| |
| |
| |
Aantekeningen
Bij de epische en dramatische poëzie opgenomen in deel II
blz. 7: Kronos.
Uit de correspondentie (in het Mus. v. Vl. Letterk.) van V.d.W. met Dr Schamelhout, toen redactie-secretaris van Van Nu en Straks, blijkt dat de dichter in Maart '97 reeds aan ‘Kronos’ werkte. 10 Mei '97 verzoekt hij de op 26 April ingezonden fragmenten te verscheuren. Dat was in de tijd van de dynamische ‘Zang om de Lente’ en ‘Stormzang’. In hoeverre eerste ontwerpen werden omgewerkt tot het fragment gebleven episch-dramatische gedicht, dat verscheen in het Tweemaandelijksch Tijdschrift 1900, II is moeilijk uit te maken. In ‘Kronos’ klinkt (voor 't eerst?) onmiskenbaar de eigen stem van K.v.d.W. Hij nam de fragmenten bij de ‘Vroegere Verzen’ op in de eerste uitg. v. ‘Verzen’ 1905; hij deed ze vroeger reeds verschijnen in ‘Werk’, de gemeenschapp. bundel (eerst als op onregelmatige tijden verschijnend tijdschrift bedoeld) van Streuvels, Victor de Meyere, V.d.W. en Juul de Praetere (illustratie), Antwerpen, Buschmann, 1899. Over de oorspronkelijke plannen met ‘Werk’ of ‘Werken’ vgl. men F.V. Toussaint v. Boelaere: Marginalia, blz. 125-'26.
blz. 9: Ik, die de dagen... Tweem. Tijdschr. 1900, II, 154. In enkele vs. hebben de verschillende publicaties varianten. In de 1e dr. v. ‘Verzen’ schreef V.d.W. met hoofdletters Vorst (vs. 15), Jaar (vs 24) en Zon (vs 25), de naam Huperioon spelde hij in ‘Werk’: Huperiôn.
vs 14: torve = norse.
blz. 10: vs 7, Tweem. T.: uit al de huize'; vs 8, Verzen: lang op nieuwe dagen; vs 9, Werk: d'harde kappe, Tweem. T.: Scheur 't wegend tooisel van uw pijn'gend mijmren; vs 11, Tweem. T.:
| |
| |
laat blijde een nieuwe straal; vs 14, Tweem. T.: de wijde gave; vs 17, Tweem. T.: laat frisch uw adem; achter vs 19 in Tweem. T. een uitroepteken.
blz. 11: Groote Vrouw Nacht... In Tweem. T., 1900, II, 150 en volg. (dus voorafgaande aan 't fragm. ‘Huperioon’). vs 1, Werk: o koester-moeder Nacht; na vs 22 in Werk en 1e dr. een punt en vs 23: o Mijn...; vs 26, 1e dr.: koud.
blz. 12: arm-naakte schijn... In de eerste dr. enkele accentstreepjes meer; verder vs 3, 1e dr.: door mijne koude; vs 4, Werk: zoete, stille droom; vs 25, 1e dr.: van 't wegend Nood-lot; vs 28, Werk: vader.
blz. 14: - En gij die weet... vs 1, Tw. T.: alléén; vs 3. Tw. T.: eenheid, geen streepje na vs 3; vs 5, 1e dr., 't accent is verlegd: die gíj zoo dorst...; in Tw. T. missen vele accentstreepjes; vs 17, Tw. T. gij (geen hoofdletter).
blz. 15: van zomersappen-pracht... vs 4, 1e dr.: breidden; vs 21, Werk, zonder accenten; vs 26, Tw. T.: schemering; vs 29: van klaarte in mijn krone.
vs 18: als domen: V.d.W. gebruikt het meerv. v. dom veelvuldig voor koepels.
blz. 16: Dan, door het ritsel-stille... vs 1-12 is in Tw. T. één zin, doordat in plaats van punten puntkommas staan (en geen nieuwe hoofdletters); vs 9, Tw. T.: de open lente; vs 11, Tw. T.: een zoeten donder, 1e dr.: stille donder; vs 15, Tw. T.: vrouw; vs 17, 1e dr. voor Ik, de Tijd een streepje; vs 18, Tw. T.: die thans... eeuwigheid; vs 23 Werk is bij vergissing Schaaûwen 't eerste woord van vs 24; vs 28, Werk: leliën-gaarde; vs 30, Werk: gelijk de woud-leeuwin, die
blz. 17: o de Aarde, schoon en zwaar... alleen var. in Tw. T.; vs 8 en 9: geen hoofdletters; vs 12, Tw. T.: gelijk een vloed... o vrouw; achter vs 13 een uitroepteken; vs 14: door de schepping waart; achter vs 15 puntjes; vs 19: 'k ontsloot; vs 23: mijn oogen; vs 26 achter kelke een komma, achter Liefde puntjes; vs 30: en ik, hijgend, lag.
blz. 18: en - was gelukkig... In Werk eindigen de fragmenten met de verzen van deze blz.; vs 6, Tw. T.: wijf.
| |
| |
blz. 19: Ge zijt gelijk een schoone dood... vs 16, Tw. T.: daad... heel-al (zonder hoofdletters). vs 6: allem-schoone: allem zal hier wel staan voor 't in deze periode d.V.d.W. geliefde, aan 't Lat. ontleende alme.
| |
blz. 21 en 22: Interludiën I.
Afgezien van het op zichzelf staande Woudspel Adonis, stammen al de epische gedichten uit de 4 laatste jaren voor de eerste wereldoorlog; Penthesileia was in die periode begonnen maar werd eerst veel later voltooid. De mededeling op blz. 23, dat deze Interludiën liggen tussen Het Huis v.d. Dichter en Het Licht der Kimmen, is geen nauwkeurige datering: de gedichten uit Het Gelaat des Dichters stammen voor een groot deel uit dezelfde periode. Uit de dateringen blijkt, dat de volgorde van ontstaan een andere was dan die der bundels. Over K.v.d.W. als episch dichter schreef Herreman in Meded. v.h. K.v.d.W.-Genootsch. V en VI, 1934 en 1937; over de vraag, waarom hij juist in deze tijd epen schreef en in hoeverre hij ook hier in symbolen zijn eigen zielsgesteldheid openbaarde, handelde ik uitvoerig in mijn K.v.d.W. I, blz. 571 en volg. Vgl. ook G.v. Severen: K.v.d. Woestijne, de § ‘Intermèdes épiques et descriptifs’, blz. 46 en volg. Interludiën I verscheen in 1912 bij van Dishoeck te Bussum.
blz. 25: De Paarden van Diomedes.
Van dit gedicht werden grote fragmenten gepubliceerd in D.W. en B. 1910 en 1911 en in Gr. Ned. 1910, 1911 en 1912, verscheidene stukken in beide tijdschriften. De datering in de bundel ‘Blankenbergen, 1911’ kan dus niet precies juist zijn; grote stukken waren reeds in 1910 gereed. De datering zal vooral slaan op de compositie van het geheel, terwijl zonder twijfel grote partijen (de zee-vergelijkingen!) in die zomer te Bl. zijn gedicht. Bij de bundeluitgave werd in de tijdschr.-tekst nog menig woord gewijzigd. Een hschr. van De Paarden v. Diomedes is mij niet bekend, slechts een enkele blz. hschr is in bezit van M. Roelants.
blz. 27 en volg.: Zij stonden, waar 't geklonken staal... Eerst verscheen in D.W. en B., 1910, I, 357-363, in 190 verzen het gehele eerste deel, behalve de 27 vs van blz. 30 (‘Een milde merrie...’). Varianten uit D.W. en B.: na vs 1 en vs 4: komma; vs 13:
| |
| |
noensch-bewogen; vs 15: en neus en die geen drift verborg; vs 14: noch 't weerbarstig; vs 19: hoe geen bek; vs 22: of zelfs.
blz. 28: Zij stonden, roerloos... vs 8, D.W. en B.: waarop ze melken 't slingervoetig vee. De namen der paarden (vs 2 en 3) ontleent V.d.W. niet aan zijn bron Apollodorus, zij zijn eigen vinding.
blz. 29, vs 5, D.W.e.B., blijkbaar foutief: en lijne nog fel.
blz. 30: - Een milde merrie... Deze blz. eerst in D.W.e.B., 1910, II, 338 (27 vs); vs 1: heeft hun vracht; vs 6: 't wit geglooi; na vs 16 komma, doorlopende zin; vs 17: den bloesem- en den zonne-fellen.
blz. 31: Zij, hare kindren... Deze en volg. blz. weer in D.W. en B., 1910, I, 358 en volg. vs 1: Zij stonden pal, tegen verklaarden wand,; vs 6: hun flanken.
vs 5: brons-bebraamd = met een ruige brons-rand.
blz. 32 en 33: Hij schatert... In D.W.e.B. 1910, I, 359 vanaf vs 7; de gehele passage in Gr. Ned. 1910, II, 338. vs 17, D.W.: naar den dichtsten hoek; vs 26: is rimpelloos.
blz. 33, vs 1 en 2, D.W.: en / weêr glimmert aan den wand.
blz. 34: - Wie is hij... vs 10, D.W.: bood; vs 11: maar dezer paarden prooi.
blz. 35: Het is Diomedes... Behalve in D.W.e.B. 1910, I, 360 ook in Gr. Ned. 1910, II, begin tot vs 21.
blz. 36: een hoogen arm... Vanaf vs 4 ‘Zoo was Diomedes...’ in Gr. Ned. 1911, II, 668. Ook D.W.e.B., 1910, I, 360. vs 2, Gr. N.: meester; vs 7, Gr. Ned. na macht puntkomma; vs 9 zonder accent.
blz. 37: - Toen kwam zijn stap... D.W.e.B., 1910, I, 361 en Gr. Ned. 1911, II, 668. vs 2, Gr. N.: was stompend; vs 8: en scheen tevreên; achter vs 10 komma, de zin loopt door.
blz. 38: Dan, met een ruk... D.W.e.B. 1910, I, 361 en Gr. Ned., 1911, II, 669. vs 14, Gr. N.: breede lucht,; vs 15: deukend door het zand.
vs 18: klaveren = steigeren.
blz. 39: Toen werd het een gejoel... D.W.e.B., 1910, I, 361 en Gr. Ned. 1911, II, 670. vs 1, Gr. N.: Toen werd het te elken dage een daver-spel; achter vs 2 komma; vs 9: den avond schendt; vs 10: En 't wordt een jacht; na vs 13 D.W. een komma.
| |
| |
blz. 41 en 42: ... Want en is de zee... Deze beide blz. in D.W. en B., 1910, II, 339; in Gr. N. de gehele tweede afdeling 1911, II, 671 en volg. vs 13, D.W. en Gr. N.: dan zonder accent; vs 18, D.W.: en wervlend plots; vs 19, D.W.: die rilt eerst en dan heftig bibbren gaat; vs 21, D.W. en Gr. N.: de dubble teen van zijne (bundel: zijn); vs 24, D.W.: door de golving van zijn klonter-vacht; vs 25, D.W.: schichtige ijs-priem; vs 27, D.W. en Gr. N.: ten rugge bolt.
blz. 42: daar drukke heel... vs 4, D.W.: eischt dat het liggen zal, - daar drukk' hun kracht; vs 5: zal hunne kracht.
blz. 43: Maar neen, maar neen... D.W. en B. 1911, I, 534-'36 (57 vs) (hier blz. 43 en 44); Gr. Ned. 1911, II, 672; vs 6, D.W. en Gr. N.: dees zee; vs 14, beiden: dat, - waar; vs 16, D.W.: daar staan; vs 24; D.W.: malvig-bloem'ge vitse; vs 26, D.W.: als hun haar bleekre; vs 28, D.W.: hun rill'ge lip.
vs 9: ebbe zonne; ebbe betekent hier waarsch.: nog laag staande; vs 22: maldegeer = kruisbloemige gentiaan; vs 24: vitse = wikke; vs 25: malotte = een soort van steenklaver.
