Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling
(1949)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 759]
| |||||||||||||
[Aantekeningen]AantekeningenGa naar voetnoot*
| |||||||||||||
[pagina 760]
| |||||||||||||
Taalkundige verklaringen blijven beperkt tot datgene, wat voor het verstaan van de tekst door Belgische en Nederlandse lezers gewenst leek. Waar ze voorkomen, staan ze in een nieuwe alinea na de varianten. Evenals in de aantekeningen bij het proza, onthoudt de bewerker zich van persoonlijke waarde-bepalingen en citeert hij ook geen beschouwingen van anderen. De helaas vrij spaarzame mededelingen, die Van de Woestijne zelf in gepubliceerde opstellen, in interviews of brieven deed over afzonderlijke gedichten of over de samenstelling der bundels, worden echter gaarne aan de lezers doorgegeven. Eveneens wordt gewezen op parallellen van bepaalde gedichten, in het overig werk van de schrijver voorkomend.
blz. 7: Het Vaderhuis werd de eerste maal te Gent in 1903 door Jul. de Praetere op de handpers gedrukt in 20 exemplaren op Japans en 100 exemplaren op Hollands van Gelder, alle genummerd. Deze uitgave, in de handel gebracht door L.J. Veen te Amsterdam, is zeer zeldzaam geworden. Het Vaderhuis werd herdrukt in Verzen, uitgegeven door Van Dishoeck in 1905, 2e druk 1914, daarna als Lyriek I in 1928. In een brief aan Dr N.J. Beversen (1 Oct. 1903) typeert de dichter de bundel als ‘het boek van mijn poëtische ontroeringen, toen ik nog onder het ouderlijk dak woonde’. Bijna alle opgenomen verzen vond ik terug in tijdschriften in de periode 1897-1903; de data van het ontstaan der afzonderlijke gedichten is zelden nog te bepalen. De varianten tussen de tijdschrift- en bundeluitgave zijn gering. Tot de gedichten uit deze periode moeten zeker ook gerekend worden ‘Vlaanderen, o welig huis’ (zie I blz. 173) en het sonnet ‘O God, ik heb den geur der vlieren om me henen’ (I, 667). | |||||||||||||
blz. 11: Wijding aan mijn Vader.Karel van de Woestijne verloor op twaalfjarige leeftijd zijn vader, de 9de September 1890. Dit gedicht is stellig van later datum. In zijn poëzie herdenkt hij zijn vader betrekkelijk zelden (I, 70, 76, 595). In het jeugdproza vindt men een zeer gevoelige impressie van de smart over dit sterven in ‘Droomen’ (II, 941). Herinnerin- | |||||||||||||
[pagina 761]
| |||||||||||||
gen aan de vader uit de vroege jeugd in ‘Paidia’ (II, 700 en volg.). Merkwaardige reminescenties aan ‘Wijding’ (vs. 4!) vindt men in het verhaal uit de Duizend-en-een-dag-serie’ ‘De Onwelvoegelijke vreugde’ (II, 883). blz. 15: Voorzang. Dit gedicht verscheen eerst in Van-Nu-en-Straks, Juli 1900. Afgezien van een enkel leesteken bevat V.N.e.S. slechts de opvallende variant in vs. 5: van mijne moeder die jong stierf, en aan het waren... blz. 19: 'k Ben eenzaam-droef... Eerst in Tweem. Tijdschr. 1900, I, blz. 105. blz. 20: Wie weet en zal mijn liefde... Eerst in Tw. T. 1900, I, blz. 106; varianten slechts enkele accenten. blz. 21: Hoe zal mijn woord... Eerst in Tw. T. 1900, I, blz. 107. vs 13 torve, geliefd adi. in eerste bundels, waarsch. naar Lat. torvus. De betekenis maakte V.d.W. duidelijk door in de 2e uitgave van ‘Christophorus’ het vijfmaal in de 1e uitgave voorkomende torve te vervangen, vier maal door norsch, een maal door woest. blz. 22: Gij zijt de goede vrouw... Eerst in Tw. T. 1900, I, blz 108 vs 2: zomerpracht. blz. 23: Kom, laat ons gaan... Eerst in V.N. e. Str., Dec., 1897, daarna Tw. T. 1900, I, blz. 109. V.N. e. Str., vs 7: verre tochten, vs 8: troostend als een goden-schoot, vs 11: vóor mijn zijn (zo ook Tw. T.), vs 13: in d'adem, vs 13: ter vlije rust. Verder enige naamv.-uitg. (de Dood, vs 5 en 6) en hoofdletters. blz. 24: Herinneringen zingen... Eerst in Tw.T. 1900, I, blz 110; slechts accent-verschillen. blz. 25: Thans is het uur... Eerst in Tw. T. 1900 I, blz. 111. vs 10: slaap-stille. Vóór vs 12: - - blz. 29: De luchten hangen... Eerst in V.N. e. Str. Febr. 1897, titel ‘Moe Lied’, vs 9: was om, vs 14: bruischende. vs 14: buischen = slaan, ook v.d. stormwind: woeden. blz. 30: Ziekte, oude Troosteres. Eerst Tw. T. 1901, I, blz. 417, slechts accentverschillen. blz. 31: Koorts-deun. In deze versie eerst Tw.T. 1901, I, blz. 418; slechts een enkel accentverschil. Een andere versie verscheen | |||||||||||||
[pagina 762]
| |||||||||||||
in Ontwaking I (1896), no 4, onder de titel ‘Beeld-liedeken’. Zie I, 820. blz. 32: Gezichten mijner dood... Eerst in Tw. T. 1901, I, blz. 419. vs 17: 't zoete wijzen van uw goelijk-wijzen raad. blz. 33 en volg. Venus en Adonis. Eerst in Tw. T. 1899, II, blz. 377 en volg.; ondertitel: ‘Interludus’. blz. 35, vs 1: stil-verlucht, vs 4: o vrouw, als, vs 12: smachtendzachte, vs 15: Was het waan? blz. 37, vs 8: lauwe zoden. Overigens slechts enkele accenten. blz. 45: Ik zal u niet beminnen. Eerst in Vl. School, 1900, blz. 277, titel ‘Lied’. blz. 46: Als, bij moe-tanend... Eerst, met geringe varianten in Alvoorder I, 1900, blz. 6. blz. 49: October draagt in vree... Eerst in XX Eeuw, 1902, II, blz. 441, enkele varianten in leestekens. blz. 50: Wees niet de schroom'ge... Eerst XX. E. 1902, II, blz. 442. vs 13: En (voor Want); enige leestekens en accenten. blz. 51: Gij kunt niet wijken... Eerst XX. E. 1902, II, blz. 444. vs 8: traan aan traan tussen komma's. blz. 52: Gij zult me niet meer kennen... Eerst XX. E. 1902, II, blz. 445. In een brief aan de Bom schrijft V.d.W., dat het gedicht ontstond, toen hij in de barre October-herfst van 1901 drie dagen vertoefde in Oost-Duinkerke. In de XX. E. staat op zes plaatsen een extra gedachte-streepje. blz. 53, vs 8: herdenkens-teêr. blz. 54: Ik hoor de nacht... Eerst XX. E. 1902, II, blz. 443. vs 11: uw oog, vs 16: 'k u môet beminnen. blz. 55: Het weze dan... Eerst XX. E. 1902, II, 447. Enige accenten verschillen. blz. 56: Wat deert me... Eerst XX. E. 1902, II, blz. 448. vs 7: langs een liefde-laan tussen komma's, vs 10: blij gelooven. Enige gedachte-streepjes. blz. 59: De Moeder en de Zoon. Eerst in V.N. e. Str., Sept. 1901. blz. 60: vs 8: mijn onsterflijkheid, vs 10: de' uwe. blz. 65: De oude getouwen. Eerst Tw. T., 1901, I, blz. 420. blz. 66/67: Keer niet uw oog. Eerst Tw. T. 1901, I, blz. 421, een paar accent-verschillen. | |||||||||||||
[pagina 763]
| |||||||||||||
blz. 68: Zegen deze' avond... Eerst in V.N. e. Str. Juli 1900. Daarna Tw. T. 1901, I, blz. 422. In Tw. T. overal U en Uwe (hoofdletters), zo ook vs 15: Ge. Verder een paar accenten. Over de geschiedenis van dit gedicht schrijft V.d.W. in zijn litteraire kroniek in ‘Vlaanderen’, 1904 (II, blz. 514), als hij handelt over het woord-beeld als poëzie-wekker. De woorden ‘Zegen deze avond, God’ had hij, zonder naspeurbare aanleiding op een Zondagmorgen tussen de lippen. Ze bleven hem bij, waren geworden ‘een blik-punt in mijne hersenen’. Na drie jaar doemen ze weer op en brengen hem ‘zonder de minste moeite, als een gevoelig automatisme haast’ tot het onderhavig gedicht. Daar de eerste publicatie was in Juli 1900, moet men voor de conceptie teruggaan tot 1897. vs. 21: torve = nors (zie aantek. bij blz. 21, vs. 13). blz. 69: Er gaat een goede beedlaar... Eerst in Alvoorder 1900, I, blz. 6, daarna Tw. T. 1901, I, blz. 423. blz. 70: Goedheid, goedheid... Eerst Tw. T. 1901, I, blz. 424, enige accenten verschillen. blz. 71: Ik weet niet wat ik heb gedaan... Eerst Tw. T. 1901, I, blz. 425. blz. 72: Wij zullen blijde zijn... Eerst Tw. T. 1901, I, blz. 426. blz. 75 en volg.: Thanatos en de Vreemdeling. Eerst Tw. T. 1900, II, blz. 240. Een paar accent-verschillen, enige malen een samengesteld woord zonder tussenstreepje, achter vs 10, blz. 80 een vraagteken; blz. 76, vs 16: in 't hart tussen komma's. V.d.W. heeft zelf dit gedicht aangewezen als de sleutel tot 't verstaan van de bundel. Aan Dr N.J. Beversen schreef hij (1 Oct. 1903): ‘lees eerst en vooral het eindstuk van het boek, zijnde “Thanatos en de Vreemdeling”; lees het naar den “letterlijken”, niet “overdrachtelijken” zin der woorden en der beelden, en begin daarna eerst met den eigenlijken aanvang; het zal u veel in den bundel, als u hem ernstig lezen wilt, verduidelijken.’ | |||||||||||||
blz. 83: De Boom-gaard der Vogelen en der Vruchten.Deze bundel is nooit afzonderlijk uitgegeven, maar vormde het tweede gedeelte van Verzen, 1e druk 1905, 2e druk 1914, 3e dr. als Lyriek I, 1928. (uitg. V. Dishoeck). V.d.W. noemde deze bundel: het boek zijner verloving, van zijn verblijf te St. | |||||||||||||
[pagina 764]
| |||||||||||||
Martens Latem en van de eerste huwelijkstijd. Hij had zich in de lente van 1899 te Latem gevestigd; na zijn huwelijk (13 Febr. 1904), woonde hij ± 15 maanden in Gent-St. Amandsberg, waar zijn vrouw na de geboorte van Paul v.d.W. ernstig ziek lag. Toen zij herstellende was, keerde het gezin naar Latem terug. Bij deze biografische achtergronden bedenke men, dat de dichter zijn lyriek steeds een zinnebeeldige biografie heeft genoemd! Hoewel de tijd, te St. Amandsberg doorgebracht, rijk aan zorgen was, is de letterkundige productie groot geweest; in een brief aan Lod. Ontrop leest men: ‘poëzie is voor mij geworden als een springende bron waaruit ik drink en drink’. Enige gedichten uit deze bundel zijn zeker van ouder datum; een tweetal komt immers reeds voor in de XX Eeuw, 1902 (zie blz. 133 en 137). Omgekeerd werd een tweetal, in 1903 en 1904 reeds in tijdschriften geplaatst, eerst in De Gulden Schaduw gebundeld, het fragment ‘Wijsheid’ en ‘De morgen was in stralen niet ontloken’ (I, 269 en 294). blz. 87: Gij spraakt: ‘En slaak uw vreugd... Eerst N. Gids XX, Dec. blz. 212, titel ‘De Toorts’. Alleen enige varianten in leestekens en accenten. blz. 91: Gekomen met een zoeten mond. Eerst in Gr. Ned. 1903, II, blz. 269, titel ‘Twee Liederen I’. blz. 92: Ik was een goeden zoon gelijk. Eerst in Vlaand. I, 1903, blz. 302, titel ‘Ernstige Liederen III’. blz. 94: De vrouwen die ik heb gekend. Eerst in Vl. I, 1903, blz. 302, titel ‘Ernstige Liederen II’. blz. 95: Geluk, zoo zedig... Eerst Vl. I, 1903, blz. 301, titel ‘Ernstige Liederen I’. vs 9: allerjongste'. blz. 96: Als zwaalwen... Eerst in Nieuwe Arbeid II, 1904, blz. 19, titel ‘Lied’. Hier waren blijkbaar fouten ingeslopen: vs 4: vinken-woed, vs: 12: noest stoeten, vs 15: cier'gen loog. Verder vs 23: voor s' zons, vs 31: rooden, vs 32: sluit uw zwaar oog. blz. 101: De jongste Sater. Eerst in Vl. I, 1903, blz. 308-312. vs 13: Ik heb naar eigen beeld hier elke kruin gesneden; vs 23: Zorg en Rust. blz. 102, vs 2: andre, vs 12: Zee. | |||||||||||||
[pagina 765]
| |||||||||||||
blz. 103, vs 11: vroeger, vs 12: zonden, vs 14, 16, 17 en 19: had. blz. 104, vs 1: Mijn hart, vs 16: vreeze; deze lezing is hersteld (in de bundel: vreezes). Naast dit gedicht legge men ‘Verzwegen Verhaal’ uit ‘Afwijkingen’. In een interview met André de Ridder vertelt V.d.W. een droom, de oorsprong van het gedicht; hij bevond zich met Van Deyssel aan de zoom van een bos en ziet daar een klein, ziek saterken, dat wegvlucht. Een paar dagen later komen ze weer aan de zoom van dat woud en bemerken er een foorkramerswagen. Een oud man vraagt hen te komen zien naar zijn ziek zoontje, dat hetzelfde saterken blijkt te zijn. Er volgt dan: ‘Die droom was zoo impressionant, zoo eigenaardig, dat ik besloot er een prozastuk van te maken, maar dat gelukte niet’... ‘Toen is er me een vers in den kop komen zingen... en stilletjes aan heb ik een gedicht gemaakt, waarin ik dat klein saterken heb genomen als het symbool van een dilettant-artiest, van den artiest “tour-d'ivoire”, die toch het groote van het leven zou gevoelen...’ (André de Ridder: Onze Schrijvers, Baarn 1909, blz. 90). blz. 107: Liefdezang. Eerst in Vl. I, 1903, blz. 13. blz. 108, vs 14: pelle = vlies. blz. 113: De Voor-Spelling. Eerst in Vl. I, 1903, blz. 304, titel ‘Stille Gesprekken I’. vs 3: dóode god, vs 5: Ik voel den stormwind; telke morgen; in de bundel werd dit: telken morgen, waarmee de zin een onderwerp mist. Aangenomen is voor deze uitgave, dat telke reeds stond voor elke en die vorm is thans gekozen. blz. 114, vs 2: door 't drooge en zwoele land dat blijder woelen kent? vs 8: en blijf, al hopen onbegonnen, vs 10: En 't weze dan. blz. 117: Dit is het huis... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 557, titel ‘Liefdezangen I’. blz. 118: Gij hebt het duistre hart... Eerst Vl. II, 1904, blz. 558, titel ‘Liefdezangen II’; vs 12: mijn venster glijdt. vs 9: torve = norse. blz. 119: Geduldig als een dag... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 559, titel ‘Liefdezangen III’. vs 3: t'elk. blz. 120: Uw mond en lijkt... Eerst Vl. III, 1905, blz. 404. vs 3: draal'ge, de 2e druk v.d. bundel had drale; vs 9: zwartre. | |||||||||||||
[pagina 766]
| |||||||||||||
blz. 121: Ik ben van u... Eerst Vl. II, 1904, blz 561, titel ‘Liefdezangen V’. vs 1: 'k Ben, vs 5: zonne-wondre waken. blz. 122: Ik heb u niet dan in mijn hart... Eerst Vl. II, 1904, blz. 560, titel ‘Liefdezangen IV’. blz. 123, vs 6: kinderen zijn. blz. 124: Wat ben ik, dan een vogel... Eerst XX. E. 1903, II, blz. 341. vs 6: Ben ik niet droef? blz. 125: Wat is het goed aan 't hart... Eerst XX. E. 1903, II, blz. 340, daarna Vl. II, 104, blz. 563, titel ‘Twee Idyllische Gedichten II’. XX. E., vs 3: telken, vs 13: zoo ben ik. blz. 126: De Bruid zegt. Eerst XX. E. 1903, II, blz. 342. vs 4: uw lippen, vs 16: doet -!, vs 17: vreemd -; vs 20: als zwaren wijn. blz. 129 en volg.: Hoe leven in mijn oog... Eerst XX. E. 1903, II, blz. 343, slechts enkele varianten in accenten en gedachtestreepjes. blz. 130, vs 21: en moet ik... blz. 133: Hoe ben ik aan me-zelf... Eerst XX. E., 1902, III, blz. 273, varianten in een enkele streep of accent. Verder blz. 134: vs 11: besieren, vs 16: hebt gevaard, zo ook in de bundel. blz. 135, vs 9: overhandsche = elkander afwisselende. Opmerkelijk is, dat deze Leie-zang, evenals het volgende gedicht reeds in 1902 gepubliceerd is. Het is evenwel mogelijk, dat de andere gedichten van deze cyclus uit gelijke tijd zijn, maar langer in portefeuille bleven. blz. 137: De dag, - zooals een zoele zoen. Eerst XX. E. 1902, III. blz. 277; slechts enige accenten en streepjes verschillen. blz. 139: Troost, die mijne oogen sluit... Eerst Vl. II, 1904, blz. 209-214. blz. 141, vs 23: stervens, deze lezing, die als verschrijving is beschouwd, ook in de bundel. blz. 142, vs 3: wien... spiegels, vs 15: brame. blz. 143, vs 9: oud erf, vs 19: toont me. blz. 144, vs 4: mijn wil naar kalmen haard, vs 7: vunz'gen liefdegloed, vs 12: heilig. | |||||||||||||
