| |
| |
| |
Andre Salmon
André Salmon, talent- en suksesvol schrijver, is overvloedig. Ik bedoel daarmee niet dat deze veertiger, die niet eens den leeftijd heeft bereikt waarop men in Frankrijk een ‘jeune maître’ is, en trouwens door zijn aanleg, zijn wil en zijn verworven positie uitdrukkelijk tot de ‘jongeren’ behoort, tot op heden al te veel heeft geproduceerd, dan dat hij dit zou kunnen verantwoorden. De lijst der ‘OEuvres de André Salmon’, vooraan in zijn laatste boek, bedraagt tien titels. Die lijst is onvolledig: noch de ‘Monstres choisis’, noch ‘Prikaz’, waarover gij verder lezen zult, komen er op voor. Schrijvers zijn soms bescheiden en soms koket, als jonge meisjes, die zich zelf hare edelste gedachten verhelen, louter uit schroomvol spel. Bij mijn weten, heeft André Salmon dus twaalf boeken uitgegeven, wat op zijn leeftijd niet zoo heel veel is, bij een auteur dien ik overvloedig noem.
Want ik noem hem juist overvloedig vanwege zijn onmiddellijken drang-tot-dichten: volgens den psycholoog Ribot één der kenmerken van het literaire genie waar het buiten ‘prikkels’ staat; hij is het tevens door zijn stijl die wijst op een, bij een Franschman zeldzame, overvolheid des gemoeds, in eene overvolheid van
| |
| |
woorden en wendingen uitgedrukt. (Ik bedoel dat de overvolheid van zijn innerlijk leven veel minder goed is gekanaliseerd, veel minder klaar tot uitbeelding komt, dan bij de meeste Franschen, iets waarin hij, bijvoorbeeld, gelijk is te stellen met Isidore Ducasse-Comte de Lautréamont, die ‘Les Chants de Maldoror’ heeft gedicht). André Salmon is overvloedig aan eene veelheid, die men zou wenschen veruiterlijkt te zien in een veel ruimere productie dan hij in zijne twaalf boeken heeft gepraesteerd. Hierin is hij weinig Fransch; wist ik niet uit goede bron dat hij geen Jood is, ik zou zijn werk Israëlietisch noemen; het kan heel goed Germaansch of Slavisch wezen. In elk geval overstelpt het mij, gelijk het werk van geen enkel ander Fransch schrijver van dezen tijd het doet.
Zijne veelvuldigheid is er geene, om deze vergelijking te wagen, als die van Barbusse. Barbusse is, wat hij ook meene of bedoele, louter-zintuigelijk en dan nog zintuigelijk zonder groote zinnelijkheid. Zijne zintuigen zijn scherp, maar dor. Hij zwoegt zich af om een medeleven te doen blijken dat niet bestaat dan in den rechtstreekschen indruk. Hij is de laatste der naturalisten, - een naturalist in den aard van den Joris Karl Huysmans der ‘Soeurs Vatard’; wèl subjectief, en heel wat subjectiever dan een Zola en een Maupassant, maar zonder dezer breede menschelijkheid, dewijl de ontvangen impressie bij hem niet afketst op een ruimen bodem van menschelijkheid. André Salmon, hij, is van alle naturalisme vrij. Hij is onnaturalistisch met opzet: wél is hij uit op de meest-intense uitdrukking van het gehoorde, geziene, gerokene; maar hij vindt er een zorgvuldig-aangewend genoegen in, er onmiddellijk de
| |
| |
geestelijke reflectie, de door den indruk gewekte opmerking aan toe te voegen, zooals Balzac deed, of, tot het onhebbelijke toe, Barbey d'Aurevilly. Hij wil heel graag doorgaan voor weinig-ernstig, voor waarlijk al te lichtzinnig bij het smartelijke van 't behandelde geval. Hij is een averechts moralist, naar de wijze van Laforgue, hoe dan ook zonder dezes bedoelingen. Hij is luchtig tot dartelheid toe, om te beletten dat hij huilen zou? Neen: omdat hij jong is in de eerste plaats! Daarna: omdat hij zoo overvloedig is aan wat mijn vriend de psychoanalyst noemt ‘het leven van onder den dorpelsteen.’