blz. 44: daar staat plots... vs 6, D.W. en Gr. N.: hun hoef-teen; vs 7, idem: hun been; achter vs 9 en vs 19 D.W. een komma; vs 21, D.W.: hun droef (zetfout); vs 26, D.W.: grazen ze een stonde.
blz. 45: Maar neen, de zee... Gr. Ned. 1911, II, 674. vs 8: wólven; vs 16: Het spann'ge kussen; vs 20: de strakke nek.
blz. 46: van smooren... vs 24, Gr. Ned.: geen morgen wacht.
vs 15: reeuwsch, geliefkoosd sensitief adiect. bij V.d.W., afgel. van reeuw = doodszweet, uitwaseming v.e. lijk dus: een lijklucht ademend, maar ook algemener: geil, wulps.
blz. 47: Maar ook... Gr. Ned. 1911, II, 676. vs 5: schóonre; vs 8, in de bundel staat: gelijk doorvaren eierlijk, in Gr. Ned.: doorvaren, cierlijk-lijnend; eierlijk is beschouwd als zetfout voor cierlijk; vs 9, Gr. N.: door diepen vloed; vs 10, Gr. N.: van innerlijke stroomen; vs 12: scheidt ze.
vs 25: neersch = vochtig-fris (waarsch. = nesch).
blz. 48: de blinkend-witte koeien... Gr. Ned., 1911, II, 677. De schildering van deze weide is een parallel van passages in Christoforus (zie dl III, blz. 231/2) en in het opstel over
| |
| |
Claus, ‘Kunst en Geest in Vlaand.’ 2e dr. blz. 202 en volg.
blz. 49 en 50: En zie: aan zee... Van blz. 49 en 50 heeft. Maur. Roelants een hschr., dat gediend heeft als copie voor D.W.e.B., 1910, II, 340. (V.d.W. vermeldt dit zelf aan de voet); de tekst is dan ook geheel die v.D.W. en B. Roelants bezit nog een blaadje, waarop een vroeger ontwerp, alleen van blz. 49. Behalve in D.W. en B. verscheen dit stuk ook in Gr. N. 1912, I, 37. Varianten: vs 1, h. R. en D.W.: Van over zee, van uit dees zee; vs 6, h. R., D.W. en Gr. N.: om 't knokig beeld, h. R., 1e versie: elk eiland staat; vs 7 en 8, h. R. en D.W. beide malen achter rees geen komma, vs 8, 1e versie: nieuwe laagte tegen, rees; vs 11 en 15, h. R. en D.W.: gedachtestreepjes inplaats van haken; vs 11 en volg. in de eerste versie:
hij stond sinds dagen - en de nacht ontbond
alleen een lang herdenken en den straal
van kracht die priemde uit iedren schouder door
zijn plots-verhitte leên, Heracles, bij
't herdenken daad aan daad, - hij stond ten boeg
als iedren morgen, dezen morgen.
blz. 50: En deze zee... Varianten uit D.W.e.B.: vs 3: der rooz'ge zon; vs 5: in dieper-kleur'ge schaal
blz. 52: met sterke kruiden... Gr. Ned. 1912, vs 3: als geen wijn; vs 13: het roode en donkre hoofd
blz. 53: Hij dacht... Gr. Ned., 1912, vs 10: scherp ziet; vs 21-22: in Gr. Ned. mist: onderscheiden in hun aard, / en vele.
blz. 54: En daar hij stond... vs 16 in Gr. Ned. 1912, mist effen.
blz. 55: Een witte blokking... Gr. Ned. 1912, vs 4: effen vlak; vs 13: Zoo stond; vs 14: de dag om hem, die 't niet en zag, en uur; vs 15 ontbreekt.
blz. 56: Daar stond nu de avond... Behalve in Gr. Ned. 1912 ook in D.W.e.B., 1911, I, 535 (27 vs). vs 4, D.W.: en weer; vs 17, D.W. en Gr. Ned.: het overhellen, D.W.: onweêr'gen; vs 19, D.W.: grauwend, plots, Gr. Ned.: grauw, plots; vs 20, D.W. en Gr. Ned.: van reten roode zon; vs 26: groeien
vs 12: zaalw = zaluw = vuil-geel.
blz. 57: In dezen avond stond Heraklès... In Gr. Ned. 1912 ont- | |
| |
breekt vs 1, vs 2 begint: Maar als een schutter; vs 7, Gr. Ned.: welv'ge mist; vs 20: na de peze puntkomma; het laatste half-vers ‘- Want hij zag’ ontbreekt.
In D.W. en B. verscheen in 1910 (II, 341) een fragment, getiteld ‘De Held’, dat niet in de bundel werd opgenomen. De beste plaats, waar het zou kunnen worden ingevoegd is na blz. 57. Mogelijk was V.d.W. dit fragment eenvoudig vergeten, mogelijk achtte hij het niet passend. Wij drukken het dus niet in de tekst, maar geven het hier als aanvulling:
hij over-schouwde - en legde uit koele hand
boven zijn blik een schaduw aan zijn mond, -
He! Was dît de looden burcht,
dit d'onaanroerbre plompheid van een wil
die oppermachtig bralde en zwarte schaâuw
legde op de vlakte en alle vruchtbaarheid;
was dit de nieuwe, stoere onmooglijkheid,
die te bevechten heette? En dit het ongestoord,
het snood, maar onbevochten-sterk bestaan
dat brieschte en lachte, en doodde uit goeden luim,
en, tot verzet, met edel menschen-vleesch
verachting van zijn dalend schoudren-paar.
Geen achterdocht, geen denken, noch de glimp
van sluwe grap greep in zijn machtig hoofd.
Hij stond, Herakles, aan den rijz'gen boeg,
en hief zijn arm, gelijk een lemmer heft
zijn klaarte, alboven de overschouwde zee,
en zag den schaamlen burcht, en voelde blij
de trilling in zijn arm der rijz'ge spier
blz. 58: Loomer dan lood... vs 6, Gr. Ned. 1912: deze burcht; de laatste twee verzen ontbreken.
| |
| |
blz. 59: En aan het strand... Gr. Ned. 1912, vs 1: Maar aan het strand... zag hij plots; vs 2: de paarden ook; vs 11: een muil die; vs 26: zijne paarden niet.
vs 18: zwelgen, in Z. Ned. ook = slikken.
blz. 60, Gr. Ned. 1912, vs 1: Want deze paarden roken zoete lijken, en; vs 2: zij weten; vs 3 ontbreekt.
blz. 61: Want weder was... De hier aanvangende vierde afdel. werd in zijn geheel gepublic. in Gr. Ned. 1912, I, 299-308. vs 1 en 2 in Gr. Ned. één vers: Want weder Diomedes...; vs 4: was het als het dreigen; vs 5 hij mist; vs 8: dook en onverwaaid; vs 9: rood en zwaar; vs 14: trad Diomedes; vs 23 viel uit in bundeluitg. en is hersteld naar Gr. Ned.
blz. 63: En duister wies daar... Gr. Ned. na vs 1 geen leesteken; vs 3: in ontbreekt; vs 17: ging den duistre door.
blz. 64: En daar verscheen... Gr. Ned. vs 4: en schoon van onbewogenheid; vs 18: stond Diomedes. Deze blz. heeft een opvallende variant: in plaats van de vs 8-15 uit de bundel, had Gr. Ned.:
de hemel was een schelpe-schoone schaal
gewelfd naar boven in éen-toon'gen glans,
die, van geen wolk gezeefd en bondelloos
aan stralen, effen glooide, laag naar hoog,
van uit een zee, die zwarter paarste, rees
aan eene heldre lijn van draal'ge klaart,
de hoogte toe, die broos te gloren hing.
En hij, Diomedes stond in dat licht,...
blz. 65: Stilte was zoo stil... Gr. Ned. vs 4: en blijde voelde; vs 7: tot edele effenheid en blij; vs 9: slonk zacht; vs 10: een wiege; rees dan als een vrouwe-zucht; inplaats van de laatste zes vs weer een oudere versie als variant:
en adem-haalde... En was de lucht gelijk
een brooze stolp van êel kristal die stond
onroerend: 't was Diomedes, alsof
elk nieuwe teug, gezogen aan het licht,
verwijdrend deinen deed de brooze stolp,
en elk uit-aedmen weer ze dichter miek.
| |
| |
Hij ademde. En de lucht was aedmend, en
blz. 66: Maar niet en duurde... Gr. Ned. vs 1: een al te rustige ijlt; vs 9: een kreet.
vs 10: reeuwsch hier = wellustig; vs 16: krissen zal men in woordenb. vergeefs zoeken. V.d.W. gebruikte het ook in ‘De vrouw van Kandaules’ (III, 117): ‘Hij greep zijn zwaard; het hecht was krissend-ijzig’; vs 21: zavel = zand (sable).
blz. 67: - Nu was het 't uur..., Gr. Ned. vs 5: vlakken; vs 14: glimlachend, een zaal'ge rust. De zwaart (blijkbaar ook vervangen vanwege het metrum); vs 20: in 't moede.
vs 23: wepel = ledig, naakt.
blz. 68: - Och neen: niet naakt... Gr. Ned. vs 5: den sterken pols; vs 15: is maagd'lijk schoon en rein -.
blz. 69: Niet naakt en bleef het zand... vs 2 en 3 ontbreken in Gr. Ned.; vs 15: Hoe vredig is
blz. 71: - Zij lagen beiden... Ook de hier beginnende vijfde afdel. verscheen in Gr. Ned., 1912, I, 489-501. vs 11, Gr. Ned.: de wateren
blz. 72: Zij lagen, grauw... Gr. Ned. vs 5: aan de in elkaêrgeslagen leden, bleek en dof; vs 6: de vrouwe de armen; vs 7: de teedere; vs 9: om beider lendnen; vs 22: en het wier.
blz. 73: - Maar weder riep... Gr. Ned. vs 1: die moede leek; vs 3: Diomedes ‘Eiai! mijn paarden!’; vs 6: waar ze lagen; vs 9: sidder ontbreekt; na vs 11 en 12 kommas inplaats van puntkommas; vs 20: En in lagen beken. (zetfout?)
blz. 74: En éenmaal in den mond... Gr. Ned. vs 10: den loenschen; vs 16 ontbreekt; vs 18: de lijken stuk ze; vs 25: den rossen avond in, Diomedes.
vs 4: reeuwschheid zie de aant. bij blz. 46.
blz. 75: Hij stond. En weder... Gr. Ned. vs 6: zag hij zijn traagvoet'ge paarden; vs 19: roode vuist; vs 22: logre
blz. 77: 't Was of plots... De tekst van dit zesde deel in Gr. Ned. aansluitend bij V. Gr. Ned. vs 9.: de torens wanklen boven de torens uit; vs 11: logge blokken;
blz. 78: Aldus de kreet... Gr. Ned. achter vs 21 geen komma. De tweede helft van deze blz. heeft een zekere verwantschap
| |
| |
met het nooit gebundelde fragment uit D.W. en B., opgenomen in de aantek. bij blz. 57.
blz. 79: - Plots breekt 't gebaar... Gr. Ned. vs 8: aldoor dichter; vs 9 en 10: blaast huivering weldra Diomedes' / gelaat met bleekheid aan en 't scherpe wit; vs 13: vorst ontbreekt, keert zijn aangezicht; vs 19: de vorst Diomedes (En ontbreekt).
blz. 80: En met een stem... Gr. Ned. vs 4 en 5: Kent gij Diomedes niet, ik, Diomedes / vorst der Bistonen?; vs 23: eens mensch in schijn.
blz. 81: Langer niet..., Gr. Ned. vs 5: En-tháns begrijpt Diomedes. Nog nauw; vs 11: zinkt lager 't lichaam: aan den knie,; vs 12 komma na elleboog.
blz. 82: Een wondre geerte... Gr. Ned. vs 2: naedren om het lijk.; vs 3 ontbreekt; vs 4, 5 en 6 in twee verzen: En sprak ze toen Herakles toe: ‘Ik moest, / nog vóor ge schendet ander menschen-lijk,; vs 20: - En toen rees.