[pagina 767]
| |||||||||||||
blz. 147: Epithalaam. Eerst Vl. I, 1903, blz. 306, titel ‘Stille Gesprekken II’. Voor het a.h.w. spiraalsgewijze opstijgen der gedachte, in de beurtzang van twee stemmen, voor V.d.W. vooral in deze bundel zo karakteristiek, vergelijke men in 't bijzonder ‘De dubbele Nachtegaal’. blz. 153: De rozen wegen... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 378, titel ‘Acht Idyllische Gedichten I’. blz. 154: De avond, gelijk een aêm... Eerst Vl. II, 1904, blz. 379, titel ‘Acht Idyllische Gedichten III’. vs 9: ter waan. In Vlaanderen is het gedicht in 3 strofen van 5 vs gedrukt; minder gelukkig is de indeling in 10 + 5 vs. hier uit de bundel overgenomen. blz. 155: Niet hij bemint... Eerst Vl. II, 1904, blz. 378, titel ‘Acht Idyllische Gedichten II’. vs 11: zwellend. Op dit gedicht (men zie vooral strofe 2 en 3) heeft stellig de opmerking betrekking in ‘Beeld en Woord’ (Vlaand. III, 512): ‘En aldus weet ik me-zelven een gedicht te moeten danken aan 't begieten, dat ik deed, in mijn tuintje, van ruischende salade’. vs. 7: rusch = zode, laag kruid. blz. 156: Gelukkig wie zijn drift... Eerst Vl. II, 1904, blz. 380, titel ‘Acht Idyllische Gedichten IV’. In een brief aan de Bom van Mei 1904, kort na zijn huwelijk dus, neemt V.d.W. dit gedicht op, als een bewijs van ‘acht dagen dicht-crisis’. blz. 157: Maar neen, o smale smaad... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 380, titel ‘Acht Idyllische Gedichten V’. vs 9: veezlen, vs 18: lippe blonk. Dit is stellig de juiste lezing. In deze uitgave is, gelijk in de bundel, blijven staan: lippen. blz. 158: o Lampe, waar de kelk... Eerst Vl. II, 1904, blz. 381, titel ‘Acht Idyllische Gedichten VI’. vs 11: in de oogen van de Goede. Deze lezing is belangwekkend ter illustratie van het slot van de eerste Parabel uit ‘Janus’ in de Flandria-uitgave: ‘Gij, Goede, weet hoe we elkander hadden kunnen beminnen...’ vgl. de Aantek. in dl. III, blz. 995. blz. 161 en volg.: De dubbele Nachtegaal. Eerst Vl. III, 1905, blz. 405-413. blz. 163, vs 15: zachts. | |||||||||||||
[pagina 768]
| |||||||||||||
blz. 164, vs 24: veinz'gen. blz. 165, vs 4: in te ziele (zetfout). blz. 166, vs 3: schelven, vs 14: onze oogen, vs 15: ten pruime-zwaren gaard. blz. 167, vs 7: of den wind (zetfout), vs 15: den schuwen. blz. 168, vs 16: weeken, vs 18: strakken. blz. 169, vs 2: ze kan de dolik uit de wuiv'ge vlassen keuren, l. vs: Hij weet de rust. blz. 170, vs 8: lee-boom, vs 9: tarwen-rijk, vs 17: en wenscht. Taalk. verklaring: blz 164, vs 2: bollen, bolders, nl. bij het bolspel, een werpspel met houten schijven; vs 17: neiën = hinniken; blz. 166 vs 25: torve = nors; blz. 167 vs 4: verbakelen = verbranden, vs 7: bijzelt = wiegt; laatste vs.: zulle = drempel; blz 168, vs 20: deluw = bleek, vaal. Aan De dubbele Nachtegaal heeft V.d.W. lang en intens gewerkt; hij spreekt daarover in verscheidene brieven aan de Bom van October 1904 tot Juli 1905, soms raillerend, soms in ernst, bijv.: ‘'t Zal anders een goed gedicht zijn, een belachelijk goed gedicht - maar nog al moeilijk om door den strot te krijgen, en zoo dubbelzinnig, dat ik er voor huiver...’ Meer daarover in mijn ‘K.v.d. Woestijne’ I, blz. 250; men vergelijke ook bij de levensbeschouwing, die uit het gedicht spreekt, aanhalingen uit brieven o.l. blz. 246/247. blz. 173: Vlaanderen, o welig huis... Eerst in Vl. 1904, II, blz. 562, titel ‘Twee Idyllische Gedichten I’. Deze publicatie verschilt van die der bundels alleen in het gebruik van deeltekens. Maar in ‘De Arbeid’ werd reeds in de Jaargang 1899-1900 een oudere versie gepubliceerd, die ook opgenomen werd in het ‘Derde Jaarboek van de Scalden’ Antwerpen 1899. Deze lezing, die aanmerkelijk afwijkt volgt hier in haar geheel: Vlaanderen, o welig huis waar we zijn als genooden
aan rijke taaflen! - daar nu gloeiend zijn de weien
van zomer-granen, die hun gele meren breien
naar 't malven Oosten en 't vaag dagerade-rooden,
terwijl de morge' ontwaakt ter hemel en ter Leie; -
wie kan u weten en in 't hart zich niet verblijen,
| |||||||||||||
[pagina 769]
| |||||||||||||
niet danken om uw dagen mild als zegen-goden,
gelijk een beedlaar dankt om versche koren-brooden?...
O Moeder Vlaanderen, vrouw met vruchten-zware handen,
naakt in uw wijd-gebreide paarse en gele wade
en in uw haar met diademen dauw beladen,
- Vlaanderen, wie weet u, en de zomer-dageraden,
en voelt geen vroege zon door zijne leden branden
lijk deze morgen door de veie Leie-landen.
blz. 174: Neen, ik en fale niet... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 382, titel ‘Acht Idyllische Gedichten VII’. vs 9: met uwe witte, zoals het in deze uitg. hersteld is (boekuitg. heeft uw), vs 15: o mijne vrouw, vs 17: ter Deemoed. blz. 175: o Vrouwen-leed... Eerst in Vl. III, 1905, blz. 129. Het is daar gedateerd: 2 Januari 1905, d.w.z. op de geboortedag van Paul v.d. Woestijne. vs 1: vrouwe-leed, vs 3: schaamt', vs 7: wijl ge om. blz. 176: Wanneer ik sterven zal... Eerst XX. E. 1902, III, blz. 279, daarna Vl. II, 1904, blz. 382, titel ‘Acht Idyllische Gedichten VIII’. Varianten slechts in enkele accenten. In de XX. Eeuw zette de dichter onder het laatste vs 6 gedachtestreepjes. Dit gedicht is het eigenlijke slotstuk van de Boomgaard, duidelijk als tegenhanger bedoeld van ‘Thanatos en de Vreemdeling’. De volgende twee ‘Epigrammatische Gedichten’ waren gelegenheids-gedichten, hier als bijvoegsel opgenomen. blz. 179: Hang gîj, met uwe hande'... Eerst in Vl. II, 1904, blz. 564, vs 9: ze en rimpelt. Dit gedicht, geschreven voor de 25ste verjaardag van Mevr. Nora de Bom, liet V.d.W. op een groot vel mooi papier drukken. blz. 180: Een dubbel-loot'ge beuk. Eerst in Vl. II, 1904, blz. 565. Geen varianten. Het gedicht is voor de 50ste verjaardag van Victor de la Montagne geschreven en is een zeer sprekend getuigenis van hun verbondenheid. Men vergelijke de ‘Gedenkenis’ gewijd aan de la Montagne in De Schroef lijn II, 104. Tot de gedichten uit de tijd van de ‘Boomgaard’ behoren ook ‘Wijsheid’ (I, 269) en ‘De morgen was in stralen niet | |||||||||||||
[pagina 770]
| |||||||||||||
ontloken’ (I, 294), men vgl. de aantek. bij die gedichten. | |||||||||||||
blz. 183: De Gulden Schaduw.De eerste druk van deze bundel is van 1910, bij van Dishoeck, de herdruk van 1928, als ‘Lyriek II’. De eerste druk bevatte na het voorspel ‘Het Gedicht’, drie cycli, nl: De Rei der Maanden, Het Huis van den Dichter (vier groepen) en Poëmata (drie groepen). In Lyriek II werden de Poëmata niet opgenomen. Ze zijn hier op hun oude plaats gesteld, omdat ze, zij 't ten dele in epische inkleding, ongetwijfeld tot de lyriek te rekenen zijn. Een belangrijk gedeelte van De Gulden Schaduw is nog te Latem geschreven, waarheen V.d.W. in de lente van 1905 was teruggekeerd en dat hij verliet voor Elsene in October 1906, toen hij correspondent was geworden van de N. Rott. Courant. | |||||||||||||
blz. 185: Het Gedicht.Deze cyclus van 5 sonnetten is, wederom, een innerlijke samenspraak, hier tussen het denkend-raisonnerende en het onmiddellijk levende in de eigen ziel. De tweespraak van de positieve stem (de dichter) en de negatieve (de gedachte) loopt uit op de belijdenis van overgave aan God, gelijk in de te Latem geschreven Christophoros. Dat hij deze cyclus als inleiding plaatste van de bundel moet wel aanduiden, dat hij het in die bundel lyrisch-symbolisch uitgebeelde leven in laatste instantie onder deze figuur wenst beschouwd te zien. De cyclus stond in zijn geheel in Elsevier, 1909, de drie eerste sonnetten las men reeds in 1906 in de XXste Eeuw; waarschijnlijk zijn de laatste twee later toegevoegd. blz. 187: Mijn hand, der spâ verzwaard... handschr. in het Mus. v. Vl. Letterk. Antwerpen. Eerste publicatie XX. E. 1906, II blz. 42, daarna Elsev. 1909, II, 330. vs 8: hschr. en XX. E. dagen-taak, vs 10 idem: en sterft de monkel om mijn mond, vs 11 idem: noch zwijmlen aan de deur de trouwe dorpel-wachten, Els.: noch neigt ter droomen 't hoofd, die me op de peluw wachten, vs 13: XX. E. en hschr.: 'k herbreke zonne en wind, 'k herlijde daad en tijd, vs 14 idem: 'k herleve duizend-maal, Els.: 'k herleve vromer schoon... blz. 188: Ik ben de trage lei... handschr. Mus. v. Vl. Lett., eerst | |||||||||||||
[pagina 771]
| |||||||||||||
gepubl. XX. E., 1906, II, 43, daarna Els. 1909, II, 331. In Elsevier geen varianten. In het hschr. staat 't gehele gedicht tussen aanhalingstekens. Handschr. en XX. E. vs 4: vergeefs om vree mijn even-beeld aanstaren, vs 7: de oude ponte, vs 10: in duistrend goud, vs 11: bonkende avonds, vs 12, handschr. en 1ste druk: hanker leed, XX. E. en 2e druk: hunkrend, vs 13, handschr.: uit de êelste meren, vs 14, handschr. en XX. E.: dan op mijn dunnen moeder-mond; enige streepjes en accenten. blz. 189: Geen zomer-schaâuwe... handschr. Mus. v. Vl. Lett., eerst gepubl. XX. E., 1906, II, 44, daarna Els. 1909, II, 332. In Els. een enkele accent-variant. Hschr. en XX. E. vs 1: lijk 't beeld, vs 2: ront en roer'ge schaûwen maalt, vs 6: over de boome' en voel 'k geen lénte er druilend ijlen, vs 7: gezôende dorst en moe van eigen peilen, vs 11, handschr.: in blijden waan, XX. E.: in vreugde-waan, vs 13: XX. E. deemstring, vs 14 hschr. en XX. E.: gelijk een schoone vraag. blz. 190: O Gij, die 'k met de bittre... Eerst Els. 1909, II, blz. 333. vs 2: met pijnen, vs 5: zal blind uw gladde ruit, vs 12: hebb' gehoopt, vs 14: de kreis. blz. 191: Hij die den druivelaar... Eerst Els. 1909, II, 334; een handschr. is in bezit van pastoor Joris Eeckhout. Els., vs 4: hij, vs 7: bibbelende (zetfout), vs 14: naar pijnelijkren groei; handsch.: naar pijnlijk was. In de bundels: maar pijnlijk was. Naar is nu hersteld. blz. 195: Een vrome, koper-schoone woon... Eerst in Gr. Nederl. 1909, II, blz. 452, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente IV’. vs 10: stil, vs 12: hunkre (eerste druk: hankre), vs 16: uw hoofd is zwart, vs 18: schaâuw. | |||||||||||||
blz. 197: De Rei der Maanden.Verscheidene van deze 12 gedichten werden twee maal in een tijdschrift geplaatst; van drie bewaart prof. P.v.d. Woestijne een handschrift. Enige gedichten waren oorspronkelijk wel niet voor een cyclus als deze bestemd, (no XII heet in handschr. ‘Het geslachte Zwijn’). In 1906 was er in ieder geval een plan voor de cyclus, daar V.d.W. aan v. Dishoeck aanbood ze tezamen als een soort almanak of ‘Jaarboek der ziel’ uit te geven. (Zie mijn | |||||||||||||
[pagina 772]
| |||||||||||||
K.v.d.W. I, 317). Zoals men bij de afzonderlijke gedichten zien zal, werden ze eerst als onderdelen van verschillende reeksen gepubliceerd. blz. 199: Ik bind u binnen 't Woord... handschr. P.v.d.W., Gr. Ned. 1910, I, 161, titel ‘Het Jaar’. Handschr. vs 11: haar val, vs 12: denkend smaken (zo ook Gr. N.), vs 14: Uw zijn geleend. Gr. Ned. en 2de druk bundel, vs 9: Mate en het Getal; zo ook hier, 1ste druk mate, getal. blz. 200: 'Lijk de onderzeesche stroomen... Eerst in Nieuw Leven, Dec. 1909, blz. 343, titel: December (!), daarna Gr. Ned. 1910, I, blz. 157, titel ‘Januari’. Varianten uit Gr. Ned.: vs 12: waar 'k mijn gelaat, vs 13: weet, (zonder streepje). blz. 202: Al staat der zolen... Eerst Gr. Ned. 1910, I, blz. 159, titel ‘Februari’; handschr. P.v.d. Woestijne. Variant handschr. vs 22: me naêrend. In. 1e en 2e druk een paar accentverschillen. blz. 204: Een Engel heeft... Eerst Gr. Ned. 1908, II, blz. 684, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente I, de Maanden II’, vs 1: glorend aangezicht. blz. 205: Naakt in de poort... Eerst Gr. Ned. 1908, II, blz. 685, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente I, De Maanden II’. vs 9: gonz'ge lent, vs 16: ontvangens-ijver rijën. In vs 12 is hier met de 2e druk gekozen: hunkre, 1e druk: hankre. blz. 206: Gij die ten wagen weegt... Eerst Vlaand. IV, 1906, blz. 265, titel ‘Liederen van Lente en Herfst IV’; daarna Gr. Ned. 1908, II, blz. 686, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente I, de Maanden III’. Var. Vlaand.: vs 5: drillend-draaie schichten, vs 8: van ijver (evenzo Gr. Ned.), vs 11: 't moe geteem van mijne liefde-dagen, vs 15: -waar 'k ligge, lam, bij lager-dikkende avond-dampen, vs 16: gelijk een sleutelbloem, die sterft. Evenals in de 2e druk is ook hier, vs 12, hunkre (1e druk hankre) gekozen. blz. 207: De stille strengeling... Eerst in N. Gids, 1908, II, titel ‘De Maanden van Zomer en Herfst I’. Slechts één accentvariant. blz. 209: Waar 't spaarzelt van't geweld... Eerst N. Gids 1908, II, titel ‘De Maanden van Zomer en Herfst II’. blz. 210, vs 6: kluisteren, vs 7: lange daver (zo ook in 2e druk | |||||||||||||
[pagina 773]
| |||||||||||||
en hier, 1e druk: lage daver). Verder een enkel accent. blz. 209, vs 1: spaarzelen = opspatten, klaveren = klauteren. blz. 212: Gezegen mijn gezoende mond. Eerst Vl. IV, 1906, blz. 415, titel ‘Zomerverzen V’, daarna N. Gids 1908, II, titel ‘De Maanden van Zomer en Herfst III’. Vl. vs 8: nog stijgen laat,. blz. 213, vs 5, Vl.: van uw wil belaên. N.G. geen varianten. blz. 214: Getaand het dag-geweld. Eerst Vl. IV, 1906, blz. 267, titel ‘Liederen van Lente en Herfst VI’, daarna N. Gids, 1908, II, titel ‘De Maanden van Zomer en Herfst IV’. N.G. vs 3: dadeloozen lust, vs 16: zonder peinzen, Vlaand. alleen, vs 22: September, puur beminde. Enige accenten en deeltekens hier als in 2e druk. blz. 215: October, slooper... Eerst in N. Gids, 1908, II, titel ‘De Maanden van Zomer en Herfst V’, slechts één kommavariant, F.V. Toussaint van Boelaere vond in een uitgave van de Régnier, die V.d.W. moet toebehoord hebben een kladje, waarop de aanvang als volgt luidt: October, slooper die mijn driften heeft gebogen
Uw hamer is van lood * * *
die * * * en zonder mededoogen
* * * doodt.
