| |
| |
| |
Voorbeelden uit het leven van Ursus Secondus
(Deze Ursus is de klein-zoon van zekeren Beer, soldaat in het leger van Odovakar, en van een minderjarig dochterken die Romulus Augustulus bij eene schapenhoedster won. Na zijn vader heerschte hij als keizer over wel vijf dorpen benoorden Ravenna, gedurende ruim tien jaar. Toen werd hij afgezet en zijne kinderen gingen in den handel, buiten éen, die dichter werd. Deze Keizer is het, die den heidenschen eere-dienst weêr in voege bracht.)
| |
1o. Voorbeeld van moed en zelf-opoffering
Toen Ursus Secondus ziek was aan voortdurenden slaap-lust, zuurheden in den achter-mond, en knallen die van uit de maag kwamen uiteen spatten op zijn verhemelte, ried hem zijn genees-heer aan, dat hij verzaken zou de likeuren, welke dienaren uit Germanië hem stookten uit graan en meerdere gewassen.
Ursus liet den hoofd-man dezer dienaren (en die kende de geheimen) komen, en zonder hem eenige verklaring te geven, opdat hem bleve bespaard de verrassing, neep hij hem zorgvuldig den strot dicht tusschen beide zijn eigen duimen.
| |
| |
| |
2o. Geestig voorbeeld van gevatheid
Toen eene kleine slavin, geheeten Ambrosia, en die hij zich gekozen had tot bij-vrouw om-wege haren naam die veel zoets beloofde, het guitig aandierf zijn neus te bespotten, die geleek naar dien van Keizer Nero, en aldus zijn rechten op den troon te zekerder maakte:
- ‘Zegen dezen neus,’ sprak Ursus ‘die u bij Circus-spelen en wandel-tochten in de zon, verweert tegen bruin-brandenden dag-gloed door zijn langen schaduw, en u aldus de kosten bespaart van allerlei blank-bewarend huid-smeersel, hetgeen uw zak-geld ten goede komt.’
Aldus wist Ursus de spotternij om zijn persoon in geestige lessen te keeren.
| |
3o. Voorbeeld van lankmoedigheid
Zeer gedrild en gesteld zelfs, ter ure dat de voedselen hun tragen weg vinden door het ingewand, op de vermaningen vol geleidelijkheid van een oud man, die zijn leer-meester was geweest in de kennis der wijsheid, liet Ursus dezen toe, zekeren namiddag van koel zitten in een goed gesloten kamer, na een maaltijd met wijding genoten, dat hij hem bewijzen zou hoeveel rechten óp, en welke redenen tót zelf-moord den mensch van nature en van wege de samen-leving toekomen.
De philosoof, die de encyclopedie zijner wetenschap in de keurigste spreuken te kleeden wist, beijverde zich, natuurlijk binnen de nobele mate zijns ambts, beweegreden op bewijs-voering te passen, en zeer voldaan, eindigde zijn betoog op de overtuigende gronden, in zijn brieven aan Lucilius aangegeven door Lucius Annaeus
| |
| |
Seneca, dit tot welgevallen zijns meesters, wiens bewondering hij kende voor alles wat in betrekking tot zijn voor- en oorbeeld, den grooten Nero Claudius Caesar, stond.
Nogal diep getroffen door het onomstootbare eener goed-uitgesponnen logica, docht het Ursus nochtans eene daad van edele lankmoedigheid te zijn, dat hij het leven blijve torschen. Zijn leer-meester ter wille, liet hij echter een schale wijns doormengen met een voldoende hoeveelheid vergift, opdat deze de verlossing smake van hetgeen hij bewezen had als een last zonder weêrga te beschouwen.
| |
4o. Voorbeeld van een voortreffelijk geheugen
Dezelfde Ambrosia, wier hij vanwege goedgunstige diensten veel toeliet en vergaf, en die, als spot-lust haar kittelde, ten monde moeilijk bedwong een rozige punt-tong, had het, een anderen dag, met proesten en gichelen, over 's Keizers gebit, dat was van aanzienlijken omvang.