V.d.W. geeft hier aan het verhaal een eigen slot, in de antieke mythe doodt Herakles de paarden niet, maar voert ze mede.
blz. 83: Over de voor V.d.W. typische uitbeelding van deze Herakles vgl. men nog: W.E.J. Kuiper: De Heracles-gedichten van K.v.d. Woestijne en Marnix Gijsen: K.v.d. Woestijne en het Helleensch ideaal, beide in Meded. v.h. K.v.d.W.-Genootsch. I, 1933.
| |
blz. 85: De Terugtocht.
In deze herschepping van de mythe van Orpheus en Eurydice treffen twee originele trekken. De zang waarmee Orpheus de machten van de onderwereld vermurwt, is niet een smeekbede om teruggave der geliefde, maar het bezingen - op hun eigen vraag - van het leven van Persephone en Hades. De macht van de zang op zich-zelf, het zang horen worden van hun eigen bestaan, doet hen buigen. En het noodlottig zich omwenden van Orpheus geschiedt niet uit nieuwsgierigheid of niet meer in te tomen verlangen, maar als antwoord op de noodkreet van Eurydice, die voor de tweede maal door de adder wordt bedreigd. (Uitvoeriger daarover in mijn K.v.d.W. I, 580 en volg.). De Terugtocht verscheen in
| |
| |
De Ploeg, jaargang 1911-'12; de vrij spaarzame varianten uit het tijdschr. volgen hier.
blz. 87: o Gij, die eens... Ploeg vs 17: ter wuiv'ge wan.
blz. 88: Weet: ik ben Orpheus... Ploeg vs 12: schoon-gestemde.
blz. 90: En geene zong: Ploeg vs 10: gulden ontbreekt; vs 18: tijgers-paar.
blz. 91, vs 1: wonder-schoon.
blz. 92: Maar ik bezinne... Ploeg, vs 1: zingen moet; vs 5: den klein-zoon; vs 6: den zoon van vaardige Kalliopè.
blz. 93: - Niet de een'ge was ik... Ploeg, vs 6: harts-klop.
vs 12: en heette Aristaios: de ellips van een pronomen als onderwerp gebruikt (hier: hij) komt vooral in het W.-Vlaams nog voor, gelijk in het Mnl. en in 16e en 17e eeuwse taal.
blz. 99: Wij voeren aan een water... Ploeg, vs 1: dat water; vs 7: de dood; vs 17: al nader; vs 25: hielp zijne zoele hand; vs 27: ter drievoud'ge keel.
blz. 100: Toen gingen we aan den keien-weg... Ploeg, vs 1: een keien-weg; vs 5: aandeed... handen... En; vs 11: bevroedde; vs 29: mij stille hiet als hij te staan.
blz. 102: En 'k zag... Ploeg, vs 1: zwarte marmer-zaal; vs 5: Apolloon was wit.
blz. 103, vs 3: Ploeg: en sprak toen stiller: ‘Zing’.
blz. 104: o Dat ik wr zou zingen... Ploeg, vs 4: zelfs klankloos. vs 6 en volgende: naar het verhaal bij Apollodoros 3, 14, 4, had Aphrodite de schone knaap Adonis aan Persephone ter bewaring toevertrouwd; Persephone kreeg hem lief en wilde hem niet teruggeven. Zeus beslist daarop, dat Adonis een derde van 't jaar bij Aphrodite op de bovenwereld en een derde in de Hades bij Persephone zal verblijven; aangaande het overblijvende derde deel mag hij zelf beslissen.
blz. 106: Ik zag aan hare rechtre zij... Ploeg, vs 10: waar 't gehard wordt; vs 15: schraagt van een zwaar gebouw; vs 21: in de andere. vs 12: zaluw = bleek-geel, vuil-geel.
blz. 107: En hem dan zong 'k... Ploeg, vs 19: duistere eik; vs 20: Zijlings schoot uw blik.
blz. 109: Zij zaten, deze drie... Ploeg, vs 2: binnen de kasse; vs 4: binnen de starre deure, die; vs 8/9: in den bos/der haren; vs 11/12: en van 't hoon-/gespot;
| |
| |
blz. 110: - En wre zou... Ploeg, vs 7: in haar oogen; vs 11: te glanzen.
blz. 111: Ik had niet
r begrepen... Ploeg, vs 2: mijn lief, mijn ziel.
blz. 112, vs 2: twinter = een tweejarig paard of rund.
blz. 113: o Mijne vrienden... Ploeg, vs 3: langs valleien; vs 8: in zoet geruisch; vs 18: dees harde landen; vs 24: die ik herkende; vs 26: zei mijn naam; vs 27: ze me achterna. Zij zuchtte.
blz. 114: Tot plots heur kreet... Ploeg, vs 2 en 3: Och Orpheus; vs 6: aan haar knie; vs 15/16: bezwoer 'k/de vliedende.
blz. 115: ... o Gij, die eens dit woord... Ploeg vs 1: En gij die; vs 7: de kern gaat planten, 'dat hij; vs 15 de contrasterende variant: dat nimmer werd ontslote'.
| |
blz. 117: De Vliegende Man.
Deze episch-lyrische compositie staat geheel afzonderlijk in V.d.W.'s oeuvre, ten eerste doordat beleefde gebeurtenissen - hier het bewonderd opstijgen en dalen, maar ook het schokkend verongelukken van den vlieger Kinet op het vliegveld te Stockel - den dichter tot symbolen, tot mythe, werden van eigen geestelijk leven; ten tweede door het gebruik van antieke metra, de dactylische hexameters voor de verhalende gedeelten, sapphische strophen voor de lyrische en de vrije maten van een thrênos, een treurzang, voor de klacht om den gevallene. Dit werk houdt het midden tussen epiek en lyriek; er is telkens verwantschap met lyrische gedichten en met symbolische proza-stukken gelijk het fragment van Henry Heymvaert. ‘De Vliegende Man’ is door V.d.W. niet gedateerd, maar zal van 1910 zijn, immers in Augustus 1910 verongelukte Kinet. Gepubliceerd werd het in Elsevier 1911, II, 361-364 en 446-452.
blz. 123: Zôo als een vogelken... Els. vs 6: door-beeft; vs 7: en de staart nog (sic) de schuite en verroeren; vs 9: de vlucht; vs 13: bewogene lendnen
blz. 124: ...gelaat in den ronden petasos... Els., vs 9: Peilend... zijn vuisten, voorzichtig; vs 11: Een scheute vooruit; vs 16: man ben (zetfout voor en) vlieger omhoog.
| |
| |
vs 1: petasos (Gr.) = hoed met brede rand; vs 14: rusch = het grasveld.
blz. 125: Hooger en hooger... Els., vs 2: springt steigrend; vs 5: is roerloos de wereld: en zoekend; vs 6: heeft hij der wereld geleerd; vs 10: schietende zien, en krommer van vlerke, en; vs 11: wolke tot wolk... zinderend zingend; vs 13: En zij gaan.
blz. 126, vs 11: Feller is blakend; vs 12: blijft open, star-oogend; laaien en ontbreekt; vs 13: zijn blikken als blind; vs 16: en z'n hart is verweekt en weemoedig.
blz. 127, vs 1: ... zag, is onzalig voortaan.
blz. 129: Een dichter zegt: Els. vs 3: de schamele; vs 7: 't gezichte; vs 9: daar 'k aan zuigende wolken.
blz. 133: Valt uit de kolken... Els. vs 6: laving; vs 7: geen vogel en is 't, geen arend; vs 8: die 't omlichtende zwerk.
blz. 134: Tot plots uit een dieperen... Els. vs 4: schrijven gaat in het ruim; vs 9: Maar plots komt gloeiend; vs 10: laaiend in 't licht; vs 12: wâar de man; vs 16: 't moeilike willen alleen.
blz. 135: Zie, hij is rijzend... Els. vs 4: hangt 't lichaam... Grijnzend; vs 13: opeens, gebroken.
blz. 136: De vlieg-man denkt: Els. vs 1: nog verwekke; vs 8: ijl is en vragend
blz. 137: Een dichter zegt: Els. vs 4: 't lichaam en schrapend de keel; vs 12: de onbekende drank
blz. 138: Els. vs 3: schijnend (zetfout?); vs 4: de speer.
blz. 139: Thrênos om den jongen gevallene.
Prof. W.E.J. Kuiper heeft er in ‘Hermeneus’, April 1932 op gewezen, dat de vrije rythmen van deze klaagzang doen denken aan de Danaë-klacht van Simonides. (vgl. ook mijn K.v.d.W. I, 570-'71). Dit is het enige gedicht van V.d.W. in ‘vrije verzen’.
blz. 141: Blijde nacht... Els. vs 14: smartelijk ontbreekt; vs 22: voel 'k in de luwte.
blz. 142, vs 6: slap-hangend; vs 11: Open was toen... viooltje; vs 12: als klare viooltjes (en ontbreekt).
| |
blz. 145: Interludiën II.
De tweede bundel Interludiën verscheen in 1914, weer bij van Dishoeck. Over de pogingen hem nog als in 1913 uitgegeven te
| |
| |
doen doorgaan, ten einde voor de Beernaert-prijs in aanmerking te komen, vgl. mijn K.v.d.W. I, 459-'60. V.d.W. werd echter eerst in 1921 om zijn Interludiën bekroond. De vier stukken van deze tweede bundel lopen in karakter nogal uiteen. Eigenlijk horen alleen Hebe en De Stierendief tot de Tussen-Spelen, de episch-mythische verbeeldingen. Het woudspel ‘Adonis’ behoort bovendien nog tot een oudere periode.
blz. 147: Adonis.
Bij dit ‘fragment’ rijzen vele vragen. Heeft het ‘Woudspel’ ooit in complete vorm bestaan? Het handschrift, in het bezit van de familie van Lod. Ontrop, is korter dan de tekst in Interludiën; er is echter geen enkele aanwijzing in, dat dit een onvoltooid stuk is. Het bevat meer toneelaanwijzingen; onder de dramatis personae worden ook ‘herders-vrouwen’ genoemd, die in de tekst niet aan 't woord komen. Zouden ze dat in een volgend gedeelte doen of zijn ze gedacht als figuranten? In de bundel is Adonis gedateerd ‘Boschvoorde, Winter 1907’. Op de eerste blz. van het handschrift leest men: ‘Dit spel, alleen geschikt, naar bedoeling en meening des schrijvers voor een openlucht-tooneel, werd bedacht in de lorke-bosschen van Sinte-Martens-Laethem aan de Leie, waar het op Juli e.k. wordt opgevoerd. De muziek is van ...’ Het plan heeft inderdaad bestaan voor een openlucht-uitvoering te Laethem door de Gruyter. Op 4 Juli 1909 las V.d.W. het in een kring van vrienden voor; de uitvoering bleef echter achterwege, naar 't heet omdat men het over de rolverdeling niet eens kon worden! De Gruyter heeft zeker andere, gegronde bezwaren kunnen aanvoeren tegen een opvoering van dit uit zeer schone, hoewel dikwijls moeilijk te volgen verzen bestaande, maar zeer statisch-lyrische spel. Heeft V.d.W. echter op de feestelijke voordracht in 1909 een compleet stuk voorgedragen of heeft er nooit meer bestaan dat het gedrukte fragment?