Dat leven van onder den dorpelsteen, waar het gewone leven, het leven der rede, het leven zelfs van den indruk die gemakkelijk zijne plaats vindt in de logische orde van het bewustzijn, overheen wandelen; dat wonderwriemelende leven dat vroeger eenvoudig, en zonder verdere definitie, verbeelding of imaginatie heette en thans wordt bestudeerd onder de benaming van subconscientie, is bij André Salmon ontwikkeld als bij weinig anderen. In eene novelle der ‘Monstres choisis’, het eerste der hierboven-genoemde boeken en tevens het allerbraafste der drie, geeft hij daar een zeer schoon en zeer leerrijk voorbeeld van. De dichter - ik bedoel Salmon - leest in Victor Hugo een vers, dat slaat op eene zekere tijdsomstandigheid, of eene, beleefde of verzonnen, gebeurtenis uit Hugo's leven. Onmiddellijk wekt het in hem, niet alleen een beeld op van den heldzelf en van die gebeurtenis, maar zijn innerlijk leven herschept den held en de gebeurtenis in zulke mate, dat hij de kleur der handschoenen en den geur van de lucht herkent. Hij leeft, plots, in de atmospheer die Victor
| |
| |
Hugo tot het schrijven van zijn gedicht heeft genoopt; hij ziet Victor Hugo tot bij belachelijke eigenaardigheden; hij laat hem grootsch en potsierlijk bewegen; hij omringt hem met de massa waarin hij heeft geleefd op dienzelfden dag; hij wordt zoowaar een Victor Hugo die zichzelf scherp-kritisch zou hebben zien leven en zich-zelf niet zoo heel genegen zou zijn geweest. En dit alles naar aanleiding van een enkel vers dat wij niet eens zoo heel mooi nog kunnen vinden.
Treft de schrijver een onderwerp, dat zijne genegenheid waarlijk wekken kan zoodat het een natuurlijk scepticisme tot zwijgen brengt, dan bereikt hij eene gelouterde, eene zuivere epische hoogte waar hij zoo goed als weergaloos staat. Ik weet niet of André Salmon in Rusland heeft verbleven. Zoo ja, dan zou dit nog niet volstaan om zóó warm te treffen als hij doet met het pogrom-verhaal dat in dezelfde ‘Monstres choisis’ voorkomt. Want weer is dit verhaal rijk aan den overvloedigen ondergrond van den schrijver-zelf, aan de opgestapelde, dooreen-woelende, rijpe, steeds voller wassende weelde van zijne subconscientie; thans niet meer cerebraal-sarcastisch, te weinig-overwogen zelfs aangewend: te overweldigender daardoor, en te dieper met eerbied slaande voor deze begenadigde schrijvers-, neen: menschennatuur.
Die steeds uitbottende, steeds bloeiende overvloedigheid, zij doet zich in gansch andere gedaante voor in den roman ‘La Négresse du Sacré Coeur’, de laatste die André Salmon uitgaf. De novelle, de schets, eischen eene zelf-beperking waar Salmon in ‘Monstres choisis’ niet aan te kort is gekomen. Deze man heeft te veel
| |
| |
talent en, naar uit eene soms-guitige, soms-smartelijke ironie blijkt, te veel zelf-kennis om zich niet weten te beheerschen. In het land van Maupassant blijft hij een uitnemend ‘conteur’, al verrast hij telkens door wat men ‘vondsten’ noemt, en die de minst-gezochte blijken zijn van persoonlijke imaginatie. Gaat hij een roman aan die de volle ontplooiïng toelaat van deze imaginatie, dan vertoont zij echter, zooals ik zegde, nieuwe eigenaardigheden die er als het ware een nieuw wezen van maken. In zijne kortere verhalen komt vooral het individuëele, het zuiver-subjectieve, daardoor verrassende van André Salmon's verbeelding tot plastische uiting; in den roman krijgt die verbeelding vorm in eene ongewone veelvuldigheid van gestalten; zij wordt geobjectiveerd in eene zeldzame verscheidenheid, waarvan elk lid op zijne beurt een overvloed van