het eigen gevoel te noemen. Ziet gij heel Shakespeare, heel Racine, heel Sophocles ontstaan uit eigen, rechtstreeksche gemoedservaring?
Maar het is wreed tot oneerlijkheid toe, te beweren dat... Doch ik geef hier een citaat: ‘de periode van 's dichters leven waarin (zekeren bundel) ontstond, bleek niet rijk genoeg aan hevig-doorleefde momenten, om aan de vele gedichten die in dezen bundel voorkomen, het onmiskenbaar accent der innerlijke noodzakelijkheid, der noodgedwongen bevrijding in het woord te verleenen’. - Nu weet de criticus, die deze lijnen schreef, niet het minste van het leven des dichters, dien hij aldus beoordeelt. Hij weet dan ook nog veel minder, dat die dichter bedoelden bundel schreef in momenten, die jaren hebben geduurd, dewelke de ergste, de angstwekkendste, en dan ook de felste zijn geweest die hij heeft doorgebeten, en zooals weinigen ze doorgemaakt hebben. - Maar de criticus schrijft zoo maar iets in een dagblad en slaapt daarna zalig in... gelijk, naar men mij verzekert, alle misdadigers doen.
- 8. De criticus die zegt: ‘ik wil niet dan subsidiair bewonderen’, en ‘ik stel mijne bewondering beneden mijn Kritisch Vernuft’, is niet veel minder dan een idioot, en in elk geval niet waardig te leven.
- 9. Zeg nooit, als blijk van bewondering, dat een gedicht Goethiaansch, Bilderdijkiaansch, Rabindranath-Tagoriaansch is. Daargelaten dat het den dichter noodzakelijk moet kwetsen, bewijst het eenvoudig dat gij, criticus, niet bij machte zijt, tot den kern-zelf van den dichter door te dringen.
- 10. De bij zuigt de bloem uit, om er honing uit te