Men kan voorts speculeren over de bedoelde volgende ontwikkeling der ‘handeling’, zonder verder te komen dan gissingen. Mogelijk zouden de dramatische dood van Adonis, op de jacht door een ever gedood, de klacht van Aphrodite en de herleving er uitgebeeld en bezongen zijn. Het fragment dat wij hebben herinnert sterk aan ‘Venus en Adonis’ uit ‘Het Vaderhuis’
| |
| |
Ook hier spreekt de dichter dan ook in symbolen eigen zieleleven uit. Typisch voor V.d.W. is ook hier het tegenover elkaar stellen van majeur- en mineur-symbolen (De dubbele Nachtegaal) als Attis en Adonis. Vooral in de uitspraken van Adonis beluistert men een echo van lyrische verzen uit Het Huis van den Dichter en vooral uit Het Lied van Phaoon en De Kuische Suzanna; men zie de passage die aanvangt onder op blz. 156: Hoe ken ik vreugde...
Over de antieke mythe van Adonis, vgl. de aantek. bij blz. 104. De bronnen daarvoor vond V.d.W. in Apollodorus, 3, 14, 4, in idylle XV van Theokritos, in Bions ‘Epitaphios’, maar misschien vooral in de Metamorphosen van Ovidius (X, 503-560; 708-740).
Fragmenten van dit fragment werden gepubliceerd in Gr. Ned. 1910, II, 39 en volg. en Elsev. 1910, II, 269 en volg. Ik geef in het volgende ook de varianten van het hschr. Ontrop.
blz. 149: Dramatis Personae: het hschr. Ontrop heeft naast de hier genoemde nog Herders-Vrouwen.
blz. 151: Een Herder, die zingt: Gepublic. in Jong Dietschland, 1908, blz. 164, titel ‘Een Herder zingt’, en in Europa, 1909, III, 2.
blz. 152: Bij de woorden van Attis beginnen de fragmenten in Els. 1910, II, 269. vs 6, h. Ontr. en Els.: die der nachten kwam ontblozen; vs 10, h. Ontr. en Els.: vale roken.
blz. 154: Adonis, eeuw'ge lente... vs 8, Els. als den rank; vs 13 ontbreekt in Els.; vs 15, Els.: de rilde rank; vs 21, Els.: al aarzelt ieder.
blz. 155: gij zijt de duizend-knall'ge... vs 1 h. Ontr. en Els.: duizend-kriel'ge.
blz. 157: zich-zelf verniet'gen... vs 20 naar h. Ontr. en Els. is aan de tekst van de bundel het woordje o toegevoegd; vs 21, h. Ontr.: Al ware 't slechts.
blz. 158: Maar nog 't herdénken... vs 1, h. Ontr.: 't herdenke alleen; vs 9, h. Ontr.: te elken dag. Vanaf vs 3: ‘- want Attis...’ begint het fragm. in D.W. en B. 1910, I, 69-71 (35 + 16 + 20 + 13 vs).
De terugblik van Adonis op zijn jeugd geschiedt in verzen, die die telkens aan Het Vaderhuis herinneren. Zo vs 21 en 22, te vergelijken met ‘Voorzang’.
vs 27, h. Ontr.: op heur glimme-lach.
| |
| |
blz. 159: der liefde om eene vrouwe... vs 4, h. Ontr.: de doornenpijn; vs 5, h. Ontr. en Els.: gezonken in de.
blz. 160: gij hebt ons vreugd geleerd: vs 17, h. Ontr. en Els.: zoo ze 't elk; de toneelaanwijz. bij Adonis luidt in h. Ontr.: neemt de kroon van roode rozen af, die langs zijn haren hing. vs 25: h. Ontr. en Els.: belaagden.
blz. 161: van rust die, hooploos... vs 4: in de bundel staat tegenluwen, h. Ontr. heeft echter duidelijk duwen, zo ook Els.; vs 11, h. Ontr.: slapen; zelf; vs 15: h. Ontr.: droomenlooze; vs 18, Els.: wenkend nymphen-heir.
blz. 162: Gedoog, u neer... vs 4, h. Ontr.: vernieuwde liefden brengt; de toneelaanwijz. achter de eigennamen ontbreken in 't handschr., na vs 5 staat echter: Traag zijn de verre fluiten weêr aan 't zingen gegaan. Na korte wake over den ingesluimerden, toegedekten Adonis zegt (Attis). Vanaf Attis' woorden o Teedere ure...’ begint een fragm. v. 22 vs. in Vl. Arbeid 1908, 446.
vs 7, h. Ontr. en Els.: uwe vrede.
blz. 163: verzachtende uur... vs 1, Els.: kreunend. Met deze blz. eindigen de Elsevier-fragmenten.
blz. 165: te zinken in... In de 2e toneelaanwijz. heeft het hschr. Ontr. na ‘Adonis' leger’: en over hem geneigd. Vanaf Aphrodite's woorden ‘Is dit de tijd?...’ begint het fragm. in Gr. Ned. 1910, II, 39.
blz. 166: Heur wange trilt... vs 2 h. Ontr. en Gr. Ned.: der passie heur gewijd; vs 4, h. Ontr. en Gr. Ned.: geboden ligt ze, en moe d'onzaalge min bereid; na vers 17 in hschr. Ontr. tussen haken: ze heft zoetekens den mantel op die Adonis dekt.
blz. 167: 'dat van uw onschuld... vs 9/10: de woorden Neen!... en Want niet in Gr. Ned.; vs 11, h. Ontr. en Gr. Ned.: ter poort al; vs 12, h. Ontr.: zaad-zware oogsten.
blz. 168 en 169: bloeit uit... vs 1 niet in Gr. Ned. Bij de woorden van Persephonè ‘En ben 'k de jageres...’ begint het fragm. in Vl. Arbeid 1908, 447 (12 vs.); vs 10, h. Ontr. en Gr. Ned.: der Dood; Het hschr. Ontrop eindigt met de woorden van Perseph. op deze blz.; het einde komt midden op de verder blanke blz. zonder enige aanduiding, dat dit nog niet als einde
| |
| |
zou zijn bedoeld. In Gr. Ned. volgen nog de woorden van Aphroditè tot op blz. 169, vs 13 ‘-Maar neen: gij zijt...’; de laatste 13 verzen alleen in de bundel Interludiën.
vs 15: Deze week-dooraderde anemoon: deze passage herinnert door het noemen van de anemoon, aan een van V.d.W.'s bronnen, Ovidius' Metamorphosen (X, 728 etc.), waar verteld wordt, hoe uit het bloed van de gevallen Adonis de anemoon ontstaat, de snel verwaaide ‘windbloem’.
Met de vage zinspeling op haar eigen levensgeheim breekt Persephone het twistgesprek af, waarin we reeds Adonis' sterven horen aangekondigd. Hoe heeft V.d.W. zich zijn spel verder gedacht? Indien hij in 1908 ook een vervolg voorlas of schetste naar z'n eigen opzet, is dan geen der toehoorders van toen in staat inlichtingen te geven?
| |
blz. 171: Eroos en Anteroos.
Van dit stuk, door V.d.W. gedateerd in 't voorjaar van 1912, is het hschr. over, dat bestemd was als copie voor Elsevier. (1912, II, 290-299). Ik vergeleek het met de boektekst in 1937, toen het nog in 't bezit was van F.V. Toussaint van Boelaere. De titel luidt er: Eros en Anteros. De dichter legde hier in de antieke mythe een eigen zin. Ver zijn we van een opvatting van Anteroos als weder-liefde. Maar ook de tegenstelling als god van dood en leven, zoals Kristensen (Het Leven uit den Dood, 1926, blz. 221-227) die in dit broederpaar vindt, is een andere. Een zekere verwantschap is er met de voorstelling van Eros en Anteros aan het slot van het eerste boek van ‘Pegasides' Pleyn’, van de 16e Eeuwse Brusselaar Houwaert. Anteros is daar de door Aphrodite van wege het lievelingskind Eros verwaarloosde zoon, die als tegenpool van Eros zijn wrede pijlen van jalousie schiet, staande op de helling die van de berg der weelde (Aphrodite's gebied) voert naar het dal van lijden. Houwaert symboliseert dus in de broeders reeds het dubbel-karakter der erotiek; bij V.d.W. is het nauwlijks een tweeheid meer. Eroos leert door de ontmoeting met Anteroos slechts zich zelf kennen. De als een fatum besefte natuurlijke erotiek, van argeloos nu bewust geworden, is dubbel smartelijk, al leert ze misschien de zin van het lijden.
| |
| |
blz. 173: Vôôr allen dag... vs 5, hschr: ging vinden; vs 11: o 'k wist: mijn dunne...; vs 21: als een beukelaar.
blz. 174, vs 1 in hschr. en Els. niet tussen haken; vs 3: kennen ontbreekt.
blz. 175: Want 'k heb mijn hoofd... hier begint in 't hschr. no 2. vs 26: hschr en Els.: de breede polsen.
blz. 176: l. vs, hschr. en Els.: maar lengerhand weêr blijde. In de bundel stond naar, thans gecorrigeerd.
blz. 177: En dan: en heb ik... In 't hschr. no 3; vs 2: Aphrodita; vs 17: waar mijn verhaal; vs 22: des bogens en een lamheid beet; vs 24, (alleen Els.): in de kasse van mijn borst; vs 25, Els.: de adem was bevend, die de diepte ontrees; vs 27, hdschr. en Els: wend.
blz. 178, na vs 6 een komma; vs 7 op de plaats van het eerste woord boven elkaar: waar en en.
blz. 179: Ik kende mijn gelaat... In 't hschr. no 4; Elsev., na vs 3, een komma; vs 5: hschr. en Els.: ter schoudren strekken. 't Stond; vs 19: gelijk een tempel.
blz. 180: Zôo wist ik wél... In hdschr. no 5, vs 20: vol van vlucht.
blz. 182: Klopte mijn harte? In hschr. no 6; vs 4: heerlijk groeiend; vs 16: lente in wies.
blz. 184: Tot op den dag... In hschr. no 7; vs 2: me-zelve; vs 4, hschr. en Els: rille pijl; vs 7: daar het; vs 9: van blijde moeite; vs 12: manne-jaren; vs 16: leden; Dunne en; vs 21: als een beukelaar.
blz. 185: 'k Zag zijn gelaat... In hschr. no 8; vs 16 ontbreekt in hschr. en Els.; vs 19: roet'ge duisternis.
blz. 186: En 'k zag hem âan... vs 2 en 3 niet in 't hschr. evenmin vs 12 en 13; vs 1: 't bloedig-schoon; in vs 5 geen komma na voor-hoofd; na vs 9 en vs 11 in Els. puntkomma; vs 16, hschr en Els.: van Eroos zijn.
blz. 187: ... Niet langer stond... In hschr. no 9; vs 7, hschr.: van mijn daad; de twee volg. vs. hebben in Els. gewisseld; vs 17: hare vreugd; in vs 18, Els. komma na daalden; vs 21: ter wreeden jacht; vs 25: vol-schoone Aphrodita.
blz. 189: En sedert? In hschr. no 10; vs 11: vol van vlucht; na na vs 15, Els. dubbel punt; vs 21: waar 't felste men zal lijden.
| |
| |
| |
blz. 191: Hebe.
Ook van dit stuk vergeleek ik de tekst met het hschr. destijds bezit van F.V. Toussaint v. Boelaere, bestemd als copie voor Elsevier (1913, I, 482-'89 en II, 39-50). V.d.W. dateerde Hebe, Jan. 1913, ruim een maand vóór hij aan v. Dishoeck Het Gelaat des Dichters aanbood! Ook hier een zeer eigen, on-Griekse interpretatie. Herakles, zijn aards bestaan te boven, beleeft een diepe genezing. Na de ongeremde zinnelijke erotiek leert hij een andere liefde tegenover de zuivere maagdelijkheid van Hebe. Prachtig is het geestelijk ontwikkelingsproces in Herakles getekend; de varianten geven soms merkwaardige nuances; typische veranderingen werden blijkbaar ook in de proef v. Elsev. nog aangebracht. (vgl. mijn K.v.d.W. I, blz. 602 en volg.).
blz. 193: Toen hij, zijn vleesch verteerd... In hschr. no 1; vs 9: in 't hschr. missen de woorden en ruig, Els.: het steilen ruig; na vs 14 hschr. puntkomma, de zin loopt door; vs 23: in de boektekst stond: naar vager werd. In het hschr. eerst veger, naast de eerste e is een tweede toegevoegd, de twee e's gelijken tezamen op een a.
blz. 194: Zôo ging hij sterven... In hschr. no 2; vs 15, hschr.: van helle-pijnen; vs 23: en bleef alleen; vs 24: aldra nog over 't hoofd: daar stond.
blz. 195: Zôo stierf hij... In hschr. no 3; vs 2, hschr. komma na sliep; vs 6: hschr. en Els.: roerde en vredig luistrend; vs 7: de stilt om hem; inplaats v. vs 11 en 12 in hschr. één vs: de veil'ge en zeekre warmte door des slaaps?; vs 13, Els.: duister klaren; vs 17, hschr. en Els.: door dichte schalen; vs 21: zoo voelde hij 't ontwaken; vs 23 mist in hschr. en Els.; vs 28, tweede helft: aan eene eeuwigheid; vs 29: Els.: - maar die hem...
blz. 196: En toen ontsloot... In hschr. no 4; vs 12, Els.: of hij zien moest.
blz. 197: Want hij lag âan... In hschr. no 5; vs 7, Els.: zwartgebaard; vs 15 en 16 in hschr. en Els. één vs, op disch volgt: Hij sloot; na vs 16, Els. puntkomma, de zin loopt door.
blz. 198: Maar toen klonk... In hschr. no 6; vs 5, hschr. en Els.: Zij sprak, en zag hij; vs 8: van bral bevel, vs 18 en 19: die kreeg van Zeus, uw vader, vreugde-vol / instemming - dat gij thans aan onze zij; vs 21: zoudt liggen.
| |
| |
blz. 199: Toen dronk Herakles... In hschr. no 7; vs 1, hschr. en Els.: Om de tafel ging; vs 3: toen hij gedronken had; vs 4: oogen schittrend; vs 6: diep als nachtegalen-slag; vs 10: een lelie, eene bloem; vs 11: van witten; vs 20, Els.: Eurystheus; vs 22: met witte blikken.
blz. 200: Zij zweeg... In hschr. no 8; vs 2: aan elke mond; vs 3 niet in hschr. en Els.; vs 4: Er wies; vs 7, 8 en 9, hschr. twee verzen: zôo schoon kwam in zijn oog te staan, dat schroom / beving hem met een warmen harte-klop, Els. evenzo, maar in vs 7: kwam in zijn brein te zijn; vs 20: maar nóg; vs 27 geen komma na dan.
blz. 201: Een felle klaart... In hschr. no 9; vs 2 en 3 één vs: En gelijk brons voelde hij thans te zijn; vs 13 komma na verlegen; vs 17, 18 één vers: de vijftig dochtren van Thespios won; vs 20: Maar nog wierd nader; vs 24: door zijn oog; vs 26: ging open. Maar toen zou heur oog aldra; vs 27: gaan schuilen; vs 28: in siddring.
blz. 202: Een brand, en star... In hschr. no 10; vs 1, hschr: een teere, zoete en schoone brand, Els.: een starre, maar een schoone brand; vs 2: zijn borst thans; vs 7: ging te lore weer in 't haar; vs 13: het kwam te; vs 16: met groen'gen; vs 23: haar mond: en was dit niet...
blz. 203: Toen draaide... In hschr. no 11; vs 1, hschr.: zijn bewonderende blik, Els.: verbaasde en wijde blik; vs 13 en 14 één vers: ... de zoenen rusten en hij zag; vs 19: schoon gezicht; vs 23: verzaemd ontbreekt; vs 24: verzaemt tot nieuwe, teedre teekning; vs 26: hoek'ge heup... heur armpjes, die; vs 27 ontbreekt; vs 29: vrouwen-handjes.
blz. 204, vs 1: hun vingren.
blz. 205: Hij zag heur borst... In hschr. no 12; vs 2: uitdaging, die; vs 3 en 4 ontbreken; vs 10: bij wie; vs 12 ontbreekt; vs 14: en eindloos rijk aan zog; vs 15 en 16 ontbreken; vs 19: ter mage, en grijs is, en niet blinkt; vs 22: hare vlakte; vs 23: tot waar een boog; vs 24 niet in 't hschr; inplaats van vs 26 tot het slot op blz. 206 déze verzen:
rozig, een zachte tepel, waaruit zonk
de vorm van eene schale, van een kroes
van een dooraêrden beker, uit albast
| |
| |
blz. 207: En toen zag hij haar buik... In hschr. no 13; vs 12 niet in 't hschr.; na vs 13 komma; vs 14: een ronden knop; vs 9, vs 16 en vs 17 Els.: haar; vs 18: norsch-bleek van begeert.
blz. 208: Maar heure beenen... In hschr. no 14; vs 1, Els.: hare; vs 4, hschr.: als een room; vs 6: waar ze eene kan ontvliet en welft heur vloed; vs 8: heur dijen en bereikten mat; vs 9: heur knieen. Deze waren; vs 15: gelijk ze stonden. vs 17, 18, 19 en 20: hschr. twéé vs:
hij zag heur kuite, en had ze reeds gezien,
en zij ontstak een vuur in hem. En zag
In Els. evenzo, maar: zij ontstak een vlamme in hem. De opeenvolg. wijzigingen minderen steeds het sensuele!; vs 21: haar voet ook.
blz. 209: - Zoo zag Herakles Hebe. In hschr. no 15; vs 7: met der hand; vs 10 en vs 14 niet in 't hschr.; vs 13: en hun dunk; vs 15: dat hij mocht; vs 17: mocht te winnen; vs 18: rees als een water wroeging op in hem.
blz. 210: Want och! toen wies... In hschr. no 16; vs 1: ach; vs 7: te hoeve, om te pikken; na vs 9 en vs 15 Els. komma; vs 10, 11 en 12 niet in 't hschr.; vs 17: waar zij; vs 22: hun gewil'ge; vs 24 en 25 niet in 't hschr.; vs 26: In 't hschr. staat evenals in Els. en de boekuitg.: Zij borst.
blz. 211: Thans stond aan hem... In hschr. no 17; vs 1: Hebe, die; vs 2: van Zeus in min gewonnen was bij Hera; vs 6: die geurt, te slapen ligt, terwijl; vs 14: zijn vrouwe zijn; vs 15: neen, zij en zou zijn inn'ge vrouwe zijn; vs 16 en 17 één vs: hij wist het, Herakles; - en lei zijn hoofd;
blz. 212: Maar toen ging lichten... In hschr. no 18; vs 2: hare schalen, schoon als melk; vs 3 niet in 't hschr.; vs 20: heur handje aan zijnen schouder; vs 22, hschr.: vroeg ze, Els.: vroeg z'.
blz. 213: Hij rilde, en deed... In hschr. no 19; vs 4: toen kwam een plotse zoetheid; vs 10: en hij zag; vs 12 en vs 17 niet in 't hschr.; vs 13: wies eene groote; vs 19, hschr.: beminnen ging, Els.: beminnen zou en ging.; vs 20: gelijk de menschen.
blz. 214: Hij trok het meisje... In hschr. no 20; vs 2: zijn zij; na vs 7 puntkomma; vs 8: gevoelde zich begeerteloos; vs 9: maar zalig; vs 15: haar lippen.
| |
| |
| |
blz. 215: De Stierendief.
V.d.W. heeft zich in dit epos grote vrijheid veroorloofd tegenover de antieke bronnen. Hij sluit zich aan bij Apollodorus I, 6, 1, waar verteld wordt, hoe Alkuoneus de runderen rooft uit Erytheia, maar hij situeert dit land geographisch naar eigen keuze, als een barre Noorder-streek, door een hoge bergkam van het zonnig Zuiden gescheiden. In de opklim van den zinnen-reus Alkuoneus naar de kim van 't licht, in zijn aanvankelijke, zalige overweldiging door het licht, daarna in het zich opnieuw storten in zijn begeerten en zijn geveld worden door Herakles schuilt een veelvoudige, zij 't ook allicht niet bewust gewilde, symboliek, die zich vooral uitspreekt in de rijke vergelijkingen. Zo houdt dit ‘Interludium’ wezenlijk verband met de lyriek van De Modderen Man en Het Licht der Kimmen. Eigen beschouwingen zijn in deze aantekeningen niet dan ter noodzakelijke orientering aan de orde. Ik moge den lezer dus verwijzen naar de gedétailleerde analyse in mijn K.v.d.W. I, blz. 591 en volg. Een handschrift van De Stierendief was in 't bezit van F.V. Toussaint van Boelaere en is thans eigendom van het Mus. v. Vl. Letterk.; het bevat de copie-tekst voor de publicatie in De Gids, 1914, II, 16-50. Een fragment verscheen in Elsevier 1914, I, 256-260 onder de titel ‘De Zon’. De tekst van het hschr. is (volgens mededel. van het Mus. v. Lett.) conform aan die van De Gids, waarvan de schaarse varianten hier volgen.
blz. 220: Lastig verlegde... vs 6: 't moe gelaat; vs 14: warme beren-huid.
blz. 221: Zwart stond hij... vs 5: drie golven huid.
blz. 222, vs 2: op hooge zuilen; vs 3: bramen en mossen, zwart.
blz. 224: o Smaad, die wrokte... 3e vs. v. onder: zij nauwlijks voeden te vermocht.
blz. 225: Doorzoekend zag hij... vs 3: Zij bleef.
blz. 232: Doch reus Alkuoneus... vs 18: den dag gaan blinken.
blz. 234: - Alkuoneus verlaat... vs 17: handen zijn zoo smal; vs 20: eene oude zieke vrouw.
blz. 235: Neen, de aarde... vs 20: den kouden wand; vs 21: dan gaat zij huilen, dat gij beeft in bed; laatste vs: dan werkt zij.
blz. 236: Maar waar zij ligt... vs 20: uw oog is rood; vs 23: een tinnen spiegel.
| |
| |
vs 9: pelder - baar-kleed.
blz. 237: Alkuoneus ziet áan... vs 2: de lucht is hem; vs 4: weet hij ook; vs 19: en kent hij moeheid; vs 22: en dien hij...
blz. 239: Alkuoneus erkent... vs 24: en waar hij gaat; vs 27 niet in De Gids; vs 28: op in een rook. In de Gids volgt na blz. 240 onmiddellijk deel IV, blz. 253.
blz. 243: Plots staat zijn hoofd... Hier begint het fragment ‘De Zon’, gepublic. in Elsev. 1914, I, 256-261; vs 14, Els.: in de rots.
blz. 244, vs 7, Els.: die de wereld volt; vs 8, de woorden En de hemel is... niet in Elsev.
blz. 245: De hemel is... vs 8, Els.: - Doch het gaat sneeuwen; vs 11: groot en gestadig.
blz. 246: deze twee vs. ontbreken in Elsev.
blz. 247: Maar neen, de hemel... vs 9, Els.: haar le vormen; le ontbrak in de boektekst en is hier naar Els. hersteld.
blz. 249: En waar Alkuoneus... vs 1, Els.: En waar de Reus schoone bewondering; vs 11: en klare brug.