eigene, volstrekt-gekarakteriseerde eigenaardigheden vertoont. Deze ‘Négresse du Sacrécoeur’ heeft mij, van bij de eerste hoofdstukken, verrast door sommige aanrakingspunten met ‘Het Ivoren Aapje’, den uitvoerigen roman van Herman Teirlinck. Het zou mij ten hoogste verwonderen, zoo Salmon Nederlandsch kende; kende hij onze taal wèl, dan zou men kunnen wijzen op niet veel minder dan navolging, waar zelfs in beide boeken één der ‘helden’ denzelfden naam - Sorghe - draagt. Maar het is vooral door dat wondere scheppingsvermogen aan personagiën en typen dat de twee werken tot vergelijking nopen, en tot gelijkstelling. - Ik heb het voorrecht gehad, Herman Teirlinck's medewerker te zijn aan een uitgebreid verhaal. Uit den oorlogstijd onthoud ik als de beste, de gelukkigste uren deze, dat ik met mijn vriend dat verhaal
| |
| |
samenstelde. Hoe vaak heb ik versteld gestaan bij het levens-scheppend vermogen van mijn vriend, een vermogen minder aan eene nochtans rijke levenservaring, dan aan juist dien ondergrond toe te schrijven, dien ik hier in deze ‘Négresse’ dankbaar herdenk...
Zijn de ‘Monstres choisis’ en de ‘Négresse’, prozawerken, waarin het subjectief element zeker overwegend is, maar die aan epische uitbeelding niets te wenschen overlaten (het gebrek aan bezonkenheid, aan rust, die tot gevolg hebben, dat gij er zelf wel eenigszins woelig bij blijft, is nu eenmaal het meest-levende bestanddeel van 's schrijvers talent, zoodat men ze wel aanvaarden moet) - zijn deze beide boeken te beschouwen als voortreffelijke epiek, ‘Prikaz’ is een gedicht, als gedicht bedoeld, en waar de subconscientie van den dichter niet belemmerd wordt door buiten hem staande, uit te beelden werkelijkheden. Het brengt mede, dat de schrijver afzien kan van deze controle-middelen, die heeten ironie en wat men, naar aanleiding van Flaubert, heeft genoemd de spectaculaire houding.
Nochtans heeft het boekje wel degelijk eene andere bedoeling, dan louter lyrisch te zijn. Het ziet af van het individualisme, dat van de lyriek tot op heden, sedert de jaren 30, het hoofdbestanddeel was. ‘Prikaz est un premier essai de poésie substituant aux saisons du vieux lyrisme le climat instable de l'inquiétude universelle’: aldus de verwittiging van den dichter, die verder meent dat het er voortaan op aankomt ‘(de restituer) l'émotion à l'impersonnel: un art tendant à créer chaque chose par sa description verbale... L'acceptation d'un fait sur le plan merveilleux’.
| |
| |
Daargelaten dat dergelijke programmatiek, zonder verdere uitwerking der bedoelingen, kregel maakt dewijl te theoretisch, kan hier gewezen op het feit dat ons, Nederlandschen schrijvers, door André Salmon al heel weinig nieuws wordt aangebracht: Herman Gorter heeft met het ‘klein Heldendicht’ en met ‘Pan’ hetzelfde bedoeld, evengoed als de Henriette Roland-Holst van bij de ‘Nieuwe Geboort’. Andersdeels, waar Salmon Jean Royère aanhaalt en dezes bewering, als zou ‘cette poésie proprement nominaliste’ zijn, dan hebben wij recht te denken aan Lodewijk van Deyssel's vroegste prozagedichten.
Intusschen is ‘Prikaz’, hoe klein ook in omvang, een monumentaal gedicht, waar de Russische revolutie in hare jongste gedaante eene verbeelding in vindt, die doorleefd lijkt. Doorleefd weêr, naar alle waarschijnlijkheid, in het onderbewustzijn van den schrijver, en zonder eenig bestanddeel dat deze gloeiende doorleefdheid storen of kwetsen komt. Dat sterke onder-bewuste van Salmon, het is het zekerste teeken van zijne grootheid: hij leeft ervan, zooals wij ervan genieten.
N.R.C. 11 October 1920.
|
|