| |
Belgisch pangermanisme
9 October.
In een correspondentie, door het tijdschrift Onze Eeuw uitgegeven, zegt Bakhuizen van den Brink, in de jaren '40 reeds, dat de Vlaamsche Beweging volgens hem voor België noodlottig is, daar hij vreest dat het er door vergermaniseerd zal worden.
Thans, in onze dagen, bevreemdend, kon zulk oordeel - al pleit het niet voor het doorzicht van den korzeligen banneling, die Bakhuizen was -, in 1848 aldus worden uitgelegd. Jan Frans Willems, vanwege zijn philologischen arbeid aan Duitschland door sympathie gebonden; discipel, langs Hoffmann von Fallersleben om, van den grooten Grimm, en, op gebied van taalphilosophie, van Fichte wien hij het programma van het Belgisch Museum, voor de leidende gedachte althans, ontleende, had, in zijn propagandazin en in zijn strijdend, geheel karakter, den aandrang gevonden, wat al te zeer zich Duitsch te toonen; en het kan den Hollandschen geleerde een fout geschenen hebben, dat Willems, in
| |
| |
1844, op de eerste politieke Vlaamsche vergadering die gehouden werd - een datum in de, kenterende, Vlaamsche Beweging - uitdrukkelijk op Duitschland dronk, waar Wolf, even uitdrukkelijk, in naam van veertig millioen Duitschers, antwoord op gaf. Dat de teutomanie van Klopstock en van den Hainbund op Willems en zijne vrienden, in den grond naïeve kamergeleerden eerder dan combineerende politici, invloed heeft gehad, en den droom van een plat-Duitsch Belgisch wingewest kan hebben doen rijzen, is wel mogelijk; en Bakhuizen van den Brink, op het uiterlijke afgaande, kan wel gelijk hebben gehad, toen hij voor ‘vergermaniseeren’ vreesde.
Het was echter zich over den grondelijken aard der Vlaamsche Beweging vergissen, te meenen dat zij eene in hoofdzaak Germaansche hoofdgedachte voerde. De Vlaamsche Beweging, in haren geest, in het diep gevoel dat haar bezielde, was anders. Geboren reeds van lang vóór 1830, was ze ontstaan uit het diepwortelend stambewustzijn der Vlamingen, en hun omgang, sedert 1875, met Holland. Het eenheidsgevoel, het bewustzijn dat een onafscheidbare gemeenschap Vlaanderen aan het Noorden bond, was vooral ná de scheiding, ná 1830, gevoelig geworden, zoo niet bij het verbasterd volk, dan toch bij sommigen als Willems, en bepaaldelijk bij Snellaert, den eigenlijken vader der publieke, populaire Vlaamsche Beweging, die ook de vader der Nederlandsche congressen was - het eerste had in 1849 plaats -, en, hoe Frankrijk en zijn invloed ook vijandig, de Beweging, meer en meer eene politieke geworden, op streng, zelfs eng-vaderlandsch, vastomschreven-Nederlandsch gebied hield.
| |
| |
Die toenmalige kortzichtigheid van Bakhuizen van den Brink, getuigenis van eenige oppervlakkigheid in 1848, mag echter thans, op onze dagen, voor profetie doorgaan. Niet dat de Vlaamsche Beweging, in haar geheel, naar Duitschdom over schijnt te hellen, maar omdat sedert jaren Duitschland uit de Vlaamsche Beweging profijt schijnt te willen halen, en er bepaald een neiging bestaat, ook bij eenige Vlamingen, van onze Beweging eene Pangermanistische te willen maken.
Het verschijnsel duikt nu en dan op; schuchter wel, laat het niet na, ook in 't buitenland, aan gewichtigheid en omvang te doen gelooven; en nog onlangs - terwijl de praktische invloed van Duitschland voor België, zoo niet een werkelijk gevaar, dan toch een opmerkenswaardig feit wordt, - vergrootte wel eenigszins Oscar Grojean, in de Belgique Artistique et Littéraire de euvelen die ons van Duitschland, vanwege de Vlaamsch-Germaansche Beweging, bedreigen.
Ik herhaal het: nu en dan gaat in Vlaanderen een pangermaansche vuurpijl op. De vuurwerkmakers zijn niet talrijk, maar zij zijn druk. Zij schrijven slechte gedichten en hebben veel spraaks, alles ter glorie van al-moeder Germania. Pol de Mont, Belgisch ambtenaar, verklaart - wat, psychologisch, wel juist kan zijn, - dat er geen Belgische nationaliteit bestaat, maar... verklaart het te Dresden vóór den Alldeutscher Verband; Omer Wattez geeft een bundel Germaansche Beelden uit, verzen die bedoelen, niet als gedicht schoon te zijn, maar als leidende gedachte den Vlaamschen lezer voor Groot-Duitschland te winnen; te Brussel wordt, in 1898, door een oud-Duitsch officier, baron von Ziegesar,
| |
| |
leeraar aan het Koninklijk Athenaeum, eene revue gesticht: Germania. Die baron von Ziegesar, de westelijke voorvechter van den Alldeutscher Verband, nam als geestelijken zoon een jongen Vlaming aan, wien hij zijn titel naliet: dr. Jef Haller von Ziegesar. Deze stelde zich bij de laatste verkiezingen kandidaat voor de Belgische Kamer; men kan zich gemakkelijk inbeelden wat de drijfveer van zijne politiek ware geweest...
