Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen(1947)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] De bestendige aanwezigheid Aan Herman Teirlinck MDCCCCXVIII [pagina 349] [p. 349] Opdrachtelijk sonnet Wij zijn gezaam dezelfde haven uitgevaren, en voer, door de eigen voor verscheiden, beider tocht: ik zag de schervel-zonne schaetren, die gíj zocht; gij vondt míjn scheemring over wieren-zware baren. De storrem die ge u, stoer, te blijden strijd bedocht, kwam míjne woel'ge ziel weldadig te bedaren; en, waar míjn schrik der kolken kalmte zou bestaren, hebt ge eindlijk in der einders ijlte úw vreê gekocht. - Thans, broeder, zonk het zeil; ons streven kende 't stranden. Ons heil zou in de veiligheid der máát belanden. Gij hebt uw huis, ik heb mijn huis: het is genoeg. Doch, voert Herdenken weêr ter voor van vroeger varen, mijn kiel weegt van uw vracht; de uw komt míjn last bezwaren: míjn koortse die ge eens vreesde'; ûw vreugde die 'k eens vroeg. Vorige Volgende