dat zij niet gelukkig was. Hij, de uiterst gevoelige, raadde wat ik dacht: het was de breuk.
Ik ontmoette hem nu weer en in volle schittering! Hij deed bijzonder hartelijk met mij, prees mijn werk en, met een glimpje ironie, de veelheid er van. Ons onderhoud was echter van korten duur: hij had Clarisse in het oog gekregen; zij beklaagde zich bij hem over de schaarschte van zijn dichterlijke productie; niets was hem liever te hooren, dan dat hij zoo weinig schreef, en dat het nochtans zoo mooi was...
Hij was hier overigens niet als dichter, maar als een soort goochelaar (duid mij het harde woord niet euvel). Zijn gestel van neuropaath had hem verleid tot de beoefening van het Cumberlandisme, en hij had in het gedachtenlezen een natuurlijke gave tot het uiterste ontwikkeld. Toen professor Van Helewijck vernam dat hij te Oostende vertoefde, had hij geen rust, of Philips moest op proef gesteld, waarvan de psycholoog wel hoopte dat zij falikant zou uitvallen. Hij zag zich - en ik had er een zeker vermaak aan - in zijn hoop beschaamd.
Want mijn oude vriend was, in één woord, verbluffend. Na de presentaties waarbij de voornaamheid van zijn elegantie tot haar volle recht kwam, na een fonkelend gesprek waar de puntigheid en de sierlijke gratie van zijn woord als sterren in ontstaken, ging men tot experimenten over. Tot op dat oogenblik had ik Heerendael van ganscher harte met heel mijn oud vriendenhart bewonderd: wat een prachtige natuur! Nu...
Alle meubelen terzij geschoven, liep hij, onder het donker-roode licht geblinddoekt en wonder-vlug over een kronkelende krijtlijn, die men op den grond had