Maar Ursus, zonder meer dan heel enkele minuten zoekens in de duistere schat-kamer zijns vernufts: ‘Weet ge dan niet, o Ambrosia zoete,’ zoo sprak hij, ‘dat Publius Syrus, in een zijner spelen, zegt:
Malevolus animus abditos dentes habet?...
Willende aldus wijzen op de excellentie van zijn eigen aard, daar hij zijne tanden, die inderdaad niet waren gering, lang niet verholen droeg.
En Ambrosia, om deze belezenheid zeer verbijsterd, vergat er bij hem op te doen merken hoe deze tanden,
| |
| |
onecht, en bij 't bewerken wat Keizerlijk-groot uitgevallen, waren gesneden uit het ivoor der Punische Olifanten, die goed-aardig zijn.
| |
5o. Voorbeeld van een merkwaardigen zin voor zaken
Onder de getrouwen die Ursus - het spreekwoord indachtig: dat hij slecht denkt, die alleen denkt, - tot bij de intiemste bezigheden om zich heen duldde, was éene hem bizonder lief, dewijl hij eene aantrekkelijke dochter had.
Hij sprak tot dezen getrouwe: ‘Gij hebt een schoone dochter;’ waarop de man, dankbaar: ‘Neem ze, heer.’
Zoo: Ursus liet ze voor zich komen, en vertrouwde haar rondborstig toe dat hij ze begeerde naar den lijve. Maar zij, eene maagd, in 't geniep gedoopt, dus eene Christin:
- ‘Ik ben verloofd in der eeuwigheid’ sprak ze.
- ‘De eeuwigheid!’ antwoordde de Keizer toegevend, die, eklectisch, van een Stoïsch voet-stuk wel eens afdaalde tot onder dezen van Epicurus' kudde, ‘de eeuwigheid bevroedt ge níet zonder een maat-staf, en die maat-staf is het genot. Spreek van eeuwigheid als ge 't genot zult hebben gekend, maagdeken. En voeldet ge dan nog allicht eens eenige moeheid ervan: de geschenken die mijn voldaanheid u schenken zal, brengen u eene herinnering, die zoeter...’
Doch onderbrak het meisje, dat hare oogen neêrsloeg:
- ‘Ik zal de rijkste diademen dragen.’
Maar schater-lachend:
- ‘Ik zál!’ wedervoer Ursus, ‘maar hebben is heb- | |
| |
ben, en krijgen is de kunst! En wacht men, als men leden heeft als de uwe, en oogen, en... ’
- ‘Mijn lichaam is pulver, en minder in waarde dan de sintelen van uwen haard, o Keizer,’ zoo sprak ze.
Ernstig ineens; aarzelend een wijle; barsch dan en oog-fronsend, hiet Ursus na deze woorden dat men haar zou brengen bij een handelaar dien hij kende, en die duur betaalde de schoone vrouwen zijns rijks, welke hij plaatste bij wél-hebbende Barbaren.
Des anderen daags liet de Keizer 's maagdekens vader naast zich ter tafel aanliggen, en gemoedelijk:
- ‘Bij Mercurius!’ zwoer hij, ‘uwe dochter heeft weinig begrip van zaken! Zij zelve schatte haar lichaam minder dan de sintelen van den haard, en 'k heb er, warempel, groot geld voor gekregen!’
(Zekeren nacht, na een overvloedig maal in zaligen slaap gezakt, werd Ursus in zijn paleis overvallen door werkelijk dronken soldaten, die hem van den troon vervallen verklaarden te zijn. Van alle begoocheling gespeend, gaf de Keizer toe. Zijn lijf-wacht was trouwens op een paar man geslonken, daar de overigen, zegt men, aan onvoorzienen honger bezweken waren... Toen vestigde hij zijne beste aandacht op den land-bouw, gelijk de over-oude Cincinnatus deed. Er wordt zelfs medegedeeld dat hij de eerste was om te bevinden, dat de knol van eene plant, welke de geleerden later onder de nacht-schaden rekenen zouden, volkomen eetbaar en hoogst smakelijk mocht heeten. Deze plant noemde hij eenvoudig en joviaal: Aard-appel. Om er in ontijdig
| |
| |
seizoen eene al te overvloedige hoeveelheid van genoten te hebben, kreeg hij een nood-lottigen buikloop, en stierf).
|
|