en op de maatschappij en die ik, was ik meester over de taal, met een oud, zeer expressief en zeer breed woord, Humaniteiten, zou willen noemen... Ze onderscheidt zich door niets van de afdeeling der Zuivere Wetenschappen, waar nooit misverstand bestond. Nu is letterkunde een kunst, en geene wetenschap, en er is niets, of bijna niets gemeens tusschen het werk van den kunstenaar en dat van den geleerde.’
Zoodat de literaire kunst uit de Academie, waar nochtans muziek en plastiek vertegenwoordigd zijn, maar moet verbannen worden...
Voor dergelijken toestand, die ergerend was om de miskenning en belachelijk om zijne ongerijmdheid, ontwaakte de rechtvaardigheidszin onzer literatoren. En zij eischten gelijkheid onder den vorm eener nieuwe Academie, tegenhanger van deze, die Vlaanderen tot een zegen is, en zij gingen aan Fransche Academieleden vragen of ze geen gelijk hadden; en Sully-Prudhomme, en Jules Lemaitre - die, hoewel louter-literatoren, toch briefwisselende leden der Belgische Academie zijn - en Ernest Lavisse, en Brunetière, en Emile Faguet, en François Coppée, en René Bazin, en Gabriel Hanotaux, en J. Claretie, en G. Boissier, zij antwoordden allen, in geestige, ernstige, of pedante bewoordingen, dat hunne Belgische collega's in spe gelijk hadden, en dat ze maar moesten voorteischen met wakkeren moed.
Intusschen - glimlachen de Vlaamsche confraters maar voort. Ze weten wat eene Academie beteekent, zij! Is de Vlaamsche literatuur niet juist aan 't bloeien gegaan sedert de Vlaamsche Academie ze met grijsaardsrazernij bekampt? Ja, er wordt geglimlacht in de Vlaam-