Met blz. 249 eindigt het fragment ‘De Zon’ in Elsev.
blz. 253: Hij is gekomen... Hier wordt de tekst in De Gids weer vervolgd, vs 8, Gids: die het schoonste loon erlangt; laatst vs: deinde de keten.
blz. 254, vs 1: tot een blijden kam; vs 4: oneindig en.
blz. 255: Doch de aard... vs 21 niet in De Gids; vs 28: als in een blijde woede.
blz. 257: De daevrende aard... vs 8: 't neersche groen = 't frisse, vochtige, geurige groen.
blz. 258: Maar de aarde woelt niet... vs 19: van elken bronst'gen stier; vs 20: is rood er van hun tocht.
blz. 259: Alkuoneus is thans... vs 6, tweede helft: Maar in hem; vs 7 ontbreekt; vs 8: is een bewust-zijn; opvallend zijn vanaf vs 18 de rijmen!
blz. 261: Een vlam wordt... vs 12: is als een vlam.
blz. 262: Hij staakt een wijle... vs 18: en schatert, en die schatert; vs 19: een beeld van vuur; vs 21: 't maetlijk-statig gaan.
blz. 263: Het recht zijn kop... vs 1: zijn hoofd; vs 15: die traag vergaat; vs 17: rugge-lings; vs 21: drie spieren staan.
| |
| |
vs 11: kossem = halskwab v.e. rund.
blz. 264, vs 1, Gids: als gouden rood.
blz. 265: Niet langer aarzelt... vs 5: zijn schater plots en kromt; vs 8: diepre; vs 15: dobbel; laatste vs ontbreekt in De Gids.
blz. 267: De dag ging buigen... vs 4: Was die schater dan een waan?; vs 11: zoogende; vs 13: bij schimmen en bij schamelschoonen schijn; vs 15: kop boog.
vs 23: dossem = flets (Z. Ned.).
blz. 269: Maar welk een fleemen... vs 14: zoet geloei; vs 19: diepste diept; vs 27: breed en strak, vs 28: als een klacht.
blz. 270, vs 3: eenbarelijk = aanhoudend.
blz. 271: Zij staren... vs 14: verre klank; vs 20: van broei'ge zon. vs 12: torve = nors.
blz. 272, vs 4: kossem = halskwab.
blz. 273: Zij draven... vs 19: wringen door elkaêr; vs 24: tonge in speeksel.
blz. 274: Neen, neen! De stemme... vs 7: Niet langer dan zij wachten konden; vs 11: van hun wrevel gaat; vs 14 l. woord: ros; vs 16: ontvlamt zij die aldus bedroog; vs 18 niet in De Gids; vs 22: klapper-angst; vs 24: en draaien al; vs 25 naar d'ouden vrede.
blz. 275, vs 1: van hem, die dûs ze lokte en schater-lacht.
blz. 276: Voldoening volt... vs 1: Een vreugd doorblaakt thans; 't laatste vs niet in De Gids.
blz. 278: Een lange rij... vs 2: ter asch der lucht; vs 6: verworven; vs 9: daverenden lach; vs 12: rollen de bergen neer; vs 13: en, naar.
blz. 279: Maar plots... vs 5: Als ontbreekt in De Gids.
| |
blz. 281: Zon in den Rug.
Deze bundel verscheen eerst in 1924 als no 4 van ‘De Schatkamer’ bij Boosten en Stols te Maastricht in 1055 genummerde exemplaren. De drie grote epische stukken, die het bevat, zijn echter van oudere datum; alleen aan Penthesileia heeft V.d.W. pas in '24 de laatste hand gelegd. De uitgave van Interludiën II was destijds verhaast met het oog op de kansen voor de Beernaertprijs en kon niet wachten op werk in behandeling. Bovendien hadden de daarin opgenomen stukken tezamen juist een omvang
| |
| |
gelijk aan die van de eerste bundel. Dat het, ook na de oorlog, tot 1924 duurde, eer de derde verscheen, is hoogst-waarschijnlijk te wijten aan het feit, dat V.d.W. Penthesileia, toen de epische periode (± 1909-1914) voorbij was, lang onvoltooid liet liggen. Over de merkwaardige titel schreef Joris Eeckhout: ‘Den dichter, die meende aan rheumatiek te lijden - hij werd feitelijk gesloopt door de tering - deed niets meer deugd dan met den rug in de zon te zitten. Men beschouwe dezen titel dus eenvoudig als een transpositie van een fyzieke sensatie in een esthetische’ (Een Inleid. tot K.v.d.W., 1932, noot 19).
| |
blz. 283: De Spartaansche Helena.
Van de eigenlijke Interludiën houd ik dit stuk voor het oudste; V.d.W. dateerde het: Brussel 1909-1911. Het toont nog velerlei aarzeling in de bewerking, vele varianten in dubbele tijdschriftpublicatie, en de later nooit meer toegepaste invoeging van lyrische liederen. Men zou haast veronderstellen, dat V.d.W. een plan had voor een cyclus ‘Liederen van Helena’, want er zijn er nóg meer dan de in Zon in den Rug opgenomene. In D.W. en B. 1911, II, las men ‘Twee Liederen van Helena’ (blz. 150), waarvan het 2e reeds in 1910 in Gr. Ned. (II, 51) tot een groep ‘Liederen’ behoorde. (vgl. de aantek. bij de niet-gebundelde lyriek). Allerlei onderdelen verschenen met aanmerkelijke varianten in tijdschriften in 1910, '11, '12 en '13. Behalve de tijdschriftpublic., waaruit ik hierna varianten opgeef, moeten er ook nog 4 fragmenten geplaatst zijn in ‘Van onzen Tijd’, Oct. 1911, die ik niet meer tijdig onder ogen kreeg. Aan geen der epische gedichten heeft V.d.W. zoveel gewerkt en omgewerkt.
Sterk spreekt zich in menige hoofdfiguur een levenshouding en levenswaardering uit verwant met die van den lyricus V.d.W.; Leda, Helena, Agenoor, ze kennen de levensvrees, de verwarring bij eerste openbaring der sexuele drift, doem en zaligheid van de eros, verlangen naar een volkomen levensvervulling.
blz. 287: Eurotas, gij, die... Dit eerste onderdeel van ‘Leda’ werd gepublic. in Gr. Ned. 1910, II, 48, titel ‘Uit “De Spartaansche Helena” I.’ vs 3: naar Leda (bundel: maar)... roodergloe'nden muur; vs 5: rechte glimpen avond-rood; vs 7 en 8:
| |
| |
Onvast staan hare voeten, waar de rots / omspoeld van speetsche waetren...; vs 9: al schrijft en snijdt de steen; vs 10: zij staat; vs 13: borst, die zindrend rijst; vs 14: heur rijzend hoofd; vs 17: de wondre droom; vs 19, 20 en 21 slechts één vs, na stuiven volgt dadelijk: En haar schrik; vs 25: hard-bewrichte.
blz. 293: Klare Helena en manhaftige Agenoor. Dit eerste onderdeel van ‘Het Kind Helena’ werd gepublic. in Gr. Ned. 1910, II, 49, titel ‘Uit de “Spartaansche Helena” 2’ en in D.W. en B. 1911, II, 148 (34 vs). vs 3, Gr. Ned.: harde haag; vs 5: reikend niet in Gr. N.; D.W.: neigen naar elkander toe; na vs 5 deze twee vs in D.W. tussen haken: (de hulste is hard, en donkerblinkend, en/zij zijn als bleeke loten, beider kant); vs 6, beide: de veertien jaar bereikt; vs 7, Gr. Ned.: en, brandt een toorts hun beider lijf te nacht, D.W.: en brandt een koorts ze lichtlijk te elken nacht; vs 8, D.W.: koel en kuisch; vs 9, Gr. Ned.: koude loten, D.W.: staan neersch ze, als koele scheuten; vs 10, beide: en menglen vriendlijk 't haar in 't worstlen; vs 12, beide: felle hand; vs 13, beide: hard-gekletste; vs 14, beide: en bangen vult; vs 15, D.W.: leven gaat, Gr. Ned.: leven streeft; vs 17, D.W.: als een aarzle hand; vs 18, D.W.: draalt aan haar maagre dij... (beiden:) ontwijkt; vs 20, beiden: Nijdig hangt; vs 24, beiden: van zijn tien vingren. Zij, ze wrokt en bijt; vs 25, beiden: heur lippen stuk; vs 26, D.W.: binnen de ribben; vs 27, D.W.: holt de buik;
blz. 294, vs 1, D.W.: starre schijf; vs 3, beiden: zacht... en hij.
blz. 295: Van af dien dag... In D.W. en B. 1911, II, 149 en in De Tijdspiegel, 1912, III, 202. vs 2, Tijdsp.: zijn moeder; vs 3, D.W.: zorge en een verwondring; vs 4, D.W.: wierd; vs 5, D.W.: weel'gen boomgaard; vs 11, D.W.: rust; vs 13 niet in D.W.: Tijdsp.: in bochels; vs 19, D.W.: verroeren met de reize; vs 21, D.W. en Tijdsp.: vervlindert; vs 23, beiden: bronzen herfst; vs 25, D.W.: 't dikke en blinkend gras, Tijdsp.: 't verig-blinkend gras; vs 27, beiden: vreemd neigt zijn kruin; vs 28, beiden: zijn weelde aan bloemen.
blz. 296, vs 1, tweede helft en 2: ten herfste, aan vruchten, en, / 't jaar door; vs 3, D.W.: den buurman toe, al over dezes haag; (vs 4 en 5 missen); vs 10, D.W.: Helena toe.
blz. 297: En hij Agenoor... In Tijdsp. 1912, III, 204; vs 2: gelijk
| |
| |
een vloed; vs 3: van tranen in zijn kele en miek hem blijde; vs 4: en vreezig; de woorden een lied niet herhaald; vs 18: o 'k Ben beschaamd (tweemaal).
blz. 298: En zij, Helena... In D.W. en B. 1911, II, 147 (34 vs) en in De Tijdsp. 1912, III, 205. In D.W. ontbreken vs 6, 8, 10. vs 10, Tijdsp.: en lange zweeg; vs 17, beiden: dommelende zwerm; vs 20, beiden: meubel-kant; vs 22, beiden: maar rusten langer niet; vs 25, D.W.: dwazen.
blz. 299. In D.W. ontbreken vs 3 en 4; vs 3 Tijdsp.: nog koele lucht; vs 4, Tijdsp.: als ijlen rook in stille lucht; vs 5, D.W.: ontwekken, beide: des menschen; vs 6, beiden: begeerde; inplaats van vs 8-13 in D.W. en B.: den eedlen avond tegen en de nacht; inplaats van vs 9, 10, 11 en 12 in Tijdsp.:
den eedlen avond tegen, dat het heer
van 't keerend vee de wegen stuift vol goud;
den nacht dan tegen, die, vol vreemden vr -
vs 14, beiden: lijne; vs 15, beiden: 't schoone en open; vs 17 de woorden en schroom'ge niet in D.W. en B.
blz. 300: Lied van Helena. In de Tijdsp. 1912, III, 207 en in De Lelie, IV, 1912, 33. vs 5, Tijdsp.: o duizend wondre duizelheden; na vs 6 komma; vs 7: die rilt als doodskilt door mijn leden,; vs 8: die glinstert door mijn...
blz. 301: Van eindelooze diepte... Gepublic. in Tijdsp. 1912, III, 208, vs 6: aldaar hij zonk; vs 20: zôo klaar.
blz. 302: Maar welke bloem... Gepublic. Tijdsp. 1912, III, 209. vs 3: een duistren; vs 5: blanke bloeme; vs 6: waar de ouders sliepen; vs 7 en 8 missen; vs 9: en 't broeder-paar, is zij het gladde bed; vs 11: wisslend met warme bonzen. En ze en weet; vs 13: iets willen wou; vs 15: kalm te zijn; vs 16: drijft op den slag; vs 17: warm bloed (in deze vs. steeds heure); vs 24: ze en voelt niet; vs 26: en ze en ziet de schoonheid niet.
blz. 303, vs 2: een storm van tranen; vs 3: heur oog.
blz. 304: Maar toen rees... In Tijdsp. 1912, III, 210 en in De Lelie IV, 1912, 33. Varianten v. Tijdsp.: vs 1: gelijk een troost; vs 2, 3, 4, 5 ontbreken; daarvoor één vs: rees en haar mond gelijk een troost dit lied:; vs 9: smaakt warrem; vs 11: den rijksten. Men vergelijke bij dit gedicht ‘Anijs, anijs, o plots gerezen...’ (dl. I, blz. 685).
