Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelenToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (8.05 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

(1947)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 893]
[p. 893]

De bochel in huis

Een bochel aan te raken bezweert alle ongeluk, placht mijne schoonmoeder te verzekeren met eene overtuiging die onverzettelijk was als de kruidenierswinkel, waar zij haar geld aan dankte. Ik dacht aan dit punt van haar geloof, den dag, dat wij haar in hare schutsheilige vierden, toen ik mijn ouden vriend Melchior Vercammen ontmoette.

Ik ken Vercammen vanaf de lagere school: zijn sluik inkthaar dat vastzat als onder eene laag stroop; de notenbalk die diep en zwart gegroefd over zijn smal voorhoofd gericheld lag; zijn druiperige haviksneus boven het donkere hol van zijn mond, die openhing als van een dooden brasem. Zijn onzindelijke buis, uitgerafeld aan zijne ellebogen en boven de polsen van zijne grijp-vingeren, wipte onderaan in eene gaping die deze van een hongerig merelkuiken geleek: het was de schuld van zijn bochel waarover de stof glom, en die sierlijk bewoog als Vercammen wandelde op zijne korte en flapperige broekspijpen.

Het was de geestigste jongen der wereld... Toen hij de school had verlaten ging hij schrijven op de biezen kruk van een notaris. Dit ambacht gunde hem het recht, met studenten om te gaan. Ik ontmoette hem dan ook,

[pagina 894]
[p. 894]

zoo goed als iederen avond, in de kroeg waar hij met ons mocht biljarten om onze centen af te winnen; want hij was handig. Hij was ook dorstig: wij deden hem drinken om hem te doen dansen in den maneschijn. Iederen nacht lieten wij hem dronken na op een stoep of den steenen rand van een trottoir, waar hij zat als een griezeligen bedelaarshond.

Dien dag nu, gewijd aan de heilige Eulalia, naar wier naam mijne schoonmoeder is gedoopt, vond ik hem terug, na hem in jaren niet meer te zijn tegengekomen. Hij zag er uit als altijd: sjofel en modderbespat. Hij droeg een grooten deukhoed. Een uiterst lange lavallière hing op twintig centimeter afstand van zijn ingestompte borst. Zijn schoenen gaapten als kerkzangersmonden. Ik ben leeraar in het middelbaar onderwijs en heb er dus een zeker fatsoen op na te houden. Doch het was vacantietijd, zoodat de kans bestond dat ik niet velen van mijne leerlingen zou ontmoeten. Ik riep hem dan ook met ongeveinsde gulheid toe: ‘Hé Melchior!’ Hij bezag mij met achterdochtige oogen, erkende mij, en drukte mij nogal slapjes de hand, als iemand die de ontmoeting liefst ware ontkomen. Ik schreef dit gevoel toe aan den nederigen toestand, waarin hij blijkbaar verkeerde. Ik noodigde hem dan ook uit op een opwekkenden borrel, die hij na een korte aarzeling aanvaardde. Ik vroeg hem met de meeste vriendelijkheid:

‘En waar gingt gij heen met dat lijkbiddersgezicht?’

Hij antwoordde mij koeltjes:

‘Ik ging mij juist verdrinken.’

Ik proestte het uit: ik kende zijn gewonen galgenhumor. Ook hij trouwens vertrok zijn mond eerst naar

[pagina 895]
[p. 895]

het linker-, dan naar het rechteroor, en dronk in één gulzigen teug zijn bittertje leeg.

Hij kreeg er een tweede. Daar hij bleef zwijgen en ik-zelf niet goed wist wat nog te vertellen na de opgerakelde herinneringen uit onzen jongen tijd, bood ik er hem een derde aan. Toen achtte hij zich verplicht tot zekere mededeelzaamheid.

‘Stel u voor, ik ben schilder geworden. Heusch, een schilder van landschappen, heel modern natuurlijk, eerst met helle stippels, daarna met donkere blokken. Het hielp mij tien jaar van honger sterven. Dan heb ik mij toegelegd op zonsondergangen die ik op de markt verkocht voor vijf en twintig francs, lijst inbegrepen. Tot al de huizen van de stad vol hingen met zonsondergangen. Daarna sneeuwgezichten, maar daar houden de burgers veel minder van. Vriend, ik verkoop niets, en heb den moed niet meer iets anders te verzinnen. Daarom juist ging ik mij verzuipen.’

Hij vertelde het zóó droog-komisch; hij zag er overigens zóó armzalig uit, dat ik op de gedachte kwam, half uit meêlij, half uit lol, hem naar huis meê te nemen.

Hij volgde mij gedwee, met een ernst op zijn gelaat die hoogst-koddig aandeed.

Wij vonden de huisgenooten reeds aan den feestdisch gezeten, mijne vrouw met een smeekblik, mijn schoonmoeder met een verwijt om den mond, dat ik te verdrijven wist met een gul:

‘Schoonmama, ik feliciteer u van harte en breng u Het Geluk mee.’

Toen eerst zag men den bochel achter mij aan, die met kluchtige emphase te buigen stond. Na de eerste verwon-

[pagina 896]
[p. 896]

dering schaterde ieder het uit. Het ijs was gebroken.

Nochtans bleef Melchior geruimen tijd zwijgzaam en afgetrokken. De feestelijke stemming intimideerde hem blijkbaar. Enkele glazen wijn echter braken een verlegenheid, die ons allen bedreigde. Mijn vriend werd spraakzaam: weldra was het een klatering van anecdotes, die hij zóó aardig voordroeg, dat zelfs mijn schoonmoeder er haar fatsoen bij opgaf en mij welgevallig toeknikte. De champagne bracht een opwinding mee die ons allen naar het hoofd sloeg. Melchior, hij, werd geestdriftig. Na beroemde zangers en zangeressen te hebben nagebootst, ging hij goocheltoeren uithalen, voerde hij Russische dansen uit, liep hij op zijn lange skelethanden. Weldra stond hij op tafel, wipte tusschen de glazen, voerde heupe-wiegend een geweldige fandango uit. Zijne klissige haren dropen op zijn langen das, de panden van zijn jas zwaaiden om hen heen als reusachtige ravenvlerken, zijn bochel draaide glimmend als een dronken zon die haar weg zou hebben verloren.

Hij dronk heel veel: het bracht tot de meest verrassende verhalen; hij improviseerde liedjes op de vreemdste thema's.

‘Wat is dat griezelig!’ huiverde mijn schoonmoeder: telkens zong hij, op de ongehoord-koddigste wijze, van den Dood.

Toen het al heel laat was geworden, wilde hij ernstig in eens afscheid nemen. Maar hij verkeerde in zulken toestand, dat ik hem, al stribbelde hij tegen, dwong, bij ons te overnachten. Ik bracht hem naar zijn mansarde: onze logeerkamer (ons huis is niet groot). En het duurde niet lang, of wij allen sliepen.

[pagina 897]
[p. 897]

Het was al laat in den ochtend, toen wij weer samen zaten aan de ontbijttafel. Melchior alleen ontbrak nog. Na lang wachten ging ik tikken aan zijn deur Ik kreeg geen antwoord. Ik tikte weer. Vergeefs. Toen draaide ik de deur open. Met ontzetting zag ik mijn vriend aan zijn bedsponde hangen: hij had zich met zijn lange lavallière opgeknoopt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken