| |
| |
| |
Emile Verhaeren
Helene de Sparte
Vandaag, 3 Mei, stuurt Emile Verhaeren mij zijn lang verwacht, reeds in het Duitsch gepubliceerd, echter nu slechts in de oorspronkelijke taal verschenen ‘tragédie lyrique’: ‘Hélène de Sparte’; morgen, 4 Mei, wordt ze in het ‘Théâtre du Châtelet’ te Parijs, met Ida Rubinstein, Vera Sergine, de Max, Desjardins en Roger Karl als voornaamste vertolkers, voor het eerst in het Fransch opgevoerd. - Ook voor ons, Vlamingen die in de eigene moedertaal schrijven, is elk nieuw werk van den grooten dichter die, hoewel door de opleiding ertoe gedwongen en door de keuze ertoe verleid, zich in het Fransch (een zeer eigen, en, durf ik zeggen, zeer Vlaamsch Fransch) verkiest uit te drukken, - is elk werk van den zoo innig-Vlaamsch geblevenen Verhaeren eene blijde gebeurtenis. Waar dit allerlaatste boek, de onderhavige ‘Hélène de Sparte’, het op vele andere boeken van den dichter wint door bezonkenheid, maat en adel, zult gij het mij zeker niet kwalijk nemen, dat ik er hier, met eene korte samenvatting, mijne beredeneerde bewondering voor uitdruk.
- Het tooneel heeft plaats te Sparta, vóor het paleis van Menelaos. De menigte schoolt samen: na jaren afwezigheid, keeren uit Troja, keeren uit Egypte, keeren
| |
| |
uit Kreta terug Menelaos en Helena, zijne herworvene gemalin:
‘Ainsi, c'est donc bien vrai:
Ils ont franchi les chemins des forêts
Et les voici parmi les champs que l'on cultive.
Ils respirent notre air doux et léger
Et chaque pas qui les écarte
Des périls ténébreux et des mouvants dangers
Les ramène, dans leur gloire, vers Sparte’.
En het volk, oude dagen gedenkend, is blijde. De ‘notables’ echter der stad hebben kommer: wat gewordt, bij deze terugkomst, van Pollux, die, in afwezigheid van Menelaos, over Sparta heeft geregeerd? (Hier weze het eens voor goed gezegd: Verhaeren heeft zich met zeldzame vrijheid van de gangbare legende verlost. Pollux en Kastor mogen volgens de Ilias reeds vóor de belegering van Troja dood zijn: Verhaeren behield ze in 't leven, want zonder hen ware zijn treurspel er niet geweest. En met gelijke vrijpostigheid wordt met Elektra gehandeld. Zie verder.) - Wat zal dus met Pollux gebeuren, thans sedert twintig jaar vorst? Hij zegt het zelf: ‘Versiert dit paleis, slaven; gij, boevers en herders, tooit en voert áán uw schoonste vee!’; en Elektra, die de oude koortsen in zich terug gevoelt en haar haat voor deze die de woeden en de schanden bracht over het huis van Atreus, hoedt hij voor vluchten en belooft hij steun bij deze die haar schrik aanjaagt. En ook heeft hij zijn broeder, Kastor, te stillen, waar deze, Helena tegemoet
| |
| |
gereden, haar waarlijk al te schoon heeft gezien voor den grijsaard Menelaos:
Oh! l'avoir vue ainsi dans la pleine lumière
Avec tout le soleil sur ses épaules d'or,
Elle, l'orgueil d'Hellas, elle, la grande Hélène,
Et songer que ces yeux, et ces bras, et ces mains,
Et ce front comme armé de force souveraine,
Et ce torse dardant les brasiers de ses seins
Echouent au vieillard Ménélas comme une épave.’
Want, na al de jaren der afwezigheid, is Helena gebleven waartoe vader Zeus ze had bestemd: de eeuwig-slachtofferende schoonheid. Thans echter iets meer: zelve slachtoffer weldra van hare schoonheid. Want niet alleen is Kastor plots om de eigen zuster in liefde ontvonkt; maar nauwelijks heeft Elektra haar voor den volke zien verschijnen, of ook zij voelt in zich de hartstocht gekeerd van haat in minne.
