwittigd dat, zoo de oppositie in meerderheid kwam, de huishuur zou worden vermeerderd. Er groeide zorg en woede in de gemoederen. De trage geesten waren aan het tobben of rumoeren gegaan. Uiterlijk zag men er weinig van; langs binnen was het aan 't laaien.
Ik werd het later gewaar, als ik, ter documenteering, de ‘staminee's’ bezocht, in het gevolg van den, hierverblijvenden, stedeling, die als eerste opponent optreedt. Toen zag ik dat er werkelijk beroering heerschte. De hoofden gingen naar elkander toe; er werd gemompeld; een vloek rees, er werd geschreeuwd weldra: de boel moest de lucht in; het mocht niet blijven duren, het zou er Zondag stuiven...
Zondag is nu drie dagen voorbij reeds en... de verandering is al heel gering geweest. Veel spanning wel in de Zondaglucht, naar de groote kalmte op van de witte wolken die over de onberoerde velden hingen. Eene aarzeling, een vrees voor de voorspelde ruzie, te avond, als men zal gedronken hebben...
Deftig gingen zij, alleen of in geheimzinnige groepkens van drie-vier naar de gemeenteschool, waar gestemd werd. Ook daar gespannen kalmte; weinig aandacht, tenzij eene vreezende, voor de uitdaging die de oppositie op