(vgl. F.V. v. Boelaere: Marginalia bij het leven en werk van K.v.d.W., Brussel, 1944, blz. 150). blz. 217: Als ge op de bangende... Eerst in Gr. Ned. 1910, I, blz. 160, titel ‘November’. blz. 218: De ladder en de koorde..., handschr. P.v.d. Woestijne. titel ‘Het geslachte Zwijn’, niet aangeduid als nummer ener reeks. vs 17: niets waar ik tot weer mijn angst...’ De tweede strofe is in het handschr. met andere inkt geschreven, waarmee ook in een dubbel, onafgemaakt ontwerp van deze strofe verbeteringen zijn aangebracht. Tussen de in dl. I opgenomen 1e en 2e strofe, staan dus de volgende staten van de tweede strofe: Mijn God, ik was (gecorr. uit ‘ben’) het hoofd dat uw gena bewees;
Gespaarde droppeldauw, die, van ter zonne te staren
| |||||||||||||
[pagina 774]
| |||||||||||||
Mijn God ik was het hoofd waar ge uw gena beweest.
Zij wisten 't. En ze voedden mij gelijk dit beest
dat hun begeeren voedde en dat hun lust zal slachten.
Ze voedden van hun nijd (uit ‘wrok’) mijn hankere (verbeterd uit ‘koorts mijn’) gedachte
Zij wisten dat, gespaarde dauw-drop, van ter zon
te staren, ik de zeven-kleur'ge weelde gewon.
Eerst gepubl. in ‘Europa’ 1908, I, 6, titel ‘Zangen van Herfst en Winter VI’. vs 4: het huis is droever, vs 8: beweenen mag, vs 9: De lucht is ledig, vs 14: hornkere gedachten (zetfout), vs 16: gaan;, vs 17 als in 't handschr. Niet onmogelijk staat met dit Decembergedicht in verband het fragment op blz. 493 ‘Ik heb mijn jeugd gekeeld...’. | |||||||||||||
blz. 221: Het huis op de vlakte aan de rivier.Deze titel geeft aan, dat de verzen uit deze reeks betrekking hebben op het (tweede) verblijf te Latem. De tijdsaanduiding: Sinte Martens-Laethem, 1905-Boschvoorde, 1909 bewijst echter, dat een of meer gedichten na de eigenlijke Latem-tijd ontstonden waarbij men in 't oog moet houden, dat de dichter in 't voorjaar en de zomer van 1909 weer geruime tijd in Latem verbleef; tussen Latem en Boschvoorde woonde V.d.W. ook nog in de Brusselse voorstad Elsene. Omgekeerd zijn er tenminste acht gedichten, waarvan door de tijdschriftpublicatie vast staat, dat ze gereed waren vóór het vertrek uit Latem, nl. de vier gebundelde: ‘O Zomer, die me weer komt vinden’ (I, 255); ‘Er brandt-alwaar de laegre zonne zengt’ (I, 256); ‘Gij draagt een schoone vlechte haar’ (I, 265), ‘Ons lust, van dubblen drift verlamd’ (I, 266) en de vier nooit door V.d.W. gebundelde: ‘'k En wil geen ander heil...’ (I, 668); ‘Een zelfde droom...’ (I, 670); ‘Kleine Ode aan Constant Eeckels’ (I, 671) en ‘O Gij, wier vreez'ge zorg...’ (I, 674). In ‘Vlaanderen’, 1906 verscheen bovendien nog een gedicht ‘Manne-Vijver’ op naam van Hermina Schuyters, waarin waarschijnlijk een nu pas gepubliceerd jeugdgedicht van V.d.W. is te zien (vgl. mijn K.v.d.W., blz. 327). In het interview met André de Ridder (Onze Schrijvers II, | |||||||||||||
[pagina 775]
| |||||||||||||
Baarn, 1909) zeide V.d.W. over deze groep: ‘In De Vlakte en de Rivier zult ge den weerklank vinden van mijn jonge, kalme leven te Laethem: zuivere sensueele poëzie, zonder gedachtelijken achtergrond.’ Hij onderscheidde daarmee deze groep van de volgende (zie aantek. bij ‘Het huis aan den Vijver, blz. 245). | |||||||||||||
blz. 223: De Terugkeer.Eerst in D.W. en B. 1901, I, 73, titel ‘Uit “Genezing”’; in deze publicatie ontbreekt de derde strophe. De titel in D.W.e.B. maakt duidelijk, dat met ‘De Terugkeer’ bedoeld is de terugkeer van de herstellende tot het leven uit de zware ziekte, die den dichter in Latem trof, Juni-Juli 1906. (bijzonderheden in mijn K.v.d.W. blz. 257 en volg.) blz. 224, vs 16, D.W e.B.: die 't heil me, vs 17: staap (zetfout). blz. 225, vs 20: mijn ziel bezocht; deze lezing ook in de 2e druk en hier overgenomen (1e dr.: bezoekt). blz. 226, vs 1: 't vooze brein, vs 2: slapen zwaar. Verder een enkel leesteken. blz. 227: De stille zonne... Handschrift prof. P.v.d. Woestijne. Eerste publicatie in Elsevier 1907, II, blz. 190, titel ‘Gedichten III, Genezing’. Merkwaardig is de variant in Els. vs 6.: de vijver en het woud in plaats van de weiden en de Leie. Die oudere lezing zou het gedicht naar Boschvoorde verwijzen; de toen ook reeds gekozen titel ‘Genezing’ doet het echter aansluiten bij ‘De Terugkeer’. In ieder geval heeft de dichter éénmaal het bestaande gedicht bij een andere situatie aangepast. In Els. nog vs 11: zware wimpers. Verder accent-verschillen. blz. 228: In 't bosch een late bijle. Eerst in Vlaand. IV, 1906, blz. 223, titel ‘Liederen van Lente en Herfst I’, daarna in Gr. Ned. 1908, II, blz. 691, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het huis en de tuin, no 5’. In Gr. Ned. een extra strofe als tweede, nl. Ten gevel, waar de roze
heur eerste ranken weêre kromt,
nog neersch en doren-looze:
een domle bij, die zomt.
| |||||||||||||
[pagina 776]
| |||||||||||||
blz. 229: Gezapig als den zoen... Eerst Vlaand. IV, 1906, blz. 412, titel ‘Zomer-Verzen II’. In vs 2 is met Vl. geschreven bloesem (bundel: bloezem), in vs 6 met de 2e druk: peerlen-weelde (1e druk. peerle). blz. 230: Berust in de avond-peis... in vs 12 is met de 2e dr. geschreven roereloozere (1e dr. roereloozer). blz. 231: Weer rijst het... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, blz. 454, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente IV, Het Woud no 4’. vs 1: hier is zetfout voor het. vs 2 Gr. Ned.: 't holle donker, vs 11: den dag. (bundel de). blz. 232: In zilveren droomen... Eerst in ‘Europa’ 1908, I, 1, titel ‘Zangen van Herfst en Winter I’. vs 9: na En een komma, vs 11: een klammen doom, vs 12: donkre pere. In de 1e dr. een paar accentverschillen. blz. 233: Wie heeft de koude kroon... Eerst Vl. IV, 1906, blz. 410, titel ‘Zomer-Verzen I’. vs 21 Vl. mijn oogen. blz. 234: vs 14, Vl.: gloren, vs 23, Vl. en 1e dr.: laat om mijn koon heur aaien loomen. blz. 235: Wen 'k zitte, wachtens-vroom... Eerst Vl. IV, 1906, blz. 416, titel ‘Zomer-Verzen VI’. In Vl. vóór vs 13 een dubbel streepje. blz. 236: Ik heb uw beetre vrêe... Eerst Vl. IV. 1906, blz. 225, Vl. vs 9: donkre October-rozen, vs 21: eeuwig-breede. blz. 238: Ten tragen heuvel-flank... Eerst Gr. Ned. 1908, II, blz. 692, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het huis en de tuin, no 6’. Gr. Ned. vs 6: den deur-post. blz. 239: Den duistren schacht... Eerst Gr. Ned. 1910, I, blz. 165, titel ‘Franciskaansche Zangen I’. Geen varianten. blz. 240: Nu 'k dézen vrede ken... Eerst Gr. Ned. 1910, I, blz. 166, titel ‘Franciskaansche Zangen II’; vs 6: plicht, wiens, vs 8: land., vs 9: Heb dank, vs 12: en zorge. vs 16: keesten = kiemen. blz. 241: Betoovering!... Eerst in ‘Europa’ 1908, I, 5, titel ‘Zangen van Herfst en Winter V’. vs 16: in ijl, vs 20: rijz-ge. In vs 16 is met de 2e dr. geschreven: in ijlt (1e dr. in ijl), evenzo vs 23: Natuur (1e dr.: natuur). vs 5 en 20: spergel = wilde asperge. | |||||||||||||
[pagina 777]
| |||||||||||||
blz. 242: O Zaad dat zegeviert... Eerst Gr. Ned. 1908, II, blz. 687, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het huis en de tuin, no 1’ geen varianten. blz. 243: Het Afscheid. Eerst D. War. e. Belf. 1910, I, blz. 71. blz. 244, vs 12, D.W.: zilvren dronk, vs 18: schar aan schoof. Verder enige accenten en streepjes. blz. 243: vs 8: blakkre landen = vlakkere landen. | |||||||||||||
blz. 245: Het huis aan den vijver bij het woud.De titel verwijst naar V.d.W.'s woning te Boschvoorde aan de straatweg naar Hulpen. De weg voert daar langs een vijver, die aan de drie andere zijden door het Zoniënwoud omzoomd wordt. Hoe gelukkig de dichter was aan de stad weer te zijn ontsnapt en hoe de natuur hem hier inspireerde, blijkt uit enthousiaste brieven (vgl. mijn K.v.d.W. 333/34). Men vergelijke ook de verzen-cyclus ‘De Kuische Suzanna’, met name de beschrijving van een verscholen boschvijver op blz. 360/61, dl. I. De familie V.d.W. betrok dit huis in de lente van 1907 en woonde er tot einde 1909; in voorjaar en zomer 1909 verbleef zij echter weer geruime tijd te Latem, ten huize van de beeldhouwer Carel de Cock, in de zomers van 1907 en 1908 aan zee. V.d.W. dateerde in de bundel deze Verzengroep ‘Boschvoorde 1907-1908’; die datering valt dus binnen de meer omvattende van ‘Het huis in de Vlakte bij de Rivier’: 1905-1909. De groepering der verzen uit beide groepen week bij de tijdschriftpublicatie aanmerkelijk af. In Gr. Ned. 1908 en 1909 plaatste V.d.W. ‘Verzen bij den aanvang der Lente’, onderverdeeld in zes groepen, nl. De Maanden, Het Huis en de Tuin, De groote Vijver, Het Woud, De Zee, De Hemelen. Het Huis en de Tuin bestaat uit drie verzen van Het Huis in de Vlakte en drie van Het Huis aan den Vijver. Andere groepen zijn gelijkelijk gemengd, ook met niet-gebundelde verzen, ‘De Wijsheid’ stond reeds in Vlaanderen, 1904! Het is dan ook niet uit te maken in hoeverre de dichter bij de bundeling de historische volgorde handhaafde. Bovendien werden in Boschvoorde in 1907 en 1908 ook geschreven de cyclus ‘De Kuische Suzanna’, die zeer verwant is met ‘Het Huis aan den Vijver’, de cyclus ‘Het Lied van Phaoon’ en het woudspel ‘Adonis’. | |||||||||||||
[pagina 778]
| |||||||||||||
Van de niet gebundelde gedichten stammen zeker uit Boschvoorde, 1907, 1908 of 1909: ‘Ik heb de heem'len vol gezien (I, 676) ‘Ach neen 't en is de troost nog niet.’ (I, 677) en ‘In lage leegte neergeleid’ (I, 678). Tegenover de Ridder uitte V.d.W. zich over deze groep als volgt: ‘In Het Woud spreekt tot u de meer mannelijke bezonkenheid van den dichter; het nadenken na het gewoel en de strijd’. blz. 247: De Delling, eerst in Els. 1907, II, 188, titel ‘Gedichten II, De Delling’. Op deze blz. alleen varianten in verbindings-streepjes en een apostrophe. blz. 248, vs 20: kallem-opene, een paar accenten. blz. 249, vs 7, 1e dr.: En voel ik, Els.: zoelren lentetijd. vs 11 1e dr.: en voel 'k een wake. Enige accenten. vs 10: dijzen = dampen. blz. 250: vs 24: o zeegnende Eeuwigheid, een paar kommas en accenten. vs 2: noensch = noesch = scheef, dwars. blz. 251: De Gloeiende Asch. Zoals uit de aantek. bij de afzonderlijke gedichten blijken zal, is deze afdeling samengesteld uit verzen, die in de tijdschriften tot niet minder dan zes groepen behoorden; de titel ‘De Gloeiende Asch’ werd eerst in de bundel gebruikt. Laat me, vijver... eerst Gr. Ned. 1908, II, 696, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente III, De groote Vijver, no 4’, geen varianten. vs 6 en 7: scheemlen, schemelen = flikkerend glanzen (van het licht). blz. 252: Toen zei ze: Meester... Eerst in Europa 1908, I, 2, titel ‘Zangen van Herfst en Winter II’; een enkel accent verschilt. blz. 253: 'k Ben zwaar en moede... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 451, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente IV, Het Woud, no 1’, slechts een komma voor puntkomma en enige accenten. vs 10: weven: V.d.W. gebruikt dit w.w., vooral in proza, veelvuldig en in vele variaties om een deinende beweging aan te duiden. blz. 254: De rozen doomen... Eerst Gr. Ned. 1908, II, 688, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het Huis in de Tuin, | |||||||||||||
[pagina 779]
| |||||||||||||
no 2’, geen varianten, vs 1, 1e dr.: de rozen droomen. blz. 255: O Zomer, die me weer... Eerst in Vlaand. IV, 1906, blz. 413, titel ‘Zomer-Verzen III’. vs 15:- Gestorven 't smeeken. In 1e dr. enige accenten meer. blz. 256: Er brandt... Eerst in Vlaand. IV, 1906, blz. 414, titel ‘Zomer-Verzen IV’, slechts een paar deeltekens minder. blz. 257: Ik heb, het brein... Eerst in Europa 1908, I, 3, titel ‘Zangen van Herfst en Winter III’. In 1e dr. een paar accenten meer. blz. 258: Ik heb een vrouw... Eerst Gr. Ned. 1908, II, 693, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente III, De groote Vijver, no 1’, geen varianten. blz. 259: Niet waar? Een snede vleesch... Eerst in Europa 1908, I, 4, titel ‘Zangen van Herfst en Winter IV’. vs 3: Het uur der ruste... een aarzel-morgen. vs 4: de dood, vs 7: ónzentwille, vs 11: Godheid, wil beloonen, vs 12: doorkankerd: 1e dr. vs 3: aarzelenden, vs 12: doorhankerd. blz. 260: Gereede weelde... Eerst in Gr. Ned. 1908, II, 697, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente III, De groote Vijver, no 5’, vs 12: en hem is zéker heil. blz. 261: o Gij die stil... Eerst Gr. Ned. 1909, I, 453, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente IV, Het Woud, no 3’. Slechts enige accenten meer, vs 15, 1e dr.: en hope en voedt. blz. 262: Ik lijd... - Gij die, gedwee... Eerst Gr. Ned. 1908, II, 689, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het Huis en de Tuin no 3’, een paar accenten meer, gelijk in 1e dr. blz. 263: Mijn harte, 'lijk het wuivig pluis... Eerst Gr. Ned. 1908, II, 690, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente II, Het Huis en de Tuin, no 4’. vs 2: ten bleeken, vs 4: herders-fluite. blz. 264: Daar, waar het woud... Tijdschr. public. mij onbekend. In 1e dr. een paar accenten meer. blz. 265: Gij draagt een schoone vlechte haar. Eerst Vlaand. IV, 1906, 266, titel ‘Liederen van Lente en Herfst V’, geen varianten. blz. 266: Ons lust, van dubblen drift verlamd. Eerst Beweg. 1905, IV, 294, titel ‘Lied’, vs 8: een blijde, vs 15: o torve erinn'ring, vs 17: - Dan hebben wij, vs 18: beider min. | |||||||||||||
[pagina 780]
| |||||||||||||
blz. 267: Gij lengt uw schaduw uit... Van dit gedicht kwam mij geen vroegere publicatie onder oogen. 1e dr. vs 4: 'k met kommer-oogen, vs 15: gevangen houdt. blz. 269: Wijsheid. Eerst Vlaand. II, 1904, 566, titel ‘Uit den Eindzang, en ter Wijding’. Bedoeld was een ‘eindzang’ van de Boomgaard der Vogelen en der Vruchten! Waarschijnlijk wilde V.d.W. in 1904 dit ‘Fragment’ verder uitwerken en bleef het stuk liggen; het is zeker uit de Latemse tijd en is de openbaring van een geestelijke crisis, (vgl. mijn K.v.d.W., blz. 295 en volg.). In Vlaanderen werden (gelijk thans nog 't Ontkenne' in vs 16) vele abstracta met een hoofdletter gedrukt, bijv. vs 2: Rust, vs 6: Heul en Hoop, vs 14: Drift. Verder vs 9: geleefd, vs 17: snoeve wonde, vs 18: distlen, vs 20: der nachte'. blz. 270, laatste vs: der vrate vlamme. De ondertitel ‘fragment’ en de 2 × 3 puntjes aan 't slot komen pas in de bundel voor. | |||||||||||||
blz. 273: Het Huis aan de Zee.Te Blankenberge schreef V.d.W. in de zomer van 1907 Adam, in Sept. van 1907 de verzen, eerst gepubliceerd in Vlaanderen 1907 als ‘Late Zomer aan Zee’ en waarschijnlijk in de zomer van 1908 een tweede groep zee-gedichten. Aan Robbers schreef hij, dat hij zomer en herfst 1907 te Uitkerke (aansluitend aan Blankenberge) aan zee woonde in grote stilte, als op een onbewoond eiland. Hij kreeg in een maand geen brief of krant. Hij eindigt: ‘Ik wenschte, dat het zoo eeuwig kon blijven duren’ In het ‘Dagboek van den Oorlog’ vertelt hij uitvoerig van dat verblijf aan zee tot einde October toe (N. Rott. Cour. 4 Nov. 1914, Av. B.). Ik citeer daaruit: ‘Mijn leven was, in die dagen, van een prachtigen eenvoud. Nooit misschien mocht ik mijzelf klaarder doorschouwen, had ik dieper bewustzijn van eigen wezen en verhouding tot de buitenwereld. Ik voelde mij vol evenwicht: evenwicht zonder luister weliswaar, wijl zonder waan, maar in wiens sterkte ik een ongewone moreele gezondheid putte’. 's Morgens vroeg trok hij met de hotelhouders, die gingen jagen, uit. In de duinen aangekomen, liet hij de anderen verder trekken. | |||||||||||||
[pagina 781]
| |||||||||||||
‘Ik-zelf, in mijn duffelschen jas, lag in de holle zandwieg, wier wanden mij tegen den wind beschermden en vanwaar ik over zee kon zien, en over de aarde... En zoo lag ik te werken, mijn wangen heet van de kilte der lucht, mijn hart vol heerlijke zekerheid’. Een herinnering aan dit verblijf aan zee, deels met dezelfde woorden verteld als in het ‘Dagboek van den Oorlog’, vindt men in ‘De Leemen Torens’ (dl. VII, blz. 279). In 1908 vertoefde hij de Juli-maand aan zee, maar was er veel ziek: neurasthenie en hooikoorts (brief van 2 Aug. aan Robbers). Aan de Ridder zei V.d.W. over deze afdeling: ‘dit gedeelte krijgt de algemeene philosophische beteekenis van de Zee zelve, gelijk ik daarover schreef in een opstel over den beeldhouwer George Minne’ (in ‘Kunst en Geest in Vlaanderen’).