| |
| |
blz. 305: En om den mis-troost... Gepublic. Tijdsp. 1912, III, 211. vs 3: in een blijde rust; vs 9: fijne pols; vs 13: als bleek eene granaat; vs 15: Om haar wrong 't witte kleed; vs 20: in heur herte een zoete stem; vs 21: die teeder-blijde sprak van Agenoor.
blz. 306: - Nu ga ik heen - In D.W. en B. 1911, II, 362 (31 vs). vs 1: En ik ben droef; vs 3: geslepen; vs 8: of door een kristallend zout; vs 10: gekorreld; vs 11: tuin-gras staan; vs 16: den chiton die ten knie; vs 19: een schelp, gelijk een melkig-witte; vs 20: smaller rijzen; vs 21: 't teere ontluiken; vs 23: smalle vingren; vs 25: streke.
blz. 308: De lucht was als amandelen... In Tijdsp. 1912, III, 212. vs 3: geuren-zwanger; vs 6 voor nat 2 × wak; vs 8: dampen gaat in zoele; inplaats van vs 15 en 16:
in zeven-kleur, die plots en ijlings priemt
in de ijlte, aan onmerkbaar-klein krystal
blz. 309: En waar zij zat... In Tijdsp. 1912, III, 213; vs 2 en 3: heur handen; vs 5: als groote; vs 11: klein ontbreekt; vs 15: haarwaarts; vs 20: weer ze afkeerig-wijken; -maar; vs 21 ontbreekt; vs 22: was ze blijde, kleine Helena.
blz. 310: En toen zag ôp ze... In Tijdsp. 1912, III, 214. vs 6: heffend; vs 10: en effener van verwe; vs 11: bloesems; vs 12: gelijk daar rozen zijn; inplaats van vs 13, 14 en 15:
En waar hij rees, al hooger maar, daar stond
zijn top in 't aangezicht der rijz'ge zon,
en hij wierd rozig als de zon en fel.
vs 18: wonden, zoet en vreemd;
blz. 311: Zij voer... In Tijdsp. 1912, III, 215. vs 1: varen ging; vs 7: zwarte roeiers; vs 12: donkren omslag-doek; vs 13: zeggen kon; vs 14: daar zij 't van ver niet hooren zou, en zij; vs 18: toen zwond opeens de blijdschap van haar heen, vs 19: handjes speelden in geen golfjes meer; vs 20: ze borg ze koesterend in.
blz. 312: En Leda zag... De beide kwatrijnen (zonder de eerste 4 vs) in Tijdsp. 1912, III, 216 en De Lelie IV, 1912, 234.
blz. 313: III De Vrouw Helena. Geheel gepublic. in Gr. Ned., 1913, I, 696-718. In de volg. blz. varianten uit Gr. Ned.
blz. 315: Want op den eersten nacht... vs 7: 't eten; verder enige malen heur voor haar.
| |
| |
blz. 316, vs 2: verwachten; vs 6 na gelukkig puntjes; na vs 11 een komma; vs 12: in 't flitsen van den donkren, van.
blz. 317: Zoo was de nacht haar... vs 3: daar 't zit; vs 13: in 't 't duister; vs 16: hun doel; vs 17: de dorst kwam, die de dag; vs 19: gewaakt; vs 21: des ruggen; vs 23: monde... heur adem warm; vs 24: aan heur verweekte lip; vs 25: heete schalen; vs 26: ging vermilden heur bewust-zijn; verder telkens heur voor haar.
blz. 319: En zie: toen zag ze... vs 3: zag ze in 't gulden; vs 4: des zomers; vs 20: twee vlakke schilden. Bond een riem; vs 21 ontbreekt; vs 23: wentlen der lenden: als een riet zoo rank; vs 24: en buigzaam als een riet verscheen...; vs 25: een glooi'gen glans; vs 26: effen als spoelen; vs 28: polsen, bleek; vs 29: sterk gepeesd.
blz. 320, vs 3: scheidt, vergaêrd; vs 4: tot eene klaart in 't licht, ten voete toe; vs 5: en daar ze ontvangt in; vs 6: zijn beenen, waar.
blz. 321: En zijn beglansd gelaat... vs 2: bezwijmde haast; vs 3: bezwijmde haast in heur...; vs 8: een blonde pruim; vs 9: duistre klaarte; vs 11: boven 't verkropen; vs 13, slot: als zou; vs 14: het vallen in de diepten van heur zijn; laatste vs: verlangde.
blz. 322: Zij moest hare oogen sluiten... vs 2: tranen-rag; vs 3: glinsterde wimp'r aan wimper nu; vs 4: in een krans; vs 7: houdt stijf ter aard geneigd; vs 9: de tijd; vs 10: een nek, die hard en breed-uit stond; vs 12: het vierkant kinnebak; vs 17: en glinstrend zijn de zonnen; vs 18: menschen-zon; vs 21: een aangebeten perzik, aan...; vs 22: die... hing; vs 23: bloesem-lucht; vs 24: en zoog hâar leven aan.
blz. 323: Zoo stond hij... vs 1: En zijn teedre; vs 2: ingebogen; vs 6: neeg schaadwend over; vs 8: een pruime... werd kil ze; vs 11: pruime-blond; vs 16: peerlen bloed; vs 17: doornen-kroon; vs 18: roode rozen.
blz. 324: En toen hij nader was... vs 3 ontbreekt; vs 4: de dag ging duistren haar; vs 7 slot: vreemd en schoon; vs 11: van hommlen; vs 15 slot: waar; vs 16: en daar zag ze traag; vs 17: vol schoon bedrijf.
blz. 325: Zij zag de keer'ge beelden. vs 8: weigrig; vs 17: mijn droom; vs 18: jongst-geboorne; vs 23: mijn Priamos; vs 26: sterkgebouwden.
blz. 326, vs 9: golft van klotsend vuur.
| |
| |
blz. 327: Toen, waar ze blafte... vs 1: huilde; vs 6: trage gleed; vs 9: die zij; vs 10: linnen doek; vs 12: eene maarte hiet...; vs 13: eene oude; vs 15: het woud; vs 16: de vrouw; vs 17: heele dag; vs 20: 't wichtje, als een bleeke bloem.
blz. 328: Nu zag zij... vs 6: tanden scherp; vs 12: en licht, zien van...; vs 14: kogeltje; vs 19: bruinend, taaier en; vs 20: vlinderzachte; vs 22: winter komt, dan; laatste vs: het eerste van het vôoorjaar bloeiend....
Men vergel. bij deze blz. Laethemsche Brieven over de Lente, dl. III, blz. 12.
blz. 329: Zoo wies dit knaapje... vs 2: in delling; vs 7: Helena hoe het schoon...; vs 13: ten hemel in.
blz. 330, vs 1: om zijn oogen; vs 4: en lam; vs 5: in delling.
blz. 331: En daar ze lag, Helena... vs 10: wiegend koren-aar; vs 11: ging wentlen; vs 12: deze nymphe; vs 23: vuiste: vs 26: onverneembaar.
blz. 332: En zie, (zij zag... vs 1: zij zag 't; vs 3: lippe; vs 9: vast en vol; vs 13: stuif-zand; vs 19: duur geschenk; vs 20: en den roem der luit; vs 28: waar 'k.
blz. 333, vs 3: of met uw; vs 9: van de vlechten; vs 11: groote applen; vs 12: véel méer; vs 14: en laat deinen heure heup.
blz. 334: Maar wélke schreeuw... vs 6: zwaar hert; vs 8: en brank; vs 13: schrikkelijken droom; vs 15: 't dorre kraken; vs 17: en ...kreunen.
blz. 335: Doch zie: daar kruipt weer... vs 1: daar is w r klaarte in haren droom; vs 7: in duizendvoud'ge tintling; vs 9: van 't ochtend-wou d; vs 10: bezie het nieuw-gewijde; vs 11: in de omhelzing; vs 13: van zij die heet; vs 15: een zoen welt aan hun lippe, beide -; vs 16: de nieuwe zonne; vs 17: en waar ze omstrengeld; vs 18: tôe.
blz. 336: ... Zij wil hare oogen sluiten... vs 1: haar oogen; vs 2: tranen-rag; vs 4: die naedrend is, dees Paris, en - die is; vs 5 ontbreekt; vs 8: het niet meer; vs 9: houdt stijf ter aard geneigd; vs 11: de tijd; vs 12: en breed-uitstaat; vs 14: het vierkant kinnebak; vs 19: en brandend zijn; vs 20: elke gulle menschen-zon; vs 21: maar zwart; vs 22: en uit haar bangen droom; vs 26: en zuigt hâar leven aan...
| |
| |
blz. 337: En... waar ze ontwaakt... vs 4: dreigt en wacht; vs 5 ontbreekt; vs 8: borsteligen kin; vs 10: mijn lief; vs 11: eerst ontwaken; vs 13: uw oog wordt...
| |
blz. 339: Het Gelag bij Pholos.
In dit Herakles-epos geeft V.d.W. zijn held als een incarnering van het ongeremde, aan geen wetten van logica of moraal gebonden leven; een zeer bepaalde interpretatie van de Herakles-figuur als eigen contrastbeeld en geheel anders dan in ‘De Paarden van Diomedes’. Over de zeer uiteenlopende opvattingen dezer figuur in antieke en moderne litteratuur vgl. het overzicht in mijn K.v.d.W. I, blz. 594 en volg. In dit Gelag treft meer dan ergens anders bij V.d.W. het pleizier der fantasie in een barokke mateloosheid: de intocht van Herakles met het zwijn, het torenhoge wijnvat, welks inhoud het dal instroomt! Het doden van Pholos zal V.d.W. in zijn antieke bronnen niet gevonden hebben; zelfs in de bekende strijd van Kentauren en Lapithen op de bruiloft van Pirithoüs (o.m. Ovid. Metam. XII, 210 en volg.) ontkomt Pholos: de situatie waarin hier zijn dood geschilderd wordt, is in ieder geval vrije vinding.
Volgens V.d.W.'s eigen datering werd Het Gelag geschreven in 1914 te Brussel, naar men op grond van ‘Het Dagboek van den Oorlog’ mag aannemen, in de eerste helft van dat jaar. Het Gelag bij Pholos werd gepubliceerd in De Gids, 1915, III, 435-457. De varianten van die tekst volgen hier.
blz. 341: Hij daalde... vs 19: 't gebergte; vs 21: de steeklen van...; vs 26: held Herakles.
blz. 342: Zijn schoudren waren leeg... vs 5: glooi'gen draf; vs 14: te lossen weet; na vs 20 puntkomma; vs 24: bij duizend, diepe galmen; vs 26: De muile brulde.
vs 12: muite = kooi.
blz. 343, vs 2: 't wrokkig beest; vs 3 ontbreekt.
blz. 344: Maar toen hij kwam... vs 6: de poorten toe, die galmden; vs 12: duister dier; vs 13: omsluit 't gewicht; vs 15: haar'ge billen; vs 20: ten mond-hoek; vs 22: des evers 't stuipend hoofd; vs 23: en als versiering van den ever-buik; vs 26: in het trillend en in 't beidend uur.
| |
| |
blz. 345: Den trechter door... vs 9: geen komma na menigte; vs 10: dat, ledig, zon-wit lag; vs 12: als homm'len; vs 15 ontbreekt.
blz. 346: Deze heeft... vs 6: Hij legt het linnen; vs 9: en recht gaat staan; vs 10 en 11 één vs: van majesteit, waar hij zich...; vs 13: koning Eurustheus; vs 15: als een hommelzwerm, een duizendvoud'ge.
blz. 347: Maar het en zwijgt... vs 4: van aan de poort; vs 5: toe der menigt; vs 6: slaat zijn geluid; vs 7: Het ketsen; vs 8: het zindrend middag-licht; vs 12: in 't zijden kleed; vs 14: oor en oogen; vs 15: nader deint; vs 21: in de bundel na: Hij komt een dubbele punt, hier de interpunctie van De Gids; vs 23: het zijden kleed.