En Helena, die de eindelijke rust te smaken hoopte in den trouw aan haar eens ontvluchten echtgenoot, moet het na den eersten nacht van vrede reeds van Kastor vernemen:
‘Toute la nuit tu as peuplé l'ombre et mes rêves’...
‘Je te désire, Hélène, et te prendrai’.
En, onmiddellijk daarop, van Elektra:
Je ne me souviens plus de ce que fut jadis
| |
| |
La vengeance, l'orgueil, la colère, l'envie,
Je ne sais rien. Je t'aime, et t'aime et te le dis’...
...‘Combien mon être a faim de toi!
Et comme avec ardeur j'aime écouter ta voix
Même quand elle blâme et peut être repousse!’
Deze dubbele, schrikbarende liefde, Helena tracht ze te weren: zij zal gestraft worden om het feit, dat ze weigerde, zij de liefde-zatte, weêr liefdeplengster te zijn. Immers, Kastor, na twist te hebben gezocht in de vergadering der gewichtigen van de stad, doodt Menelaos, hoe deze ook verwittigd was geworden door de naijverige Elektra. En Elektra-zelve, zij doodt, haast te zelfden oogenblikke, Kastor.
‘Castor fuyait par le hallier sonore
L'eau le tenta; la fièvre
Il se pencha, il se mit à genoux
Avant même qu'il n'eût puisé l'eau pure,
Le couteau se planta dans son dos, largement.
Un geste, un seul, avait tranché sa vie errante.
Son corps tombé resta sans mouvement
Tandis qu'à ses côtés, soudain indifférente,
L'étrange Electre regardait.’
Deze dubbele moord zal het volk tegen haar opruien, die schuld is dat in zoo korten tijd vreugde verkeert in
| |
| |
een rouw die blijft dreigen. Nauw bereikt Pollux, dat zijne zuster, Helena, de ware verwinster van de winnaars om Ilion, erkend worde om hare macht:
‘Amis, rappelez-vous, qu'à Troie, au long des portes,
Quand le soir s'étendait sur les champs ravagés
Et qu'Hélène marchait, seule, dans la lumière,
Ceux qui la regardaient passer, du haut des tours,
Disaient: “Que nous importent et la mort et la guerre,
Et la chute des corps sanglants sur le sol lourd
Et le fracas entre eux des chars et des armes,
Puisque rien de plus beau sous le ciel n'a vécu
Que la femme qui met en nos coeurs tant d'alarmes?”
Ils raisonnaient ainsi, et c'étaient des vaincus!’
Maar, dat zij, Helena, door zijne welsprekendheid mocht worden verlost van hunne woede, is hem gelegenheid, dat hij zich zelf als koning der stad voordraagt, aldus bij zijne doordachte wijsheid een heerschzucht dienend, die verscholen ging onder bezadigdheid.
Zij, Helena, zij beweent den te laat begrepenen Menelaos:
‘Mon coeur, il s'est usé sur les routes du monde,
Ma chair est devenue errante et inféconde,
Mais tu fus oublieux et pardonnant toujours,
Et tu rouvris ta couche à mon corps adultère.’
En, waar zij Menelaos beweent, heeft ze woorden van dankbaarheid voor Elektra zelve. Doch wanneer zij, gedenkend alleen den gewroken doode, hare vleiende
| |
| |
hand laat gaan over het hart van haar, in dewelke zij alleen nog ziet de moordenares van den moordenaar, gevoelt zij dat hart nog bonzen van hetgeen zij 't meeste vreesde: van liefde tot haar... En zij zucht:
‘Hélas! Je m'oubliais à être bonne,
Mais rien ne m'est permis, pas même le pardon!
Tous les malheurs humains en mon être résonnent
Et se heurtent entre eux, sans en trouver le fond.
O mon sort douloureux! O mon âme effrénée!
Séparons-nous sans pleurs, éloignons-nous sans bruit
Et poursuivant toutes les deux nos destinées,
Achevons de mourir, n'importe où, dans la nuit.’