blz. 275: Tot uw eeuwige lijne gekomen. Eerst Gr. Ned. 1909, I, 456, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente V, De Zee, no 2’. Het gedicht heet daar fragment. In de eerste druk zette V.d.W. dan ook onder het laatste vs 2 × 3 puntjes. Varianten alleen in een enkele komma en accent. blz. 276: In 't bolle zeil de zon... Eerst in Vlaand. V, 1907, 535, titel ‘Late Zomer aan de Zee, no VI’, slechts één accentteken meer. Onder het gedicht: Blankenbergen, Sept. '07, als datering van de gehele groep. blz. 277: Uit zucht-gesleten schemer... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 462, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, De Hemelen no 1’. vs 8: pijn-vertrouwde. blz. 278: Zoo als een roos... Eerst in Vlaand. V, 1907, 532, titel ‘Late zomer aan de Zee, IV’, geen varianten; in de 1e dr. een enkel accentteken. blz. 279: Zwart; zijne flanken paars... Eerst in Vlaand. V, 1907, 533, titel ‘Late Zomer aan de Zee, V’. vs 3: torve schichten (zo ook in 1e druk). blz. 280. Na het vierde vs van deze derde strofe waren in Vlaand. de volgende 9 vs ingevoegd: Gij, 't gouden hoofd eens recht in 't gloren uwer wanen,
Maar eigner schamelheid van uwe zuil geschopt;
die met uw ijvrend zweet vergeefs, en trane aan trane
| |||||||||||||
[pagina 782]
| |||||||||||||
het harde marmer van uw ideaal bedropt;
gij die, door eigen min ten schande-paal gebonden,
de mond door eigen woord ten stikkens-dood gesnoerd,
als een gekwetste meeuw, die lamme vlerken roert,
uit uw gekreun een zang, en schoonheid uit uw zonde
ontworstelt nóg, en, moe-gekrijscht, ten hemel voert:
wat heul en bate, daar ge u belgt en staat te steigren?
vs 8: haar vreed'ge weelde, vs 10 ontbreekt. blz. 279, vs 7: klaveren = klauteren, hier steigeren. blz. 280, vs 3: braam'ge = ruige, eigenl, met een ruwe zelfkant. blz. 281: Nacht. - Aan het open raam... Eerst in Vlaand. V, 1907, 530, titel ‘Late Zomer aan de Zee, II’. vs 7: door zijn woelen, vs 13: torve toomloosheid. In de laatste regel expressieve accent-streepjes op gîj en ûw; in de 1e dr. ook nog op îk. blz. 282: De loome vlerk gebroken. Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 457, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente V, De Zee no 3’, geen varianten. blz. 283: Hier, waar het gieren zwiert... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 455, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, V De Zee no 1’. vs 10: Tijd, vs 16: uw aêm. Men vergelijke met dit en de volgende gedichten de beschrijving van de evening-storm in ‘De Leemen Torens’, blz. 283 en volg. blz. 284: Gedrochtelijk gebaard... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 458, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, V De Zee, no 4’. vs 9: Zij varen, verder enige accenten. blz. 285: Van ijzer zijn... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 459, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, V De Zee, no 5’. vs 13: geen komma achter morre. blz. 286: 't Gezicht doorkraauwd... Eerst in Gr. Ned. 1909, I, 460, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, V De Zee, no 6’. vs 3: waaiërende, vs 6: gelijk dees pijnen, vs 9: sterken wil. blz. 287: De Morgen, 'lijk een prevel-beê. Eerst in Vlaand. V, 1907, 531, titel ‘Late Zomer aan de Zee III’. vs 1: 'lijkt (zetfout). blz. 288: De oneindigheid, gebreid... Eerst in Vlaand. V, 1907, 529, titel ‘Late Zomer aan de Zee, no 1’. Een paar accenten meer. vs 5: zee-geweef = zee-gedein. | |||||||||||||
[pagina 783]
| |||||||||||||
blz. 289: Dit is misschien het laatste lied. Eerst Gr. Ned. 1909, I, 461, titel ‘Verzen bij den aanvang der Lente, V, De Zee, no 7’. vs 12: onjuist is uit Vlaand. overgenomen de spelling: geleeên, lees: geleeën. | |||||||||||||
blz. 291: Het Huis in de Stad.Bij de oorspronkelijke opzet van De Gulden Schaduw behoorde deze afdeling niet. In het interview met A. de Ridder (Onze Schrijvers II, Baarn 1909), waarin V.d.W. de verzengroepen typeert, wordt ze niet genoemd. De uitgave van de bundel werd echter vertraagd; was deze aanvankelijk beloofd tegen Mei-Juni 1908, eerst 26 Dec. 1909 zond de dichter de laatste copie. Uit de correspondentie met v. Dishoeck blijkt, hoe grote waarde V.d.W. hechtte aan de compositie; in de zomer 1909 heet het werk klaar op enkele bladzijden na ‘die de verschillende deelen moeten verbinden’. Dat maakt begrijpelijk, dat een aantal gedichten niet meer tevoren in tijdschriften konden geplaatst worden. V.d.W. dateert deze afdeling in de 2e druk: ‘Schaarbeek, 1908-1909’. Dit is vreemd, daar hij medio 1909 zonder twijfel nog in Boschvoorde woonde. In de eerste druk las men juister: ‘Boschvoorde-Brussel, 1908-'09’. De gedichten van ‘Het Huis in de Stad’ geven derhalve de gemoedsstemmingen weer van de eerste maanden zijner ‘stedelijke eenzaamheid’. Opvallend is, dat een gedicht dezer reeks reeds in 1903 werd gepubliceerd en dus op zijn laatst uit de Latemse periode stamt (zie bv. blz. 294). blz. 293: Over alle daken... Eerst in Gr. Ned. 1910, I, 162, titel ‘Liederen over de Stad heen, I’, zonder varianten. blz. 294: De Morgen was in stralen... Reeds gepublic. in Gr. Ned. 1903, II, 269, titel ‘Twee Liederen II’. Het eerste dezer twee liederen was ‘Gekomen met een zoeten mond...’, reeds opgenomen in De Boomgaard (I, blz. 91). Daarna kwam 't gedicht in N. Gids, 1910, I, 83. In de N.G. staat achter vs 1 en 13 een komma en verschillen enige accentstreepjes; vs 14 begint: en zelfs geen... Gr. Ned. had vs 2: een dag-geril uit zwoelen nacht, vs 4: om uw lip, vs 12: geen goeden dag, vs 13: aan níets uw nadering, vs 14: en zoo geen droom u loensch..., vs 15: stille | |||||||||||||
[pagina 784]
| |||||||||||||
stem. Verder sterker accent-aanduiding, bijv. in de laatste strofe, vs 21: gerúst, vs 22: oûde, vs 24: íjdel. blz. 295: o Gij, mijn vreeze... Eerst in Europa 1909, I, 105, titel ‘Liederen te latere Ure I’, vs 3: donkere. Het laatste vs heeft in Eur. accenten op wéêre en gîj, in de 1ste druk ook nog op góed en wreéd. blz. 296: Gelijk een bete... Eerst in Eur. 1909, I, 107, titel ‘Liederen te latere Ure III’, geen varianten. blz. 297: o Dat van vroomre... Eerst in Eur. 1909, I, 106, titel ‘Liederen te latere Ure II’. In vs 11 geen komma na -o, wel na luistert. blz. 298: o Naakte liefde... Van dit gedicht zag ik geen tijdschr.-publicatie. In 1e dr. vs 2: Herfst en Lent'. blz. 299: Hier is de duisternis... Eerst in Gr. N. 1910, I, 164, titel ‘Liederen over de Stad heen, III’. vs 11 een uitroepteken achter -o. blz. 300: De zonne staat... Eerst in Europa 1909, III, 1, titel ‘Zwarte Liederen, I’; Enige variant, gelijk in 1e dr. vs 6: Oosten, vs 7: 't West. blz. 301: Me in uwe vreê... Eerst in Europa, 1909, III, 5, titel ‘Zwarte Liederen, V’. vs 6: 't norsche duister, vs 8: die verweet; dit zal de juiste lezing zijn, in de bundels: dit verweet. vs 9: scháamler, schémel, vs 11: Daar-boven. In 1e dr. vs 7: eigen-honen. blz. 302: Ik ben ten hoogsten berg... Eerst in Europa, 1909, I, 109, titel ‘Liederen te latere Ure, V’. vs 3: maar 't hoofd, vs 5: mane-waên nog duren. blz. 303: Eur. vs 2: van iédre daad. blz. 304: Wat zijn me úw tochten... Ik ken geen tijdschr.-publicatie. In 1e dr. accenten op úw (vs 11 en 15) en ú (vs 16). blz. 305: 'k Heb u dees heelen dag... Ik ken geen tijdschr.-publicatie. blz. 306: Aan u, van u... Eerst in Nieuw Leven, 1909, 82, dan in N. Gids 1910, I 82. N.G. vs 9: van wat is (zetfout), vs 13: ons blijde', vs 17: weig're ruste brengt. 1e dr. vs 19: grauwre. blz. 307: De koelte neigt... Eerst in Nieuw Leven 1909, 81, dan N. Gids, 1910, I, 81. N.G. vs 4: voel'k, onder. Handschr. in bezit v. Maur. Roelants met dezelfde variant. blz. 308: Ween aan mijn borst... Ik ken geen tijdschr.-publicatie. | |||||||||||||
[pagina 785]
| |||||||||||||
blz. 309: Nog voor al ochtendlijk gebeur. Eerst Gr. Ned. 1910, I, 163, titel ‘Liederen over de Stad heen, II’. vs 1: alle, vóór vs 3 en vs 11 een streepje, vs 3: donkere, vs 9: achter Dan en gestaakt komma's. In 1e dr. op vóor, in vs 1, 2 en 5 een accent. blz. 310: Dees heele liefde... Eerst in D.W.e.B. 1909, II, 50. vs 4 komma na hart, vóór vs 5 een streepje, achter vs 8;..., vs 9: doch, achter vs 10: -;, vóór vs 11 geen streepje. blz. 313: Poëmata. De drie verzengroepen, die tezamen de poëmata vormen heeft V.d.W. welbewust als lyriek in deze bundel geplaatst. Tegenover de Ridder noemde hij ze: ‘symbolische gedichten, omdat ze, onder mythischen vorm, persoonlijke gevoelens uitdrukken.’ Merkwaardig is, dat hij in dat interview uit April 1908 (aangenomen dat de Ridder's aantekeningen zonder vergissingen zijn) niet spreekt van de Adam maar, wel naast Het Lied van Phaoon en De kuische Suzanna als derde noemt Apollo en de Visscher. Van dit laatste vertelt hij zelfs, als van een voltooid gedicht, de ontstaansgeschiedenis. De vijver voor zijn huis werd gebaggerd. In de avond zag hij bij een rij lamplichtjes de gebogen gestalten van de mannen en van achter de opkomende maan. Toen dacht hij aan een visser, die steeds in de diepte zoekt, aan wien Apollo (de maan) verschijnt, zeggend: ge moet in de hoogte zoeken (Onz. Schr. II, 75/76). Ik heb nergens een gedicht gevonden, dat met deze inhoudsaanwijzing klopt. In de herdruk van De Gulden Schaduw, als Werken II, zijn de Poëmata niet opgenomen; ze werden, heet het in de voorin geplaatste nota, naar een verder deel verschoven. De ‘Werken’ hebben het echter niet tot dat deel gebracht. blz. 315: Adam. Dit gedicht is geschreven zomer 1907 te Blankenberge en verscheen in De Beweging 1908, IV, 15-34. Er zijn slechts enkele varianten nl. blz. 320, vs 17: de kreun'ge smart; blz. 323, vs 23: bemaalt; vs 25: aan hooger slaan; blz. 325, vs 4: door een waarheid; blz. 327, l.v.: de klauwen kleint; blz. 332, vs 13: of eene kim; blz. 333 vs 12: aard bestraalt, vs 13: om 't midden; blz. 334, vs 24: gestrekte wreef; blz. 336, l. vs: of ongeroerd; blz. 338, vs 5: lijk de wei; het rijm wijst m.i. aan, dat dit de bedoelde | |||||||||||||
[pagina 786]
| |||||||||||||
vorm is; blz. 341: boven de tekst staan, rechts, vier puntjes, vs 18: uw doen; blz. 342, vs 4: haakjes in plaats van streepjes, vs 9: geen streepje vooraan, vs 10: deez zuivre schoonheid (zonder accenten). Onder het laatste vers links vier puntjes. Taalk. verklar. blz. 317, vs 5: veinzen = na-gloeien; blz. 323, vs 3: geweef = rythmisch op en af golven; blz. 325, vs 8: peeën = wortels, vs 9: russchen = lage planten, zoden; blz. 333, vs 5: blak = vlak. blz. 343: De Kuische Suzanna. De verzen van deze reeks, geschreven te Boschvoorde, lente 1908, zijn zeer verwant aan die van ‘Het Huis aan den Vijver’. Hun afzonderlijk stellen vond zijn zin in het symbolisch, indirect vertolken van eigen eenzelvig ziele-leven in de gestalte ener Vrouw (het subiect der verzen spreekt een paar maal haar ‘vriendinnen’ toe; in het zevende ‘o man’.) In het elfde is zelfs deze zwakke fictie prijsgegeven: zal ik de makke dienaar zijn...? Vele détails van huis, tuin en woud schilderen het eigen milieu uit Boschvoordé. De cyclus verscheen in Elsevier 1909; slechts een enkel gedicht toont daar een variant, nl.: blz. 353, vs 13: - O, lijk een wassend licht; vs 14: in dezen zeekren vreê, vs 17: van de kamer, vs 18: die het felste licht. blz. 357, vs 16: sterren leven. Taalk. aantek. blz. 351, vs 9: smoden smoor = morsige damp; blz. 352, vs 8: kreevlen = onrustig, irriterend bewegen, zo ook blz. 357, vs 6: van 't geluid; blz. 393, vs 2. blz. 361, vs 2: hemst of heemst = W-Vl. naam voor het plantengeslacht Althaea; maluw = malve; plane = jeneverbes of zwarte aalbes; vs 4: mallewijte, welke plant hier precies is bedoeld, weet ik niet; vs 5: maldegeer = kruisbladige gentiaan, vs 9: freeze = aardbei, blz. 362, vs 3: keest = kiemt, vs 14: de belle = de bloeipluim van grasachtige planten. blz. 363: Uit: Het Lied van Phaoon. Deze cyclus werd gepubliceerd, eerst in XXe. E. 1908, I, 79-216. Hij was geschreven in de winter van 1907, te Boschvoorde, volgens Joris Eeckhout in één nacht (vgl. Eeckh.: K.v.d. Woestijne, Mann. v. Beteek. II, Brugge-den Haag, z.j. blz. 127, noot). Indien E. dit uit betrouwbare bron vernam (hij kwam veel bij | |||||||||||||
[pagina 787]
| |||||||||||||
v.d.W. over huis), zal de mededeling allicht slaan op het eigenlijke Lied v. Phaoon, waarbij een elftal lyrische gedichten aangesloten zijn, die er slechts in los verband mee staan. V.d.W. nummerde in G. Sch. van 1 tot 16; 1 omvat het verhaal v.d. knaap Phaoon, die bekoord is door de Sirenen, de druivenpluksters en de badende hetaeren en die in zijn boot een oud moedertje overzet, dat Aphrodite zelf blijkt te zijn (I, blz. 365-377). De volgende, op zich zelf staande gedichten zijn genummerd 2-13 (I, blz. 377-390). Met ‘Nog nauw een vinger klaarte’ vangt no 13 aan, zeven gedichten omvattend, eindigend met de eerste vertaling van Sappho (blz. 397). De eerste 3 verzen van deze groep 13 zijn van hetzelfde karakter als die van no 2; slechts een enkel détail als ‘de ruige rotsen’ verplaatst ons in het land van Phaoon. Eerst met het vierde keren wij terug tot het verhaal uit de eerste afdeling: weer naderen de schone vrouwen en met hen Sappho. Na de Sappho-ode volgen dan nog 14, 15 en als no 16 de tweede Sappho-vertaling. In de XXe Eeuw stond onder dit laatste gedicht ‘slot volgt’. In 't bijzonder de middengroep (2-13) bevat nauwelijks symbolisch ingeklede, meestal directe zielsuitspraak, zoals bijv. ‘Het huis waar eens mijn rouw door hing...’; verscheidene gedichten staan op één lijn met die uit ‘Het Huis aan den Vijver’. Opvallend is ook het noemen van de ‘vijver’ in ‘Wilde eenden slaan de luchten in...’ (blz. 389). De opname in de Phaoon-cyclus is het begrijpelijkst bij de verzen die van de eenzaamheid zingen van de dichter, wiens stem tot de mensen niet doordringt (bijv. op blz. 377 en 382). Voor de symboliek van Phaoon moge ik verwijzen naar mijn K.v.d.W. blz. 402/3. Overal waar een nieuw nummer gebruikt werd voegde V.d.W. een motto toe uit de Griekse lyriek; in de bundeluitgave werden deze Griekse teksten door de zetter deerlijk verminkt. Voor déze uitgave werden ze alle hersteld, maar helaas traden, na de proeven, in de definitieve druk nieuwe vergissingen op, die slechts in een blaadje met corrigenda waren te signaleren. Het betreft vooral de verwisseling van σ en δ. De varianten in de XX. E. zijn gering in aantal. blz. 365: Het (buiten alle verband overgeleverde) motto is te | |||||||||||||