Men lette op de intensivering door de rijmen vanaf vs 15.
blz. 348: Maar boven alle... vs 1: gallemt één stem uit; vs 2: hel geweld; vs 5 na tegen puntjes en Een met hoofdletter;vs 19: ontstellend; na plein een punt; vs 20 ontbreekt; vs 25: zwijgend plots; vs 26: stijft de gelaten.
blz. 349: Een barsch gevaart... vs 17: geen komma na bergen; vs 20: luid (2 ×) ontbreekt; vs 21: zwarte held, daarna komma; vs 25: zijn draven, noch zijn luid geschal; vs 26: woud-dier (geen komma); vs 29: en staat en staakt zijn hollen plots en niest.
blz. 350: En deze, pal van schrik... vs 13: rood ontbreekt; tusschen den slagtand; vs 17: heet hem te hollen; vs 18: schrik, die; vs 26: aan den wand, van vrees.
blz. 351: Door gangen... vs 5: van 't wilde dier; vs 8 na plaveisel een komma; vs 13: Tot waanzin; vs 28: ten eind gevoerd.
blz. 352, vs 3: ‘Hond!’, dat geheel de tonne dreunt en beeft.
blz. 353: Herakles klautert... vs 5, 6, 7 en 8 ontbreken; vs 11: door de blijde velden; vs 13 na beenen een streepje; vs 16, na armen een komma.
blz. 354: Hij heeft een doel... vs 12: luider worde. En hij roept.
blz. 355: En weer: ‘o Pholos!’... vs 1 na Pholos geen komma; vs 5: Maar weêre; vs 7 na lip puntkomma; vs 15, 16 en 17 in één vs: de mansromp op het lange paarden-lijf; vs 26 ontbreekt; vs 28: en luidt; vs 29: de luide vreugde.
blz. 356: Herakles ziet den paard-man... vs 1: paard-mensch; vs 5: het dier; vs 8: 'k Volvoer belofte; vs 10: Welhoe; vs 11:
| |
| |
daarna; vs 12: pijnlijk-murwe; vs 17 en 18 één vs: Eén zwaai, Herakles zit ten paarde-rug; vs 20: blanke borst; vs 21: het hoofd draait; vs 27: zijn hoef, en 't zoete dage-licht verdoft.
vs 23: roet = vet.
blz. 357: In wakkre zorge... vs 1: blijde zorge; vs 4: waar hij zorgvuldig; vs 13: van sterken vuur-geur; vs 21 en 22 ontbreken; vs 23: Vreezig voor hitte keeren zij; vs 24: Hard en krachtig geurt; vs 26: is rood van vuur en warmte.
blz. 358: En is het vleesch... vs 1: En als het vleesch is zwart; vs 10: na korst een komma; vs 13: na dorst een komma; vs 14 ontbreekt; vs 15: vraagt hij en hij glimmelacht; vs 24: Pholos zweeg: Het vat; vs 25 ontbreekt; vs 26: Het vat was... Maar hij zweeg.
blz. 359: Zij gingen 't hoeksken om... vs 2: uit aard; vs 3: van ijverige handen; vs 5: drie man; na vs 7 een komma; na vs 17 een extra-vs: en dan een teug en dan een derde teug; vs 22: véel te zingen; vs 24 ontbreekt; vs 25: En Pholos weerde; vs 26: ging liggen en terwijl Herakles zong; na vs 27 een punt; vs 28 ontbreekt.
blz. 360: Zij zongen beide' om beurt... vs 4: effen wierd; vs 9: ongehoorde stoornis; vs 15: staat hij plots rechte, zwijmelt, maar...; vs 25: hij weet wel wat gaat komen.
blz. 361, vs 1: maar Herakles.
blz. 362: Aan elken kam... vs 1: kim; vs 4: het goed te wonen is, omdat...; vs 7: aldaar ze stonden; na vs 8 een komma, dan een extra-vs: dat niet gewoon is in Kentauren-neus -; vs 13: Wie kende wijn; vs 15: wierd het jucht; vs 19: hunne hoeven is hersteld naar De Gids (bundel: hun); vs 20: de ooren. - Hoor! o bittre spijt; na vs 21 en vs 22 een komma; vs 24: paard-nek.
blz. 363: Kentauren storten... vs 4: zal gebeuren; vs 11: - rooder licht des laagren dags; vs 12: voor 't wild; vs 13: pooze; vs 15: juicht hij; vs 17: alléen te nutten spijs en drank; vs 18: en uw gezelschap spijtig missen deed; vs 19: o Dierbre vrienden; vs 25: u-zelven toch bestemd.
blz. 365: Maar zij, ze zien den wijn... vs 2: het dal vult als een kuipe en zingt; inplaats van vs 3, 4 en 5, déze twee:
in duizend beken. Eén wil spreken; maar
geen enkle spreekt, want allen voelen rouw...
| |
| |
vs 7: zinkende avond-zon; vs 9: - Maar, daar rukt...; vs 15: w r e naar De Gids (boek: weer); vs 19: in sparren als een sparre, waar...; vs 20: door 't sparren-woud een daan'ge hagel druischt; vs 22: onder het brekend.
blz. 366, vs 3: Het leger vreest; vs 4: van de kentauren; die niet nader trn; vs 5: en weten: deze is vriend en maag der goon.
blz. 367: Maar zie: daar loopt... vs 1: vol wijns en volt; vs 2: reikten; vs 3: gulp Iakkhos... en dooft den haard; vs 4 ontbreekt; vs 5: van Herakles en klemt hem...; vs 7 ontbreekt; vs 8: en nieuwe moed; vs 10: sparren-brandel; vs 12: zoekt de arm.; vs 13: Hij zoekt houts-blokken; vs 20: Slaat hem ten nek... Hij deinst. In-eens; vs 23: Hij keert zich om: naar buiten duwt...; vs 25: het drijvend lijk van Pholos, dat hem houdt -; inplaats van de laatste 2 vs en vs 1 van blz. 368 deze twéé vs:
boven het wijn-meer. En hij duwt het, stoot
aan stoot van zijne vuisten, naar het heer
vs 10: brandel, veroud., nog in Z. Ned. = haard-ijzer, hier: brandend haard-blok.
blz. 368, vs 2: een komma na kentauren; vs 3: en bang zijn en niet éen; vs 4: die niet vreest het lot van Pholos...
blz. 369: Intusschen ploft de nacht... vs 1: in alle licht; vs 5 en 6 ontbreken; vs 7: breekt. Waetren zijn te veel...; vs 8: storten ze ... uit het zwerk; vs 11: het heele lijf nog; vs 12: nog heffen en; vs 13: Herakles is een hoofd nog slechts, dat drijft...; vs 15: het is een spoor; vs 18: de vloed is zwaar; inplaats van vs 19, 2e helft tot 't eind op blz. 370 deze 5 vs:
En aan den vlakken rug schiet schichtig-stug
de schuine regen. En zij waden... Maar
verdwenen in het dikke donkere is
plots deze, die zij zoeken...
blz. 371: En als de morgen rijst... vs 2: van eene naakte bergkruin; vs 4: en rijst; vs 5: zijn heupe op; vs 7: lok-zwaar; vs 10: zijn gloeiënd; vs 11: komt gerezen aan den hoogen buik; vs 12: berijst (2 ×); vs 13: berijst dan eindlijk; vs 14: zij zon, ter middaghoogt van zijn gelaat; vs 15 ontbreekt.
| |
| |
| |
blz. 373: Penthesileia.
Blijkens V.d.W.'s datering was dit epos in 1914 begonnen en blijkbaar niet (als Het Gelag bij Pholos) vóór de oorlog voltooid. Het aanvankelijk zwijgen in de oorlogsjaren en daarna de wending in zijn zieleleven en werk (zie de aantek. bij God aan Zee), zullen zijn belangstelling voor dit genre hebben teruggedrongen. In 1922 vinden we één fragment (het begin) van 25 vs in het zakb.; in ieder geval had de dichter toen dus de afwerking weer aangevat. Hoeveel er voor de oorlog reeds gereed was, is naar mijn weten niet na te gaan. Het zou belangwekkend zijn te kunnen vergelijken wat van 1914 en van 1922 stamt.
Ook in Penthesileia is veel verwantschap met de lyriek van eigen leven. Ze is de incarnatie van een dominerend element in de ziel van V.d.W.: de vrezende, kuise, weerbare eenzelvigheid, die hunkert om te worden doorbroken, ook als dat een sterven zijn moet in het bitter gevecht. Tijdschr.-publicatie heb ik niet kunnen vinden; misschien is ze mij ontgaan. Een handschrift in bezit van P.v.d. Woestijne bevat de tekst der afdel. 1, 4, 5, 6 en 7. De varianten uit dat hschr. en uit het zakb. volgen hier.
blz. 375: Te dezen tijd... vs 1, zakb. '22: tijde; vs 6, zakb.: vóór gezwollen tussen haken: vermoeiden; vs 8 mist in 't zakb.; vs 10, in 't zakb. volgt op Achilleus: 't Was laveie (vs 12); vs 11, h. W.: tot het onstoflijk werd; vs 16, naar de hschr. is geschreven: over de zee (in de bundel: over de zon); vs 18, zakb.: en de zorg; vs 19, zakb.: onder gedruip van vet; vs 20, zakb.: aan het strand; vs 21, zakb.: de Achajers... in hun stad; vanaf vs 23 wijkt het zakb. sterk af. De tekst luidt daar:
den slag geslagen, op zijn bloed'gen blik
een wijl zijn wimpren en een heete schaal
sluit, en dan weêr zijn hol bereikt, alwaar
de slaap is na een voedzaam etensmaal:
(zoo) dus aten de Trojanen en Achajers
totdat de sluimer hunne leên ontbindt.
vs 26, h. W.: schoon verhaal.
blz. 376: De hemel was... In vs 18 heeft de bundel: of visschen. Dit is als zetfout beschouwd voor op visschen.
blz. 378: Doch in de Stad... vs 5: roet = vet. In vs 11-18 is, naar
| |
| |
mijn vermoeden, een zetfout ingeslopen; de zin zou bijv. bevredigender lopen als in vs 13 voor zakt, gelezen kon worden zôo.
blz. 379: En in Priamos' huis... vs 10, h. W.: op een herinnering; vs 13: en toonde haar zijn vreugde in zijnen baard; vs 16: een gekef; vs 25: ruigen muur; vs 26: harde kleêren.
blz. 380: - En aan het strak gezicht... vs 5, h. W.: klopte; vs 6: dreunde; vs 7: door-kraakte de gevlochten; vs 8: de als touw...; vs 9: beukte (2 ×); vs 14: al naar hij schittert; vs 17: kleine vlam; vs 23, 24 en 25 in één vs: en in zijn harte zakte in zekerheid; vs 26: de vreê.
blz. 381: Maar boven de Ooster-poorten... vs 3: een dicht-geweven; vs 10: de daauw zou lichten; vs 17: de Stad was als een stal van bange veerzen; vs 18: huilt nog niet; vs 19: begeerig, en zij huivren. vs 5: kreevlen = onrustig bewegen, ook jeuken; kreevlend stil is dus stil vol verborgen. onrustige, nerveuse beweging.
blz. 382: Hij stond, de spie... vs 9: van kaf en stof; vs 17: der vlakten over; vs 21: en hij besloot; vs 22: schalen; vs 23: En er was een gretigheid.
blz. 386: En 't vale mane-licht. In vs 7 wijst het hortend rythme op de waarschijnlijkheid, dat een woordje uitviel; V.d.W. zal geschreven hebben:
dan hier, dan daar, en gij en volgt het niet
blz. 396: Maar zij, ze en kenden roering... In vs 3 zal men de bijzin dat vôor hen staan kwam op een draven als een vooruitgeschoven relatieve zin moeten opvatten bij het antecedent 't bent der Amazonen in vs 5/6.
|
|