Avond-harmonica
Harmonica-der-zeven-weeën, drenzend-zingende harmonica, schrijnend lied met iedere noot eene wonde, klacht die schrilt en nijpt in deze onweêrs-avond, zoo pijnlijk-valsch, zoo pijnlijk-valsch: waarom hebt gij gezongen, harmonica die zoo treurige leute zingt in den avond; arme harmonica als een menschen-hart; harmonica gelijk mijn bitteren en moeden mond; harmonica, o, der zevenweeën?...
- Heel de dag is geweest als een hol huis om mij, álles éen dreunend om-rondend geruisch, iedere beweging een zinderend gezoem in mijne ooren, een na-trillen, kring aan kring, in de klok mijner hersenen.
En nu, in den gezakten avond die een onweêr broeit, ik, nauwelijks buiten gekomen in die ledige stilte, die me stelt, als ijl opgeheven, en gegroeid bóven de aarde: nú die zang van eene harmonica in de handen van een of anderen koeiër die zijn vredig-zijn, of zijn fantazie, wil zeggen in deze schampere tonen...
- De avond is leêg en moe. De pacht-hoven zijn geknield in de doove grijste. De hagen zijn stil.