[pagina 788]
| |||||||||||||
vertalen: ‘wanneer hij (?) heel de nacht hen in zijn ban houdt’. blz. 366, vs 14, XX. E.: duidelijker, vs 16: den druive', vs 23 en 24: geen haakjes. vs 23: kwene = oude vrouw. blz. 367, vs 3: hunne enkels, vs 5: wolke-dunne chlamys, vs 7: hun borsten, vs 8: hunne blikken, vs 11: gerondde, vs 14: hun dag, vs 15: hun harte, vs 21: hun naedren - hun wissel-zang. blz. 369, vs 19: hun stijgen. blz. 373, vs 1: dees vrouwen, vs 7: beslissen kwam... blz. 374, vs 19: te Lesbos. blz 375, vs 2 en 8: geen accent-streepjes. blz. 376, vs 4: onmacht, vs 8: zich-zélven. blz. 377: het motto is het eerste vers van een 3-regelig fragment; Boutens vertaalt: ‘Zooals 'n volrijpe appel aan 't uiteind roodt van zijn takje’. blz. 378: het motto betekent: brei, linzenpap, gezouten vlees, vis en knollen. Achter vs 1 in XX. E. een;. blz. 379: het motto betekent: ‘slaapt gij maar steeds door?’ vs 3: allen schroom, vs 4: wit, en naakt. blz. 380: het motto betekent: ‘de koop'ren vlieg zal ik verjagen’. vs 6: straal-getril. blz. 381, vs 4: uw (zonder accent). blz. 382: het motto betekent: ‘een, die zoet zingt’ vs 5: dreve', vs 6: ure', vs 21 leze men, met XX. E. dien ik. blz. 384: het motto betekent: Waar zijn de rozen me, waar de viooltjes, waar de mooie eppe? hier zijn de rozen, hier de viooltjes, hier de mooie eppe! blz. 385: het motto betekent: ‘terwijl zij haar kind in de armen wilde nemen...’, vs 6: gemeden, zonder accent. blz. 386: het motto betekent: ‘een tak met gouden vrucht’ vs 5: bijzen = wiegelen. blz. 387: het motto betekent: ‘ik weet niet, waarom ik voortjaag; naar twee kanten gaan mijn gedachten’. vs 8: huilens-moe. blz. 388: het motto betekent: ‘o zoete vrede, die weelde geeft aan de stervelingen’, vs 8: sparkling (in de bundel: sparking) | |||||||||||||
[pagina 789]
| |||||||||||||
blz. 389: het motto betekent: ‘Ik nam de komst waar van de bloeiende dageraad’. blz. 390: het motto betekent: ‘een vinger dag’ (vgl vs 1). blz. 391, vs 3: russchen = lage kruiden, zoden. blz. 393: naedren, schaetren en raetlen in XX. E. steeds met . vs 2: kreevlen, van een geluid = verontrustend, enerverend trillen. blz. 395, vs 13: schtren, vs 14: hun vrees'lig sntren.blz. 397. Het zelfde gedicht vertaalde Boutens eveneens in Sapphische strofen als ‘Gebed aan Afrodita’ (Oden en Fragmenten van Sappho’ blz. 9). In de vertaling van V.d.W. bevreemden vs 17 en op de volg. blz. vs 24 en 26 / 27. In overeenstemming met de tekst bij Hiller-Crusius vertaalt Boutens vs 17 / 18: Wat mijn drift bedronkene hart het liefst wel / Zag geschiên...; vs 23, 2e helft en 24: Zij zal overhaast beminnen / Ondanks zich-zelve; vs 26, 2e helft en 27: 1e helft: volvoer wat mijn harte hunkert / Dat gij zult volvoeren... Algemeen nemen de uitleggers aan, dat het subiect van strophe 6 een meisje is; V.d.W. koos misschien een ‘hij’ om het gedicht in Phaoons Lied in te schakelen. Overigens volgde hij blijkbaar de Griekse tekst van de uitgave van Hiller, nog niet door Crusius bewerkt, waarmee echter de genoemde regels niet verklaard worden. blz. 398, vs 2 XX. E.: uw geschenk (zonder accent) vs 4: verweest heb, vs 6 de komma achter ten einde is uit XX. E. hersteld. blz. 399: De tekst van het motto, waarvan de lezing onzeker is, vertaalt Boutens in deze Sapphische strofe: Koel als heilig water verruischt de zilvren
Lichtvloed door de takken der appelboomen
Van de blikkerblinkende blâren op ons
Druipelt de slaap neer
vs 2: XX. E.: de sluimer daalde. Hiernaar is de bundeltekst sluier verbeterd, aan 't eind van vs 7 een komma. blz. 400: het motto betekent: ‘voor de ogen de duistere slaap van de nacht’, vs 6, XX. E.: in wentlen. blz. 401: Ook deze ode bij Boutens. Na het laatste vs hier tweemaal 3 puntjes. In de XX. E.: ‘slot volgt’. | |||||||||||||
[pagina 790]
| |||||||||||||
blz. 403: Het Zatte Hart.Deze bundel verscheen als 25e deel van de Palladium-serie in 1926 en werd opnieuw uitgegeven als no 12 van de Kaleidoscoopreeks (Stols, Maastricht). Terwille van de jubileum-uitgave van de Palladium-serie bundelde V.d.W. enige groepen gedichten uit uiteenlopende tijden, zoals uit de datering: 1914-1924 blijkt. Verscheidene gedichten in Het Zatte Hart zijn van later datum dan Het Menschelijk Brood en De Modderen Man. Daar de dichter echter Het Menschelijk Brood en de drie bundels van De Wiekslag als bijeenbehorend beschouwde, plaatsten wij Het Zatte Hart, dat ook reeds verzen van 1914 bevat, vóór die samenhangende groep. Van enige gedichten uit deze bundel bezitten wij ontwerpen en staten in handschrift in V.d.W.'s zakboekjes, waarvan het oudste bewaarde van het jaar 1912 is. Het zakboekje van 1913 ontbreekt; vervolgens zijn aanwezig die van 1914 tot (én met) 1929. blz. 407: Ode. Eerst in Elsev. 1920, I, 35, titel ‘Twee Gedichten II’. Het andere was ‘Aan u, die 'k heb bemind...’ (zie I blz. 419). De Ode is gedateerd: 1914. Opmerkelijk is, dat men op de 3e blz. van het zakboekje 1914 leest: ‘s'enivrer du spectacle d'une beauté qu'on ne possèdera jamais’. V.d.W. heeft zich deze Ode op de Schoonheid gedacht als onderdeel van een reeks. In het zakboekje van 1918 leest men op het voor-schutblad: ‘Vijf Oden’ en dan onder elkaar: De schoonheid, de liefde, de goedheid, de smart, God. Na de goedheid werd later ‘De Armoede’ ingelast en na de smart ‘de dood’. De Ode aan God zou men kunnen herkennen in het laatste gedicht van de bundel. blz. 407, vs 3 Elsev.: ten voorhoofde, vs 7: den lenig-milden gloed, vs 12: met schichtig-lichte, vs 17: trilt ronkend. Passim ook op volg. blz: uw en ge, met kleine letter. blz. 408, vs 4: Een zinder-vlam uw aêm, vs 12: heur wijd, vs 13: als wuivend gruis, vs 18: dubble stam. vs 15: boot hier = middenstuk van een halssnoer. blz. 409, vs 6: hooge schenen, vs 13: uw kaken, vs 14: een glimmelach, vs 19: ontrees de rust die heel uw lijf zou boeien. blz 410, vs 1: zóó, vs 2: véél bleek gebloesemt', vs 6: als ik in, vs 11: zâl 'k rijzen | |||||||||||||
[pagina 791]
| |||||||||||||
blz. 411, vs 10: waarin. Een aantal accenten meer, bijv. vs 1: Gérezen, vs 6: míjn donkerte Uwe klaarte, vs 10: Uw gezicht en míjn gezicht, vs 16: en wéét het. blz. 412, vs 1: bral verlangen, vs 9: door mijn vroomste, vs 16: o dwaze. blz. 413: dubbel accent op géén (vs 1), léélijks (vs 4) en alléén (vs 10), vs 6: zelfs waar pruilrig-minziek g'hem mocht wachten; vs 8: peilen mag met zuivere oogen, vs 10: de... eigen-min. blz. 415: De Late Chariten. De vijf gedichten onder deze titel verenigd werden oorspronkelijk niet als een geheel opgezet; ze zijn van onderscheiden jaren en werden als onderdeel van verschillende groepen in tijdschr. geplaatst. (zie bijv. de afzonderlijke verzen). blz. 417: Gij zijt gedrieën..., handschr. P.v.d. Woestijne. Eerst gedrukt in Els. 1917, II, 281. vs 16: hschr. en Els.: als om de, vs 18, Els.: uw mantel en uw schoen, vs 21, handschr.: alleen, vs 23, hschr. schale, vs 24: en-doelloos. blz. 418, na vs 5 in hschr. en Els. een:, na vs 6 hschr., -, vs 9, hschr. zonder puntjes of accenten, na vs 11, hschr. 3 puntjes, maar niet na vs 12. Begin vs 12, hschr.: adieu, -. blz. 419: Aan u, die 'k heb bemind... Eerst in Els. 1920, I, 34, titel ‘Twee Gedichten, I Opdracht’. In vs 1, 5, 9 en 13 in Els.: U (hoofdletter), maar in vs 19, juist u (kl. letter), vs 20, tweemaal gij (kl. letter), vs 5: uwer handen, vs 15: gij schoonste' wijl ge zelfs, vs 16: gij hoogste 'wijl ge. In het zakboekje van 1919 leest men bij 8 Jan. de volgende variant van de aanvang: Gij die ik lief heb om het water van uwe oogen
Gij die ik lief heb om de vlammen van uw handen
Mogelijk hoorden tot een zelfde gedicht-in-aanzet de losse regels bij 15 en 16 Jan. (Fragm. II, 425, vs 3/4 en 5). blz. 420: Martha gij, en Magdalene, hschr. P.v.d. Woestijne, (als no II); eerst gedrukt Els. 1907, II, 283. vs 1, hschr.: Martha jij, vs 9, hschr en Els: geite, achter brooden een komma, vs 12: hschr. en Els.: gij: verroer u niet, vs 13, hschr.: de brand, vs 15, hschr. en Els.: moet niet meenen, vs 16, beide: mijwaarts, vs 18, hschr.: waar geen weelde, vs 19, beide: - Zal ik, vs 24, beide: Ik-verroer. Verder enige accenten. | |||||||||||||
[pagina 792]
| |||||||||||||
blz. 421: Gij zijt altijd de Naakte... handschriften P.v.d.W. (als no III) en M. Roelants, 't laatste zonder varianten. Gedrukt eerst Els. 1917, II, 284, later Orpheus Febr. '24, titel ‘Supplementa II’, vs 2, Orph.: die spijt bewoont en die mijn, vs 3 hschr.: me waakt alvôôr, Els.: me waakte vôor, vs 5, Orph.: de donkre kleêren, vs 7 Els.: -gij, hschr. komma na heeren, vs 9, Orph.: aan mij, vs 15, hschr en Els.: brooste -: Verder enige accentverschillen. De eerste opzet v.h. gedicht in zakb. 1916 bij 1 Jan., nl. de eerste 6 regels, met open plekken, vs 4: die donker-rood... mijn droom gedenkt. blz. 422: Gij moogt niet heen... In het zakb. v. 1922 staat dit gedicht bij 2 Juni; eerst gedrukt Els. 1923, I, 315, titel ‘Ultima II’. vs 1, zakb.: ik ben geheel, vs 5, zakb. en Els.: gilt 't verschiet, vs 7, zakb.: gij wilt (zult) gaan, vs 8, zakb.: hebt (bedoeld) gedurfd, aan 't eind, Els. een dubbele punt, vs 9, zakb.: van begeeren bleek en (reeds) steeds van schaamte, vs 10, zakb.: waar dit mijn (arrem hart) veeg gelaat, ge(roepen) bijteld, vs 11, zakb.: norsch (geboren) ombonden, vs 12, zakb.: geen (waan) argelooze liefde, vs 13, zakb.: (wien de) hem die. Het merkwaardige is, dat, in de bundel, onder dit gedicht, als laatste van de cyclus, staat: 1914-1919. Vôôr 1922 is er in de zakboekjes echter geen spoor van. blz. 423: Verzen aan Zee en in een tuin. Deze 5 gedichten verschenen eerst, in dezelfde orde, in De Gids 1925, III, 42-47. Van deze vijf vindt men staten in de zakb. van '24, '25 en '26. blz. 425: Ik ben niet minder... In het zakb. v. 1925, blz. 1. vs 4: gaat te buiten. Op blz. 11 vindt men de eerste regel opnieuw; misschien dacht V.d.W. aan wijziging of vervolg. In De Gids één drukfout, vs 3: dat wie. blz. 426: o Late dag, gij smaakt... Eerste opzet, zakb. 1923, blz. 73, nl. de eerste regel, maar ‘o schoone dag...’ Dan in 1924, 21 Juli twee strofen, bijna voltooid en een aanzet van de derde; bij 25 Sept. de 3 strofen volledig, met titel ‘Avond in een Tuin’. In 1925, blz. 5 keert de eerste regel nog eens terug. Varianten in het voltooide gedicht zijn: vs 2: wijde en koele, | |||||||||||||
[pagina 793]
| |||||||||||||
vs 3: voel mijn schuld, vs 4: blaên-gesuis (zo ook de Gids), vs 5: en lijkt een nieuwe mane, vs 6: geen pijn, die wijkt, vs 7: buiten wensch en trane, vs 8: vermeert betrouwen dat me-zelf gelijkt. blz. 427: 't Gebladert staat verdiept... Eerste opzet zakb. 1923, blz. 75, de beide strofen, dan 1924, twee maal, blz. 41 en 51, tenslotte alleen de eerste regel in 1925, blz. 9. De eerste strofe is reeds in '23 vrijwel aan de bundel gelijk (vs 3: de verre zee, vs 4: het wiegen van de lucht). De tweede strofe verschilde en kreeg zijn definitieve vorm in de 3e versie (blz. 51) op een open plek na. De titel is daar ‘Na-Zomer (Park van de zee-stad)’ In de 1e en 2e versie waren vs 6 en 8: Het uur omsluit me van zijn zoel-krystallen doom en en 'k zuig de zatheid die de dood is van den droom. In de Gids geen varianten. blz. 428: Een ster: een klompken ijs... De eerste regel zonder meer in zakb. 1923, blz. 106 (O ster). Dan in 1924 op blz. 67 2 strofen + een halve regel en op blz. 65 de 3 strofen vrijwel conform de bundel; vs 4: vaste oneindlijkheid, vs 5: Mijn nachten zijn geweest een mand (zo ook de Gids), vs 6: 't hard getal. Op blz. 67 luiden vs 2 en 3: Terwijl ge onzichtbaar zijt, o zee, die zucht noch hijgt; terwijl mijn hart, van marren wepel, rust en zwijgt, In 1925, zakb. blz. 7: alleen eerste twee regels conform bundel. blz. 429: O Zee, die mijne lip doorkeent... Handschr. in zakb. 1923, blz. 59; vs 2: het heele licht, vs 8: oneindig rijk. blz. 433: Ode. Zoo, als aan 't stellig stooten... Gedateerd 1914-1919. Handschr. M. Roelants; niet in zakb., gedrukt in Els. 1922, 391, titel ‘In Voto III’. vs 1 Els.: Zôô, vs 3: volt, vs 4, hschr.: stampen van 't getouw, Els.: stompen van 't getouw, vs 16, Els.: of kind. blz. 434, vs 4 zonder streepjes, vs 10: genade;, vs 11: om, vs 22: zolder woog, vs 24: wet. Vgl. bij dit gedicht ook de aantek. bij blz. 407. | |||||||||||||
blz. 437: Substrata.Deze gedicht-kernen zijn bijna allen te vinden in het zakb. van 1921 vanaf blz. 19 (15 Mei). Op blz. 20 leest men links tussen haken epigramma, daaronder de titel Substrata en rechts: | |||||||||||||
[pagina 794]
| |||||||||||||
