le Soleil de Satan’ een mislukt boek is. Het is onevenwichtig. De proloog, hoe dan ook schitterend, is onevenredig-lang. Het verhaal-zelf blijft al te zeer uitsluitend in zijne, trouwens willekeurige, hoofdmomenten gehouden, dan dat het geene gapingen aantoonen zou, die diepe kloven zijn. Een boek van al te schril licht en met al te dikke schaduw, dat ons daardoor niet vermag te vullen, tot aan den overvloedenden boord, zooals het ongetwijfeld bedoelt, met de bittere zoetheid, die het distilleert. Bernanos is, ik zei het u, een heerscher; maar hij weet nog steeds niet, zijn oogenblik te kiezen; hij is nog steeds brutaal, waar hij te verleiden bedoelt. En hij kent nog de plaats niet, die hem het best belicht.
Als stylist (en ook hier ben ik op mijn gemak om over hem te spreken), zal ik maar zeggen dat hij opzet verafschuwt, en natuurlijk is voor zoover zijn uitdrukkelijke persoonlijkheid het hem toelaat. Ik ben onder dezen die gelooven aan zuivere literatuur, zooals iedereen gelooft aan zuivere muziek. Er is een literair contrapunct. Het komt er niet op aan, literair gesproken, alleen te zeggen wat men bedoelt op eene wijze die algemeen-begrijpelijk is: mededeelzaamheid hangt evenzeer af van rythmus, van klank, van een beeld-als-een-bliksem, waar men niet van zeggen kan, dat zij met de gedachte rechtstreeks verband houden. Een literator kan óók bij uitstek een artiest zijn, en zijne artisticiteit kan weleens boven de gedachte uitrijzen, zonder dat die literator zich te schamen hoeft. Georges Bernanos, hij, in tegenstelling met vele jongere Fransche schrijvers van dezen tijd, houdt het in hoofdzaak met de gedachte. Nochtans is hij een artiest, omdat hij in het bezit is van het prachtigste