eeuw. De drie eerste verhalen zijn rechterlijke gevallen; de vierde een ‘Conte de Noël’ die er slechts los verband mee houdt, maar wel het levendigste zal zijn van heel den bundel, en, met eigen voordracht en eigen vernuft weliswaar, doet denken aan Edgar A. Poe - in dien tijd nog zoo weinig bekend, naar ik meen. Deze vertellingen zouden dan in de eerste plaats getuigen van de groote liefde die Edmond Picard, buitengewoon-begaafd en zeer gevreesd advocaat, voor zijn vak koesterde en van den hoogen ernst waarmede deze wispelturige geest zijne taak opvatte.
Maar, zoo deze verhalen, die wij na lange jaren herlezen, ons weer een ganschen avond hebben geboeid en in spanning gehouden, dan zal dat toch wel om eene nog andere reden zijn. Om te beginnen is daar de- stijl die slechts in schijn hier en daar wijd-loopig, van eene levendigheid is vol tucht. Picard is van zijn onderwerp bezeten, maar eenmaal vóór zijne schrijftafel gezeten, beheerscht hij zijne stof op bewonderenswaardige, althans in dit land uiterst-zeldzame, buitengewone wijze. Veel meer dan de meeste Belgische boeken uit dien tijd en van de daaropvolgende jaren, die ons blijven aantrekken door een soort naïeve weelderigheid, doen deze ‘Scènes’, door hunne gebondenheid, en door hun intellectuëele gedragenheid, modern aan: zij konden heel goed enkele jaren geleden zijn geschreven.
Waar nog eene andere reden voor kan aangegeven worden: geen enkele Belg uit dien tijd, en zelfs maar weinig Fransche schrijvers, bezitten zooveel psychologisch doorzicht als Edmond Picard, beschikken over evengroot analytisch- en voorstellingsvermogen. Dank