begonnen 31 Mei. De groepen-indeling van de bundel is nog niet aangebracht; de volgorde is geheel anders. Een handschr. van de bundeltekst, met slechts een paar afwijkingen in interpuncties en verbindingsstreepjes, bevindt zich in het Museum voor Vl. Letterk. De Substrata verschenen in De Stem, 1921, 812-819. Er ontbreken enkele; de volgorde binnen de groepen wijkt af. De bundel Substrata verscheen ‘geschreven en verlucht door Leo Marfurt’ in 1924 bij De Sikkel te Antwerpen en C.A. Mees te Santpoort in 215 exemplaren; in 15 exemplaren zijn de tekeningen met de hand gekleurd. blz. 441: Het vijfde substratum staat niet in het zakboekje, ook niet in De Stem. blz. 442, vs 3: Hitte. Dit woord ontbreekt in het zakboekje, en in De Stem, vs 5: zoo zijn er...: deze regel ontbreekt in het zakb., vs 9 zakb.: slecht gedicht. blz. 445, vs 6, zakb.: de zee vlijt (slijt) als een slechte moeder. Hier en in de bundel zal V.d.W. bedoeld hebben: vleit; vs 8, zakb.: Gemeene weemoed om geveinsde liefde, vs 10: zingt op. blz. 446, vs 2: borelingen, vs 4: als (zwarte) wildre tanden in een donker brood, vs 5-9: dit substr. niet in zakb. 1921, in De Stem: o Licht der zee, wat wijkt ge aan mijn gestalte/die zwart is...; vs 11: een maat-zang, vs 12: Ik loop gelijk een klein soldaatje loopt: Een-twee. Want ik, ik ben bewustheid, Zee (zonder scheiding van versregels). blz. 447, vs 2: de vorm waarin de golf zich vlijend (verbeterd uit vlijt) en holt, vs 10: de aarde te genaken, vs 11 en 12 ontbreken in 't zakb. en in De Stem. blz. 448, vs 1 en 2: niet in zakb. 1921. blz. 449, vs 10-13: Dit substr. was blijkbaar kern voor een groter gedicht. Aan 't eind van '20 vindt men ze in 't zakb. met als vierde regel: De nacht is zwart; mijn lijf is zwart. blz. 450, vs 7 en 8, zakb.: Een doode bloem. En ik ben gelijk een horzel in eene doode bloem, vs 10 en 11: niet in zakb. '21. blz. 453, vs 4: mijn oogen, vs 5: uw steenen, vs 6: ontbreekt, vs 8: mijn eeuwigheid. blz. 454, vs 1: Als een papaver. blz. 455, vs 1: naar onder; zee, vs 2: achter de zon staat tussen | |||||||||||||
[pagina 795]
| |||||||||||||
haken: lijdt hare felheid in de zee, vs 5 en 6 staan een eind verder in 't zakb. (blz. 28). Er volgt: - Ik ben, die * * * wrakke
* * * * * heelt
blz. 457, vs 3 en 4: De druif is schoon die in de zon te rijpen
hangt * * * *
vs 6: en eeuwig ijl, vs 9: in mijn verln ontbreekt, vs 10: op een oud, gouden feest, vs 12: ik, blinde. blz. 458, vs 1: vaal-gerand, de Stem: rood-gerand; vs 4: rijst God, (ook De Stem); vs 7: gedraaid gelijk een rups, (ook De Stem); vs 12: in 't oog te zien. In het zakboekje vindt men op de bladzijden, waarop de substrata staan, nog enkele verskernen meer. Sommige zijn door V.d.W. zelf doorgestreept en worden dus niet gedrukt. Een paar andere werden bij de Fragmenten uit 1921 opgenomen. (blz. 435-439). Opmerkelijk is, dat V.d.W. in de bundel de data opgaf: Brussel 1918 Oostende 1921, terwijl vrijwel alle verzen in 't zakboekje van 1921 voorkomen. Omgekeerd leest men in het zakb. van 1923, blz. 132 een titel Concreta en daaronder: als vervolg op Substrata. Na deze titel volgt het fragm. Geboren uit de pijnen eener vrouw (5 regels) te vinden II blz. 458. | |||||||||||||
blz. 461: Het Menschelijk Brood.Dit gedicht werd afzonderlijk uitgegeven door A.A.M. Stols, Bussum 1926 in de reeks ‘To the happy Few’, in 115 ex., alle genummerd en door de dichter en de drukker gesigneerd (I-XV op Japans), daarna herdrukt als voorstuk in de uitg. van De Modderen Man, 1930 en in De Wiekslag (uitgaven van Manteau Brussel en Stols, den Haag, 1942/43). Op 4 plaatsen in de zakboekjes, 1914, '16 en '18, komen fragmenten voor. Verder zijn er drie handschriften, een in bezit van P.v.d. Woestijne (h. W.) een in bezit van Maur. Roelants (h. R.) en een in bezit van A.A.M. Stols (h. S.). Van h. W. ontbreekt blz. 3 (de 2 laatste strophen van 't eerste deel); aan 't slot van de gedrukte tekst is echter een strophe toegevoegd. In h. S. staat als datum 1915 en de volgende colophon: ‘Dit afschrift, als eenig manuscript te beschouwen, | |||||||||||||
[pagina 796]
| |||||||||||||
werd door den dichter gemaakt voor den heer Alexander Stols Jun., wien het in opdracht wordt aangeboden-’. De extra strophe van h. W. ontbreekt hier. De eerste sporen van Het Menschelijk Brood toont het zakb. v. 1914; op de binnenkant v.d. vóóromslag leest men: Wanneer 't voldongen kind, gespeend van alle wanen
Zijn kroppende onschuld uit zijn schraapge keel verwerpt
Op 't levensbrood, dat bijt van 't zout der eigen tranen
de gave schittring van zijn harde tanden scherpt
Dat is dus voorontwerp van de 4e strophe. Tussen vs 2 en vs 3 staat: ‘De slechte glimlach van de gruwbre (booze) onfeilbaarheid’ en nà vs 4: ‘zij met den stompen snoet, die wroetten en die vraten’ In het zakb. v. 1916 schreef V.d.W. bij 9 Jan.: Wanneer hij aan zijn slaap de slagen trager voelt
maar harder naar * zou de aêren spannen;
wanneer hij in ijs * zijn polsen koelt
waar 't kind voor 't eerst de heete moeheid van de mannen
De laatste regel is een variant van vs 9 van het 2e gedeelte. Bij 27 April staat genoteerd: Einde van ‘het Menschelijke brood’: Zang der eenzaamheids-vervoering. In het zakb. v. 1918 op het vóór-schutblad: Doch, waar de trane brandt ten krater zijner oogen
* * * * * mededoogen
* * * * * grijns
* * * * * vlekken wijns
de lucht van mispel operment
blijkbaar verband houdend met de eerste strophen van blz. 468. Varianten in de handschriften (afgezien van enige duidelijke verschrijvingen): blz. 463, vs 2, h. R.: zijn ln noch lastig van zijn lijdelijken groei, vs 4, h. R.: en schaad'wen, scherp, over..., vs 5 h. W.: woel'ge, vs 9, h. W.: doordeesemend, vs 17, h. W.: zijne eenzelvigheid, vs 20, h. W. en 5: vóórbereid. blz. 464, vs 6, h. R.: de jonge vreugde, vs 7, h. W. R en S: De felpen violier; in 1e druk foutief: felle, vs 8, h. W. en R: gelijk de perzik, vs 12, h. W.: uit ook zíjn, vs 13, h. R.: hij weet, | |||||||||||||
[pagina 797]
| |||||||||||||
vs 17, h. R.: geur der geluwende appels, vs 18, h. R.: het pluimend hooi. blz. 465, vs 6, h. W.: uit mensch, h. S.: aan mensch, vs 11, h. S.: drank (overal elders dronk), vs 14, h. W.: naar zijn vleesch, vs 23, h. W.: dóor, vs 24, h. R.: van een gezalfde deugd. blz. 466, vs 4, h. W. R en S.: drank, 1e dr.: dronk, vs 5, h. W. R. en S.: lacht, 1e dr.: làcht, h. R.: lacht. Want waar nôg, vs 19, h. R.: 't voldóngen kind. blz. 467, vs 1, h. R.: Waar 't kind... aderen aan 't paarsen, vs 4, h. R.: en beu het hart, vs 6, h. W. achter legt puntkomma, vs 8, h. R.: koel besluit, vs 10, h. W.: 't oude kind vergéefs, h. S.: 't oude, 1e dr. oûde, vs 11, h. R.: ter offer-daad, vs 16, h. W.: 't felst ontkennen, vs 20, h. W. achter rammeit een komma, h. S.: geleegde, 1e dr.: geleegden. blz. 468, vs 2, h. R.: met droesem woel'gen, vs 7, h. R.: waar aan de koele domen, vs 17, h. W. heur trage, vs 18, h. W.: wereld óm, vs 20, h. W. en S.: ná haar dood, nog, vs 21, h. S.: zúcht, vs 22, h. W.: zijne ontstentenis, vs 24, h. W.: voor 't schaetren. blz. 469, vs 1, h. W.: Ach, niet, vs 9, h. W. na beuren een komma, vs 11, h. S.: teuglen, vs 13, h. W.: hij die, vóór vs 17, h. W. een streepje, in vs 18, h. W.: géén komma, vs 20, h. W.: zélf, vs 21, h. W.: een komma na genot, vs 22, h. W.: van het leven, vóór vs 24, h. W. een streepje. blz. 470, vs 1, h. S.: Hij zonk; hij zônk (elders zonder accent), vs 2, h. W. en R.: strikkende, vs 6, h. W.: schalkschheid... eene etter-buil, vs 13, h. W.: Zijn walg, h. S.: zijn walg, vs 16, h. W.: fleemt. (zonder puntjes). In h. W. volgt nog deze strophe: - - Aldus 't festijn; aldus de laatste na-gerechten...
Zijt gij voldaan, o zoon der eigen-liefde? - Hij zint;
hij zucht; hij gaat voor 't laatst zijn leêge schale rechten:
een schóóne dronk den dooden Gasten. Hij begint:
... ... ...
Taalk. verklaringen.
blz. 464, vs 7: vunst = gloeit; blz. 468 vs 7 en 8, heraldische termen: keel = rood, sinopel = smaragd-groen, orpement of operment = geel, vs 17: orbe, Lat. orbis = schijf, vs 19: | |||||||||||||
[pagina 798]
| |||||||||||||
sorbe = drank, gemaakt uit de sorbus, lijsterbes; blz. 470, vs 1: sargassen, Fr. sargasse = wier. | |||||||||||||
blz. 473: De Modderen Man.In 1913 was de voorbereiding voor het verschijnen van een bundel Het Gelaat des Dichters zo ver gevorderd, dat v. Dishoeck 2 exemplaren ter aanbieding aan de boekhandel liet afdrukken en inbinden, waarin het eerste vel zes maal achtereen werd afgedrukt. V.d.W. had toen reeds plannen voor een zogenaamd drieluik, dat zou heten Het Licht der Kimmen en zou bestaan uit de bundels of afdelingen: Het Gelaat des Dichters, De geestelijke Woonst en De acht Verblindingen. Vooral door de tussenkomst van de oorlog verscheen Het Gelaat des Dichters nooit, al is het mogelijk het in grote trekken te reconstrueren, dank zij het boekhandelsexempl. en een handschr. met inhoud-opgave. Het meeste materiaal voor die bundel bestemd, werd opgenomen in De Modderen Man, verschenen in 1920; een aantal gedichten bleef er buiten (zie de aantek. bij de niet gebundelde verzen) andere werden toegevoegd. Vandaar de data door V.d.W. opgegeven: 1909-1915. Het plan een trilogie te componeren, die een weloverdachte eenheid zou vormen, bracht V.d.W. ten uitvoer, toen hij op De Modderen Man liet volgen God aan Zee en Het Bergmeer; in zijn zakb. van 1927 noemt hij als algemene titel Wiekslag om de Kim. Onder die titel werden de drie bundels met als vóór-gedicht Het Menschelijk Brood uitgegeven door Manteau te Brussel in 1942 en Stols te Den Haag in 1943. De eerste uitg. van De Modderen Man verscheen in 1920 bij ‘Het Roode Zeil’ te Antwerpen, deels overgenomen door Stols, in 250 ex. allen genummerd en gesigneerd plus 10 op Japans, een 2e druk gaf Stols in 1930 (met opname van Het Menschelijk Brood) in 515 ex (15 luxe). Van verscheidene gedichten uit De Modderen Man bestaan losse handschriften; de gehele bundel is opgenomen in het aan Stols geschonken en als definitief gekenmerkte handschrift, vermeld op blz. 795, welks tekst als voorbeeldig is beschouwd. blz. 475: Vervarelijk festijn... handschr. in bezit van P.v.d.W., vs 2: zóó, vs 7: driest gedragen, achter vs 8 dubb. punt, | |||||||||||||
[pagina 799]
| |||||||||||||
vs 9: Zóó kenden..., vs 12: - zelfs ik, vs 13: bekennen! - blz. 476: De dag is moede... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Apr. 1912, blz. 113, titel ‘Het Gelaat des Dichters, eerste groep, XI’. daarna Het Roode Zeil, I, 1920, 476; vs 5, h. W. en 1e dr.: op mijnen schouder, vs 9, de Gids: míjn, ûw, vs 12, h. W. en Gids: gíj. blz. 477: Zij ligt te bedde... hschr. P.v.d.W., bestemd voor Het Gelaat des Dichters, gepublic. H. Roode Zeil, I, 1920, 477; vs 9, h. W.: Misschien 't verbod van God tusschen ons beiden;, vs 10: morgen, vs 11: wéten... beíden, vs 12: de (verschrijving?) ík... gíj. blz. 478: Ik wete dat ge ontwaken... hschr. P.v.d.W., eerst in Gr. Ned. 1912, II, 397, titel ‘Aan de Eeuwige (Uit “Het Gelaat des Dichters”; in bewerking)’, daarna in H. Roode Zeil I, 1920, 478. vs 1, h. W.: ík wake, vs 2: míjn ... gíj, vs 5, h. W. en Gr. N.: 'et eischte, h. W.: gíj, vs 6, Gr. N.: wen ik niet, vs 10, h. W. en Gr. N.: alleen van u, vs 11, h. W.: en 'k û, vs 12, h. W.: mîjn, vs 14, h. W. en Gr. N.: U, vs 15, h. W. en Gr. N.: smârten, vs 16 h. W.: verniétigd. blz. 479: Kind met het bleek gelaat... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters, V’, zonder varianten, vs 7, h. W.: zélf-gereten, vs 9: zelf. blz. 480: Gij die u, sterker liefde... hschr. P.v.d.W. Eerst in Europa, 1908, II, 7, titel ‘Verzen aan den aanvang der Lente I’, daarna De Gids, 1916, April, titel, uit ‘Aan de Eeuwige’, zonder varianten. Bij de titel in De Gids is op te merken, dat Het Gelaat des Dichters, volgens de inhoudsopgave in twee hoofddelen was geordend. Het tweede onderdeel is in beide delen genaamd: Aan de Eeuwige en aan de Eeuwig-Eenige. h. W. achter vs 8 puntkomma, achter vs 11 komma, vs 12: vreest, achter vs 13 komma, vs 14: dezen harts-tocht, vs 16: de bronst, achter vs 22 geen streepje, wel vóór vs 23, vs 24: den dank, vrouw en den smaad. De lezing in Europa wijkt aanmerkelijk af. Het gedicht heeft daar als ondertitel: Mijne Vrouw en mijn Kind. Het bestaat uit 9 strophen, waarbij zich een tweede van 3 strophen aansluit. Ik laat beide gedichten hier volledig volgen. | |||||||||||||
[pagina 800]
| |||||||||||||
Mijne vrouw en mijn kind
I O, Gij die, sterkrer liefde omgord,
u troostend naast me zet,
nu 't dagelijksch gedicht me wordt
weêr dagelijksch gebed;
nu dat een heetre kracht me brandt,
en dat mijn vroomre geest,
van schelle beelden overmand,
voor eigen weelde vreest;
waar 'k vóor een zelf-geschapen God
beducht mijne oogen sluit,
en wring te bersten in mijn strot
een al te vol geluid;
- gij, die mijn vreugde en mijne vrees
om deze lente weet,
o mijne vrouw, o schoone wees
van al mijn liefde en leed;
o Vrouw, die naast mij neêre u zet,
voor dezen harts-tocht báng,
waar ik bedwinge tot gebed
de bronst van dezen zang,
gij die me van uw blikken troost
waar mijne lippe lacht,
en uit uw keel de zuchten loost,
die 'k in mijn kele smacht;
- o Vrouw, o vrouw, o goede vrouw
die weet hoezeer ik lijd,
en dat ik in mijn ziele rouw
om wat mijn lijf verblijdt;
| |||||||||||||
[pagina 801]
| |||||||||||||
gij, die, van sterkre liefde omgord,
u troostend naast me zet,
nu 't dagelijksch gedicht me wordt
weêr dagelijksch gebed:
ontvang, van wie niet vloeken mag,
en onder vloeken gaat,
- ontvang, van wie u lijden zag,
den dank, vrouw, en den smaad.
