antwoord: ‘mijn!’, en een klop met het houten hamerken, en de toezegging: ‘voor Sosse de Muis’ - eene der voornaamste dames van deze koopplaats...
En daartegenover, gesloten en stom, weemoedigtrotsch, ondoordringbaar en onaantastelijk, de oprijdeur van het Gravenkasteel, in zijn bang-makende statigheid...
- Het is een heele lijdensgeschiedenis. Opgetrokken tusschen de tiende en het einde der twaalfde eeuw, werd het op het einde der 18e eeuw verkocht, en in fabrieken en werkhuizen veranderd; werklui-families leefden er, van alle daglicht kwasi afgesloten, als mollen of middeleeuwsche laten. In 1872, toen het geheel gesloopt zou worden, redde en kocht de stad het ingangsdeel; in 1887 zou Baron de Maere - definitief de held der laatste maanden - weêr de reddende engel zijn: wat van de gebouwen overbleef werd door zijne zorgen onteigend en thans loopt de herstelling, onder degelijke leiding en zonder te groote spaarzaamheid, ten einde...
- Hoe zijn ze me vertrouwd, die oude, ruige muren, die duister-dalende wenteltrappen, die onderaardsche gevangenis waar wij tot duizelig-wordens toe in staarden, die oneindige zalen met hun heerlijk zomer-namiddaglicht, en eindelijk, op levensgevaar verwonnen, daar heel omhoog, over onzekere balken en wippende zolderingen, heel daarboven de vrije lucht weêr, en de verwonderlijke panorama van de geheele stad die uitstraalt over de eindelooze, verwazende vlakte, waar 't zilver der Leie verguldde in de dalende avondzon, en lood-kleurig werd de Schelde die loom het Oosten invoer. Uit al de kerketorens tampte het voor den vesper en het lof van dankzegging. Het stadsgeroezemoes rees hier als een stil en