En hierop zou eindigen dit treurspel van schrijnenden gloed en van mistroost, had de dichter niet noodig geacht, voor Helena nog te laten branden de driften van Satyrs, Naïaden, Bacchanten. Maar Zeus heeft eindelijk medelijden met haar, die eeuwig de pijn zou dragen, en de boete en de straf van hare misdadige schoonheid, en heft haar eindelijk, zijne dochter, ten hemel op. (Een einde, het weze hier aangemerkt, dat de lief-menschelijke dracht van het drama aanzienlijk geringer maakt).
Ziedaar, zeer naakt, dit nieuwe treurspel ontleed. Het treurspel zelf, in zijne heerlijke verzen-ontvouwing, is nauwelijks minder naakt. Want deze ‘Hélène de Sparte’ heeft met de vroegere dramatische werken van Emile Verhaeren gemeens, dat zij als handeling weinig verwikkeld is, geenszins ‘touffu’, en - daardoor minder-dramatisch. Zooals in ‘Le Cloître’, en in ‘Philippe II’ (van ‘Les Aubes’, het eerste drama
| |
| |
van den Meester, en misschien het beste, spreek ik hier niet, daar het hoogst-waarschijnlijk niet voor eene eventueele vertooning was bestemd), is de handeling van het laatste treurspel van Verhaeren vrij van alle bijkomstigheid. De handeling is rechtstreeksch tot op de armoede af. Geen afwijkingen en geen afleidingen. En hierin is de dichter het klassieke nabij, al is hij niet dramatisch-analytisch genoeg en te zuiver lyrisch, om het klassieke te bereiken. Maar daardoor juist is ook te weinig geobjectiveerd van het innerlijke zijner ten tooneele gevoerde personen. De handeling gaat er te vlug bij, en blijft te gespannen. Het is geen boeien meer: het is overstelpen. En dat weren van alle verlichtende episode, in een lyrisch of verhalend gedicht, of zelfs in een dramatisch gedicht dat niet als speelbaar is gedacht, eene nooit genoeg geprezen deugd, wordt in een stuk dat op de planken wordt gebracht, een euvel, vermits verwikkeling de aandacht spannende maakt, en beter bevredigend een anders te weinig-verontrusten afloop.
Maar dit scenisch gebrek over het hoofd gezien, dat, louter-literair, eene deugd is die wijst op beheersching der behandelde stof en mannelijk schiftingsvermogen: hoe ben ik gelukkig, hier aan Verhaeren de dankbare hulde te brengen van iemand die, jaren geleden al, hem zag rijzen, boven de toevalligheden van zijn brutaal en mystiek Vlaamsch-zijn, tot eene algemeene menschelijkheid, toen reeds blijkend uit twee smalle boekjes: ‘Les Heures claires’ en ‘Les Heures d'Après-Midi’. Toen - in 1906 - mocht ik erin begroeten ‘verzen als zijn die van de zeer weinigen, die niet hun land en hun tijd, maar die de hoogste, de puurste, de essen- | |
| |
tiëele Menschelijkheid behooren’. Thans vind ik in deze ‘Hélène de Sparte’ dezelfde hoogere hoedanigheden terug. Dit treurspel is, behalve een werk van zeldzame poëtische schoonheid (want Verhaeren bereikte zelden, in vorm en in taal vooral, zulke gelouterde zuiverheid), een toonbeeld van voldragen medelijden. En van medelijden, dat gedegen en gelaten is. Daarom misschien, daarom vooral, behalve het Raciniaansche dat in den toon van sommige der beste verzen ligt (hoe jammer dat Verhaeren de dramatische psychologie van Racine niet mocht bereiken!), is het, dat dit nieuwe werk van den grooten Vlaming ons lief is. Hij heeft, bij een onderwerp van werkelijk geweld, zich-zelf overwonnen. Hij is niet langer de geweldenaar, die in zijn arbeid de aesthetische rust niet te brengen vermocht. Hij is thans de kunstenaar, die van de hevigste gebeurlijkheden ons schenkt der schoonheid bevrediging.
Ik weet niet wat ‘Hélène de Sparte’ op het tooneel zal geven. Den lezer, die Verhaeren van bij ‘les Flamandes’ volgt, zal echter uit de lezing ervan de zekerheid vernemen van eene kracht, die grooter is naar ze meer beheerscht, van eene schoonheid, die dieper is naar ze meer bezonken is.
De Amsterdammer, 12 Mei 1922.
|
|