II
Gij zijt de goede wakers die
mijne oogen open houdt,
dat ik uw eigen wereld zie
van schemer, en van goud.
Gezegend weze uw vrome zorg
die door uw wensch me leidt
en door uw liefde: stille borg
dat ik ûw leven lijd.
Gezegend, vrouwe, en gij, mijn kind
die nieuw geluk me wijst...
- Ik staar mijn tranende oogen blind
naar waar ûw lente rijst.
blz. 481: Gij die mijn kommerziekte... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep, VII)’. Enige variant in De Gids, vs 18: zorg verbleeken. h. W., vs 3: maar wier, vs 10: maatloos-mild! vs 18: om ûwe zorg verbleeken. blz. 482, h. W. vs 3: ook gîj, achter vs 6 komma, achter vs 8 puntkomma, vs 13: gîj, vs 15: als gíj. blz. 483: Ik ben u moe... Eerst in Gr. Ned. 1910, II, 54, titel ‘Stanzen I’, opdracht ‘Aan eene vrouw’, daarna in H. Roode | |||||||||||||
[pagina 802]
| |||||||||||||
Zeil I, 1920, 483. Gr. Ned. vs 2: donkren mond... bitter, vs 5: trilt en smeekt, vs 6: gekeerd naar werend treuren, vs 7: die bevend, vs 10: lenden slaakt, vs 11: ik zie in 't licht, vs 12: de matte bleekheid nog, aan 't eind een punt, vs 13: Want... andre... nîet verstiet, vs 14: eenzelfden sluimer, vs 17: treurend, vs 18: verste hoop ... diepsten ootmoed, vs 19: Wie zijt ge, vs 20: 't duister beeld, vs 21: ten klaren einder van. blz. 484: Gij hebt te zeer... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids 1911, Dec. titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep IV)’, geen varianten, daarna in H. Roode Zeil I, 1920, 484. h. W. vs 6: ter pije (de juiste lezing) vs 11: zélf- verdoemen. blz. 485: Gij spreekt geen woord... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep III)’, zonder varianten, daarna in H. Roode Zeil I, 1920, 485. h. W. vs 3: 'k weet, achter vs 6 puntkomma, vs 7: neêrlaag tegen-sarren, vs 10: heur. blz. 486: Thans is het al voorbij... hschr. P.v.d.W., gepublic. in H. Roode Zeil, I, 1920, 486. h. W. vs 1: âl, vs 2: grauw, vs 4: vergeefs, vs 5: ook gíj, vs 9: dees borst, vs 10 achter naaktheid komma, vs 11: wake. blz. 487: Gij die 'lijk een verwijt... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep I)’ zonder varianten. blz. 488: Weer gaat het veege licht... hschr. P.v.d.W. Gepublic. in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep II)’. Het gedicht staat ook in een brief, ongedateerd, maar waarschijnlijk van 1911, aan F.v. Hecke. Na dolle scherts, waarbij o.m. sprake is van vliegen over de Leie, breekt V.d.W. abrupt af met ‘Ik ben zoowaar een beetje moe vanavond’. Daarna een passage van Mevrouw V.d.W. en vervolgens: ‘Waarbij ik u dit gelegenheidsgedicht stuur’: Onder het gedicht: ‘Geloof mij, verzen maken is nog het beste middel om te leeren vliegen...’ vs 13, Gids: naert me een, vs 16, Gids en brief v. H.: de lent'. blz. 489: Weer staat mijn venster... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Dec. 1911, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep VI)’ | |||||||||||||
[pagina 803]
| |||||||||||||
h. W., vs 8: eene, vs 14: vrees'ge, vs 17: goéd, vs 22: dôor. blz. 491: Dit wordt geen lent'... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Jan, 1914, titel ‘Het Gelaat des Dichters (tweede groep I)’. In h. W. staat als titel eveneens Het Gelaat des Dichters I, met verwijzing naar De Gids, Dec. '11 en April '12. h. W. vs 3: en zijn, vs 5: ônverwachte, vs 17: tóch, vs 20: strakke stammen. blz. 492, h. W. vs 4: verlangens, vs 15: en zijn, vs 16: nâakte, vs 18: dood, vs 19: natuur, vs 21: brandt, vs 22: werkzaam. blz. 493, vs 1: schoone waan, vs 3: en stare. blz. 494: Ik ben met u alleen... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Jan. 1914, titel ‘Het Gelaat des Dichters (tweede groep III)’. h. W. en Gids, vs 1: roode star, vs 2: En waar, vs 6: angst ... mijne ijlt, vs 7: mijne oogen, vs 8: en deel de wijde nacht van, vs 9: met uwe, achter vs 10: komma, vs 13: terwijl ge, vs 14: vurig-roode, vs 15: ge noodend ... altôos, vs 18: brânden. (Dit laatste accent is onzeker; herhaaldelijk staat gelijk hier in de handschriften in plaats van een accentstreepje een komma boven de letter, waarschijnlijk als een haastig geschreven accent te beschouwen). blz. 495: Van alle reis terug... hschr. P.v.d.W. Eerst in Els. 1916, I, 125, titel ‘Uit “Het Gelaat des Dichters”’. h. W. vs 2: Wàt. blz. 496: O ziek, onzeker... hschr. P.v.d.W. en M. Roelants, eerst in De Gids, Jan. 1914, titel ‘Het Gelaat des Dichters (tweede groep, IV)’ h. W. vs 5 zonder streepje, vs 7: onveranderd ijle. In het h. Roel. draagt het gedicht als titel De Stem; in een voetnoot leest men: Uit den ‘Kyrie’ eener ‘Heilige Mis’, in bewerking. Dit is nauwelijks een variant, eer een nieuw gedicht. Het zijn deze drie strophen: o Ziek, onzeker en onzuiver,
en hunkrend steeds, en altijd moe;
om elk verlange' een vreez'gen huiver,
en op elk hopen de oogen toe:
hoe lange zal aan wonde zole
de bane zijn, die, duister, wijkt?
| |||||||||||||
[pagina 804]
| |||||||||||||
hoelang 't erkennend licht verholen
dat in 't genezen oog me kijkt?...
o Ziek, onzuiver en onzeker
te leven van dees staegen dood.
En eeuwig dorste', o verre Beker;
en altijd hongren, hooploos Brood...
blz. 497: Uren van harde macht... hschr. P.v.d.W. Eerst in Els. 1916, I, 126, titel ‘Het Gelaat des Dichters’. vs 3, h. W. en Els.: gedachte, vs 6, idem: heb, achter vs 9, h. W. geen komma, achter vs 10, h. W.: komma, vs 12, h. W. en Els.: ijlt, vs 15, Els.: diep ontgonnen, vs 16, Els.: eíndlijk, vs 18, h. W. en Els.: door-lêen. blz. 498, vs 4, h. W. en Els.: - en treurig, vs 5, h. W. en Els.: komma na nabij, Els.: tijgend, vs 8, h. W. en Els.: réchte, vs 17 Els. komma na bloed, h. W. na boomen, na vs 19 h. W.: komma, na vs 21 zal met de handschriften en 1e druk beter puntkomma te schrijven zijn, vs 22, h. W. en Els. komma na zwart. blz. 499, vs 1, h. W.: ik niet lijde. blz. 500: Trots, die mijn harte... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, Jan. 1914, titel ‘Het Gelaat des Dichters (tweede groep VI)’. vs 5, Gids: te gedrilden, vs 9, h. W. zonder komma. In De Lelie, 1911-'12 is het no 5 van (5) ‘Liederen van Helena’. In vs 1: Spot, die mijn harte... blz. 501: Gij zult mij allen... hschr. P.v.d.W. Eerst in De Gids, April 1912, blz. 45, titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep XIII)’ vs 5, h. W. en Gids: komma's na wie en spijzen, vs 9, h. W. en Gids: niet, vs 10, idem: gebéên, vs 11, h. W.: hem zullen. blz. 502: Ik vraag den vrede... hschr. P.v.d.W.; tijdschr.-public. zag ik niet. vs 3, h. W.: ontrijst de lage, vs 5: ten kalmen, vs 7: trâger, vs 11: vergeefs, achter vs 12: komma, vs 13: rust, die - maagdelijke roze -. Het eerste vs komt reeds los voor in 't zakb. v. 1915! blz. 503: Gedachtenis aan een jonge dichteres. hschr. P.v.d.W. | |||||||||||||
[pagina 805]
| |||||||||||||
Eerst in De Gids, Apr. 1912 (II, 14), titel ‘Het Gelaat des Dichters (eerste groep XII)’. In het h. W. de titel: In Memoriam Renée Vivien. Over deze in 1909 aan tering gestorven dichteres vergelijke men M. Rutten: ‘De Lyriek van K.v.d.W.’ blz. 176/177 en de daar opgegeven literatuur; over het verband met V.d.W.'s werk, Rutten l.c. en mijn K.v.d.W. blz. 557. na vs 2, h. W. en Gids, puntkomma, vs 3, idem: waar huivert, vs 4, idem: ongewacht-gekomen, vs 5, idem: 'k En hadde u niet verwacht, aan 't eind geen leesteken, vs 6, idem: ûw blik, vs 13, idem: aan u gedacht, vs 14, idem: om ons leden, vs 15, idem: ons verlangen, vs 16, idem: dat ze ons alleen, vs 20, idem: ûwentwaart. vs 10: neerschen. V.d.W. gebruikt gaarne het ongewone neersch (waarsch. = nesch) van geurig, mals en vochtig groen (neersche weiden), hier overdracht. blz. 504: vs 1, h. W. en Gids: verre, vs 3, h. W.: ooge-schaal. In het h. W. eindigt het gedicht met vs 4 van deze blz. zonder enige aanduiding van fragment-zijn. vs 7, Gids: smart-volvoerde, vs 9: in de sluiers, vs 11: vreugde-tranen, vs 16: wacht en zwijgt, vs 20: dewíjl ... gevraagd, vs 21: zoo. blz. 505, vs 5, Gids: Wij, arm, vs 7: te' eind, vs 11: verscheurde, vs 14: de êelen schroom, achter vs 18 een streepje, niet vóór vs 19. blz. 507: Op den dood van Jean Moréas. De cyclus in memoriam van Moréas bestond oorspronkelijk uit 7 gedichten, waarvan K.v.d.W. er 5 hier plaatste. De beide andere vindt men onder het niet gebundelde werk (I blz. 735 en 736). Wat den dichter bewoog met name het oorspronkelijke vijfde, zeer schone gedicht weg te laten, is moeilijk te gissen. In Gr. Ned. 1911 waren er nog 6 tezamen gepubliceerd met weglating datmaal van ‘Het nachtuur waakt...’ In een opstel over Moréas van 27 Maart '26 (opgenomen in Over Schrijvers en Boeken II) schildert V.d.W. het ontstaansklimaat van deze verzen: ‘Ik had vernomen dat Moréas zwaar getroffen was en dat nog weinig hoop bestond op redding. Ik-zelf bracht in die tijd wakende nachten door aan de sponde van een man, die eveneens stervende was. In de wake van 29 op 30 Maart (1910) had ik de Stances van Moréas herlezen en gemediteerd. | |||||||||||||
[pagina 806]
| |||||||||||||
Aldus zag ik den ochtend met de rillend-rozige zon rìjzen om een jonge boomgaard vol bloeiende fruitboomen. Na de nachtelijke wijsheid, dit mirakuleus-nieuwe leven. Hebben de brekende blikken van den Dichter het nog gezien? Het is dien dag, dat hij, zooals ik 's anderendaags vernam, gestorven is’. Zijn bewondering voor Moréas' werk vindt men ook verantwoord in het opstel in Over Boeken en Schrijvers I uit 1924. blz. 507: Uw aangezicht is bleek... hschr. P.v.d.W. Eerst in D.W. en B. 1910, II, 226, daarna Gr. Ned. 1911, I, 40. vs 3, D.W.B: zie' k schamper, vs 4, h. W. en D.W.: schuin-oogend tussen komma's, Gr. N.: schuinoogend, vs 5, D.W.: god, vs 6, Gr. N.: den duister, achter vs 7, h. W. geen komma, vs 8, hschr. en tijdschr.: blinkt, h. W.: eeuwgen luister. blz. 508: Het huis is vol van u: hschr. P.v.d.W. Eerst D.W. en B. 1910, II, 226, daarna Gr. Ned. 1911, I, 41. vs 3, D.W.: ruimre, vs 6, D.W.: mijn koortse, vs 8, hschr. en tijdschr.: mîjn ... ûw, vs 9, hschr. en tijdschr.: die 'k diene, vs 11, h. W.: - - o Nooit-gefnuikt Getal,; zo ook tijdschr. behalve 't dubbele streepje, vs 12, h. W. en D.W.: ruste. blz. 509: Het nacht-uur waakt... hschr. P.v.d.W. Eerst in Gr. Ned. 1910, II, 56, titel ‘Stanzen III’. vs 2: in de tekst van dl I sloop de drukfout ontwiekt voor omwiekt, vs 3, h. W.: mijn oog. blz. 510: Gij brandt mijne oogen... hschr. P.v.d.W. Eerst in Gr. Ned. 1911, I, 42, daarna D.W. en B. 1911, II, 363. vs 2, D.W.: -, na Wake, vs 3, Gr. Ned.: mij-zelf, h. W., D.W. en Gr. Ned.: hope, vs 9, D.W.: zijn, die, rêe voor, vs 10, h. W. en Gr. Ned.: de eindlijk-, vs 12, D.W.: steevnend blz. 511: o Gevangen geest... hschr. P.v.d.W. Eerst D.W. en B. 1911, II, 365. vs 3, D.W.: gedachten ... zat gezogen, vs 5, h. W.: míjne, vs 8, D.W.: dat..., geen puntjes, vs 9, h. W. en D.W.: droom, uw, vs 11, h. W. en D.W.: iedre morgen kent de, vs 12, D.W. inplaats van ... een streep. blz. 512: Wanneer ik sterven zal... Geen hschr. Eerst in Gr. Ned. 1912, II, 398, titel ‘Aan de Eeuwig-Eenige’ (uit ‘Het Gelaat des Dichters’, in bewerking)’. Achter vs 21 geen komma, vs 22: 't laf gekreun, vs 24: dropje. | |||||||||||||
[pagina 807]
| |||||||||||||
blz. 513, vs 10: úw, vs 16: dat uw tegenslaat (zetfout), vs 18: felre, vs 21: dan, vs 22: vrouw. blz. 514, vs 5: maar, vs 6: zelfs zijn, voor vs 11 een streepje, úw hart, vs 12: diepste zorge, vs 13: Onaangeroerd zult gij, vs 15: zou baten. blz. 515, vs 2: zoeten last, vs 3: weende ... en hoe de doop, vs 7: lippe smaadde, vs 10: andere, vs 11: toornen 't meest u, vs 17: alléenige, vs 20: zonder streepjes, voor vs 21 geen streep, vs 24: dat, wijl ... schalen. blz. 516: Gij menschen, die misschien... hschr. P.v.d.W., bestemd voor de afdel. ‘Aan de Eeuwige’. vs 4: úw, vóór vs 9 een streepje, achter zuur een komma, vs 11 geen komma na begeert. blz. 519: God aan Zee. De bundel De Modderen Man dateerde V.d.W. 1909-1915; God aan Zee: Oostende 1919-1926. Tussen '15 en '19 ligt de wereldoorlog. Uit die tussen-jaren kennen we door V.d.W.'s eigen aanduiding in een bundel slechts De late Chariten (1914-'19) en de tweede ode uit Het Zatte Hart (eveneens 1914-'19). Nochtans is die periode van grote betekenis geweest in V.d.W.'s ontwikkeling, die een geestelijke vernieuwing werd. Dat uiteen te zetten eist een studie; ik doe het elders. Inzicht in de vernieuwing geeft het proza, maar directer nog het Dagboek van den Oorlog in de N. Rct en een enkele brief. Aan F.v. Hecke schrijft hij bijv. in 1918, dat in de eerste oorlogstijd ‘de ijdelheid van alle litteratuur mij zoo schreeuwend in de ooren klonk, dat het mij het verdoemelijkste Byzantinisme voorkwam nog aan litteratuur te denken’; de oorlog zelf met zijn geestelijke ellende, voerde hem weer, zegt hij verder ‘naar de litteratuur terug als naar een haven van redding’. Een tijd van diepe inkeer beleefde hij in het dorpje Pamel, waar hij de twee laatste jaren der bezetting woonde. In de NRct. van 18 Aug. 1920 schrijft hij, naar aanleiding van zijn theorie, dat v. Eycks Aanbidding van het Lam Gods dáár zou zijn geschilderd, over het dagenlang mijmeren in de Pamelse tijd, op de heuvel van Ledebergh. Ik citeer slechts: ‘Ik zat daar, met mijne oogen over de wereld ... en daar zijn in mij verzen gerezen gelijk er, naar het seizoen, een lichte leeuwerik of een log patrijsken rees; maar ik schreef ze niet op, | |||||||||||||