Dat tijdschrift Germania, in zijn dorre drukte - niemand leest het in Vlaanderen, waar het alleen als vermakelijk curiosum geldt -, laat niet na, met kinderlijke zelfgenoegzaamheid en vergedreven naïveteit, zijne geheele overgave aan de pangermanistische politiek te belijden. Duitsche geleerden voeren er, in hun eigen taal, het hooge woord. Sommige Vlaamsche schrijvers van beteekenis hadden er aanvankelijk hun meewerking aan beloofd: zij zagen zich weldra gedwongen, door de politieke wending van dit onverholen-Duitsch orgaan, hunne meewerking te staken. Germania geldt dus niet door eigen waarde, het is alleen symptomatisch door zijne strekking.
Maar, Panduitsch verschijnsel, heeft het in België een heel wat sterkeren ruggesteun gevonden: meer en meer krijgen bij ons Duitsche industrie en Duitsch bankwezen beteekenis. Antwerpen heeft eene groote Duitsche bevolking. Het is als een Duitsche neerzetting geworden. De Duitsche doorvoer is er overigens van 1888 tot 1904 gestegen van 500.000 tot 2.400.000 ton. Negen kredietinrichtingen zijn er meer of minder Duitsch.
De Internationale Bank van Brussel leeft eveneens voor 't grootste deel op Duitsche kapitalen. De Luiksche Bank insgelijks.
| |
| |
Voor wat de nijverheid aangaat: het Duitsche Stahlwerkverband heeft middel gevonden zich in de zaken van het Belgisch staalsyndikaat te mengen; en onze Nationale fabriek van vuurwapens te Herstal staat in meer dan handelsbetrekkingen tot het welbekende huis Loewe, van Berlijn.
Nu leidt dit alles wel nog niet tot inpalming. Maar hebben wij, Belgen, niet meer nog te vreezen voor feiten, zooals Duitsche inmenging in onze industrie en op onze geldmarkt, dan voor idealistische betrachtingen? En waar wij zien dat aan die praktische feiten door de nieuwere anthropologische wetenschap wordt gelijk gegeven; waar germaansche bemoeizucht in het Belgisch huishouden verrechtvaardigd wordt door den, in Germania hooggeprezen, Reimer, schrijver van Ein Pangermanisches Deutschland, die, na er op gewezen te hebben dat Duitschland het uitverkoren land is, verklaart dat de Duitscher tot eersten plicht heeft diegenen onder zijne broeders te helpen, die onder vermenging met vreemd bloed hebben geleden, en hun terugkeer tot het land van oorsprong te bewerken; als we leeren dat, behalve een mooi deel van Europa, België en Nederland tusschen Saksen en Beieren eene plaats onder de ‘Duitsche’ staten bekleeden; als aan den toekomstigen koopman of nijveraar op school onderwezen wordt: ‘Kleinere Staate deutscher Nationalität: Schweiz, Liechtenstein, Belgien, Niederlande, Luxemburg. Diese fünf Staaten sind entweder ganz oder zum grösseren Teile von Deutschen bewohnt’ (Dr. H. Daniel: Leitfaden für den Unterricht in der Geographie; een veelgebruikt schoolboek); als hun wordt voorgehouden dat het verlies der
| |
| |
Nederlanden voor het keizerrijk de ergste slag is geweest: heeft de Duitscher dan niet alle recht te meenen dat hij werkelijk aan België een weldaad bewijzen zou, het, als ten tijde van Karel den Groote, in den schoot der Duitsche almoeder toe te laten, en... is het geen rechtmatige vrees, als we niet zonder achterdocht den Duitschen invloed stijgen en door landgenooten in de hand gewerkt zien?
Lichtzinnigheid! zal men vergoelijkend zeggen bij die Duitschdolheid van sommige Vlamingen. Maar lichtzinnigheid waar Duitschland gebruik van maakt om bij ons talrijke scholen te stichten. Sympathie, die licht te begrijpen is bij Vlamingen, moest niet tot overgave gaan: en tot volkomen overgave leidt onontkoomlijk, de Belgische pangermanen te volgen...
Gelukkig is België een land vol gezond verstand. De meerderheid der Vlamingen, die, hoe aanlokkelijk de voorspiegeling was, reeds van een Hollandsch-Belgisch verbond afzagen, zullen hun onafhankelijkheid niet aan Duitschland, handen en voeten gebonden, overleveren. Het ‘Keizerrijk van Karel den Groote’ is niet meer een reden tot Duitsch-worden, dan de ‘eenheid van oud-Gallië’ een reden tot Fransch-worden ware. Laat ons de geschiedenis geschiedenis laten; geen al te groote beteekenis aan de onfeilbare anthropologie hechten: vasthouden aan wat wij hebben.
‘Mijn vaderland is mij niet te klein’, zei J. Fr. Willems. De pangermanisten zouden het zeker niet grooter maken...
|
|