[pagina 808]
| |||||||||||||
want door de lucht, de hooge en lage lucht, hoorde ik er aanhoudend bonzen, als een nieuwe maat van een nieuwen tijd, het kanon...’. Verderop in dat stuk verhaalt hij van zijn ‘haast onhebbelijk uitzettende dichtvermogen’. Dat hij niet alles ongeschreven liet bewijzen de zakboekjes en mededelingen, in brieven van 1918, aan teruggevonden vrienden. Bijv. aldus: ‘Ik heb vele gedichten gereed, die ik voorloopig voor mijn beste vrienden hou’ (aan v. Hecke) Die brieven tonen ook, dat hij zich bewust is van de nieuwheid van zijn laatste werk. Van de gedichten, die hij, eind 1918, gereed heeft, schrijft hij aan v. Hecke: ‘Die verzen bewijzen, geloof ik, dat ik meer in diepte dan in uiterlijke schittering gewonnen heb. 't Is in den grond dat men de diamanten vindt; tant pis voor wie ons onder den grond niet volgen kan. Ik ben heel duidelijk geworden; zóó duidelijk, dat men mij misschien wat minder nog begrijpen zal’. Gelijksoortige uitspraken leest men in brieven aan zijn broeder Gustaaf. Bij het einde van de oorlog keerde V.d.W. als ambtenaar naar Brussel terug; na moeilijke maanden vond hij een rustige woning in Woluwe. Hij had het als ambtenaar en parlementair vertaler zeer druk, zodat hij klaagt dat voor schrijven hoegenaamd geen tijd blijft. In Aug. 1920 werd de dichter benoemd tot opvolger van Frederique te Gent; hij verhuisde weldra naar Oostende; eerst in de lente van 1925 vestigde hij zich in zijn laatste woning ‘La Frondaie’ te Zwijnaarde bij Gent. Maar ook in de zomers der volgende jaren vertoefde hij veel aan zee, in de Panne. Zeer vele der gedichten uit God aan Zee komen voor in de zakboekjes van 1920-'26, een enkel in 1919 en zelfs 1917. (‘Een vrucht die valt...’). Bovendien zijn van een aantal gedichten handschriften in 't bezit van Prof. P.v.d. Woestijne en van Maurice Roelants, terwijl het eerder vermelde, voor Stols geschreven handschrift de volledige bundel bevat ‘bedoeld als eenig manuscript’ en derhalve voor de tekst normatief. God aan Zee verscheen, als dl. 16 van de serie Traiectum ad Mosam, bij Stols te Maastricht in 1926 in 300 genummerde exemplaren, waarvan 15 op Japans; 2e druk in Wiekslag om de Kim (Manteau en Stols, 1942/3). V.d.W. componeerde deze bundel, zonder zich aan historische | |||||||||||||
[pagina 809]
| |||||||||||||
volgorde te binden, naar geestelijke principes. In de zakb. van '22 en '23 vindt men een enigszins afwijkende benaming der groepen. De proloog en epiloog worden er nog niet genoemd; de eerste groep (De heete Asch) draagt in '22 de titel De onrustige veiligheid, in '23 De angstige veiligheid (boven ‘angstige’ staat ‘gloeiende’), de vierde heet in beide proiecten Geheim van den honing; in '23 is er tussen haakjes aan toegevoegd: honig te zuigen uit de giftigste bloemen. In de volgende aantekeningen worden van enige gedichten, bij wijze van voorbeeld, alle in de zakb. voorkomende staten gepubliceerd, in andere gevallen karakteristieke staten van een strophe of versregel. Overigens worden de varianten zo volledig mogelijk opgegeven van de meest voltooide staat in de zakboekjes en van afzonderlijke handschriften. blz. 521: Doop van den Bedelaar. In het zakb. 1922 staat een aanwijzing voor 't ontstaan van het motief. Op blz. 52, bij 7 Oct. leest men: I De doop van den bedelaar, II De begrafenis van den bedelaar (naar aanleiding van den dood van mijn bedelaar die ik dagelijks zag in de kerk). Op blz 53 recto volgen de 6 eerste strophen van De Doop, op 53 verso de 3 laatste (volgorde 1, 3, 2). Op 52 verso, dus links van 53 een aantal losse verbeterde regels der 6 strophen. (V.d.W. schreef veelvuldig eerst op het rechterblad, om dan links te vervolgen of verbeteringen aan te tekenen). Blad 54 recto geeft een eerste ontwerp der 7e strophe. Dan volgen op blz 67 recto de eerste 7 strophen, op 68 recto strophe 8, 9, 10 en 13 en op 67 verso, naast varianten van 68 recto, de strophen 11 en 12 (2 #x00D7;). Opmerkelijk is de zekerheid, waarmee de meeste vs. terstond zijn neergezet. Het gedicht werd met een paar varianten gepubliceerd in Elsevier 1923, I, 386, titel ‘Ultima IV’. Hier volgen alle varianten. blz. 521, vs 1: het zakb. geeft eerst vochte vonte, dan moer'ge vonte; vs 7, zakb.: met, teistrend; vs 8, zakb. eerst: de trekken van mijn (norschen) dubblen drift, daarna conform bundel; vs 9, eerst: zooals 'k haar (moest) zou; vs 10, eerst: en met de schittring van 't geschrift, verbetering: en schittring van 't geheim geschrift; vs 11, zakb.: dankbre flanken; vs 12, zakb.: zooals 't heelal; vs 13, zakb. eerst: zijn klop(pen) was als hun wanken, | |||||||||||||
[pagina 810]
| |||||||||||||
verbetering: zijn klop was dreunend als hun wanken, daarna conf. bundel, vs 17, zakb. eerst: en met hàar straal'ge dankbaarheid, dan: met hare straal'ge dankbaarheid, vs 19, zakb. eerst: waar niemand * zou hooren, verbet.: dààr, waar (zelf) zijn vader niet zou hooren, dan conf. bundel; vs 20, zakb. eerst: hoe 't om (haar) zijn... dan: hoe ze om haar.... blz. 522, vs 1, zakb. eerst: bleeke kribbe; vs 4, zakb. 2 ×: een moede levens-lippe; vs 5, zakb. eerst: een avond-(malven) ademhaal, dan conf. bundel; vs 7, zakb. eerst: van alle * * (bevroed) bevrijd, dan: gelijk bevrijde oneindigheid; vs 8, 9 en 10, eerst: Zoo ziet men, bij het zonne-zinken
Uw lippe die de zoom der zee
bijt als een schaal ten rand der reê
hierbij, op blad 52 verso, twee varianten nl.: zoo ziet men u (het leven) den avond drinken
(o God), ten zoom der zee en 't zinken
(der zon) als aan een schaal, (u-zelf gewijd)
die rood ge bijt
daarna: zoo ziet men hoe, bij zonne-zinken
o God, ten zoom der zee, bij 't drînken
U-zelf de lip ten bloede bijt.
Op bl. 67 recto de regels conf. bundel, alleen vs 10: aan een schale; Els. had: aan een schaalrand, dien ge; vs 12, zakb. bl. 67: uit derven geest; vs 14, zakb., h. Stols en Els.: deuren; vs 16-24 (strophe 8 en 9) zakb. 54, recto, slechts een aanzet van beginen rijmwoorden, vs 16, zakb. 68: Zult gij het van de matheid (verlossen) wasschen; vs 19, zakb. 68: dat blinkt alleen van gist, verbet.: (67 verso): dat blikkert dik van gist. Ook h. Stols en Els.: gist; gift in dl I is zetfout. vs 24, h. Stols: kleuren om; vs 25, zakb. 68: herhaalde (oneindigheid) onreikbaarheid. blz. 523, vs 2, zakb. 68: * in 't verschil dat doodt (op blad 54 recto staat reeds: Ach, Armen! Armen! | |||||||||||||
[pagina 811]
| |||||||||||||
En het verschil dat doodt) vs 8, zakb. 67 verso: grijze leeftijd; vs 15, zakb. 67, verso, 1e lezing: om een gerechten waan, 2e lezing: om ongerechten waan, het laatste ook h. Stols en Elsevier; vs 18, zakb. (68): (Gij) ons (wordt) blijft de vrêe (van) ('t vee) bij maatlijk peistren; vs 20, zakb.: Geen wolke (zelfs) kent. In het zakb., blad 68 recto, staat bij deze strophe nog aangetekend: ‘Ons kind zal telkens verschijnen als zijne plaats in den hemel van onze oogen aangewezen is (curve der planeten)’. vs 21, zakb. bl. 53: rustig-nuchter; bl. 67: O Dat wij nuchter zouden worden; vs 25, zakb. en Els.: aan wie, h. Stols: naar wie. blz. 524, vs 2, zakb.: ten bittren; vs 5, zakb.: als eene (nutt'ge) profijt'ge straffe, o God; vs 7, zakb.: de' armsten, lgsten nacht; vs 8, zakb.: waarin we ons kind aanschouwen zouden; vs 9 zakb.: het ijle kaf; vs 25, zakb., h. St. en Els.: zonne. blz. 527: 'k Heb mijne nachten... hschr. M. Roelants, zonder varianten. In het zakb. van 1922 eerst 2 Ü 3 strophen, alle doorgehaald, gedateerd 26 Dec. '21, dan volledig onder titel Tenebrae, gedateerd 4 Febr. 1922. Gepublic. in Els. 1922, I, 319, titel ‘Tenebrae I’. vs 6, zakb. en Els.: dezer ziele, vs 12 en 13: in het zakb. leest prof. P.v.d.W. de rijmw.: bedeerd en verweerd (misschien verschrijvingen?). blz. 528: De nacht, de zwoele nacht... In zakb. 1925 twee maal, (bl. 49 en 51). Gepublic. in D.W. en B. 1926, I, 52, titel ‘Nacht’, vs 3, zakb. en h. Stols.: diepte een dageraad; vs 5, zakb.: En 'k ben geen bake, h. St.: Ik ben geen, Els.: 'k En ben geen; na vs 6 zakb. en Els. dubbele punt. blz. 529: Gelijk een hond... hschr. M. Roelants, zakb. 1922 op bl. 6 recto en 7 recto (beide doorgehaald) en op bl. 8 recto, gedateerd 4 Febr. '22, titel ‘Tenebrae’. Gepublic. in Els. 1922, I, 320, titel ‘Tenebrae II’. vs 3, zakb. h. Roel. en Els.: avondlijke rust; vs 6, zakb. en Els.: peerlend bloed; vs 11: in dl I werd met zakb., h. St. en Els. gekozen: vim (1e dr.: vin). blz. 530: Harde Modder... zakb. 1924, bl. 24 (bij 20 Maart); in een tijdschr. zag ik het niet. vs 4, zakb.: zijn de; achter vs 4 een puntkomma, vs 5: huis, vs 8: aan verzadigde. blz. 531: Een vrucht die valt... hschr. P.v.d.W., hschr. Mus. | |||||||||||||
[pagina 812]
| |||||||||||||
v. Letterk. (h. M.), titel ‘Nacht’; zakb. 1917, voorschutblad; gepublic. D.W. en B. 1924, I, 194. In het zakb. van de eerste str. vs 1 en 2: Een vrucht, die valt
de Nacht in 't onontwijde zwijgen
buigt wijdsch (daarboven: wijder en statiglijk) zijn boog om mijn
mijn (sic) gestalt
Van vs 3 en 4 slechts begin- en rijmwoorden, vs 5 als in bundel. vs 1, h. W.: valt. ... 'k wijl, D.W.: ônontwijde; vs 2, h. M: welft, h. W.: statelijk; vs 3, h. M.: De tijd is heen, h. W.: starren; vs 6, h. M.: vrucht..., te mijnen levenszoome; vs 7, h. M.: en even; vs 8, h. W., h. M. en D.W.: maar rijker aan; vs 9, h. W. en h. M.: achter dan en boomen kommas; vs 10, h. W. en D.W.: die vrucht; vs 11 ontbreekt in h. W. en D.W. blz. 532: Ik heb mijn zuiver huis... hschr. Roelants zonder var., zakb. 1920, 1e str. als in de bundel, van de 2e en begin 3e een aanzet, waarin veel weer is geschrapt; daarna volledig zakb. 1922, bl. 10 recto, titel ‘Tenebrae’, gedateerd Aug. '21-4 Febr. '22. Gepublic. Els. 1922, I, 332, titel ‘Tenebrae IV’. Boven de eerste opzet in zakb. leest men: Vae Nutrientibus (= wee de voedenden) en schuin daaronder: Evangelie. vs 22, zakb. '22: in vrees van vrouw, in bronst der zoons; vs 23, zakb.: in hun-zelf, h. St.: aan hun-zelf. blz. 533: Ik droom uw droom... zakb. 1923, bl. 2 verso de 2e strophe (in 4e vs: mijn hollen dorst), 1925, blz. 31: drie strophen en de 2e helft der vierde. Gepublic. in De Gids Dec. '25. vs 3: wrok of vrees in zakb. open gelaten; vs 4, zakb.: wat ik lijd; vs 8: hollen dorst; vs 11, h. St. en Gids: haar klaart; van vs 13 in zakb. alleen gescheiden als rijmwoord; vs 15, zakb.: steeds blijft ... uw drift doorrijden, h. St.: uw; vs 16, h. St. en zakb.: mijn. blz. 534: Diep aan uw hart... in het zakb. 1925, blz. 15, 21 en 23 in 3 staten, de laatste strophe pas in de 3e volledig. Gepublic. in De Gids, Dec. '25. vs 1, zakb. 1e staat: Diep in uw haar, in uwen nek; vs 2, 1e st.: duister-zoele; vs 3, 1e st.: Uw klaarte een menigvuldge vlamme om mijne slapen, h. St.: slape; vs 5/6, 1e en 2e st.: mijn blooten/mijn open mond doorschroeit; vs 9, 2e st.: eigen klaart, 3e st.: eigen licht. De derde strophe in 1e st.: | |||||||||||||
[pagina 813]
| |||||||||||||
Maar ik * * * *
die glanzend waakt en lacht...
Ik ben in uwe * * hoede
de onnoozel-diepe en -rijpe nacht
vs 13, 1e st.: Het uur renne over; vs 14, 1e st.: de zee weve aan haar net; vs 15, 1e st.: ik duik in 't duister van uw klaarte; van de 4e str. is in 1e en 2e st. reeds de slotregel definitief, de anderen onvolledig; vs 20, h. St. slapers-mond. blz. 535: Ik zet mij naast... zakb. 1922, bl. 24 recto en 25 recto, gedat. 31 Mei '22 en 26 recto, titel Ultima, gedat. 1 Juni 1922. Gepublic. Els. 1923, I, 316, titel ‘Ultima III’. vs 2, 1e st.: de teeknen, smartlijk fel; vs 6; 1e st.: haar van dood, 2e st.: haren veeg-doorreepten; vs 7, zakb. en Els.: onbekende; vs 10, 1e st.: zoo de aarde glanst; vs 11, 1e st.: weenend; vs 14, 1e st.: warmsten wijn; vs 16, 1e st.: trots en medelij'n; vs 18, 1e st.: haar lijf doordanst geen enklen droom. blz. 536, vs 1, 1e st.: in haar; vs 2, 1e st.: dat 'k mij; vs 5, 1e st, 2e st. en Els.: En 'k weet; vs 6, h. St.: gier'ge, 1e en 2e st.: de rijkste buit. blz. 537: o Blik vol dood... hschr. M. Roelants; in zakb. 1924 blz. 31 (bij 10 Mei) de eerste en derde strophe. Gepublic. in De Gids, Dec. '25. vs 6, h. St.: geene; vs 10, zakb.: dan de angst van de eigen weezen; vs 11, zakb.: - God, laat ons waan en schijn, h. Roel.: Laat ons, mijn God, den schijn; vs 12, h. St.: uwe. blz. 539: In hschr. Roelants van het volg. gedicht luidt de titel: De Zieke Danser. blz. 541: Ik kom alleen, bij nacht... hschr. Roelants. In zakb. 1922, bl. 70 recto (bij 18 Dec.) onvoltooid de eerste strophe, in zakb. 1924, blz. 16 en 17 volledig (str. vier 2 ×). vs 5, h. Roel. en zakb.: aan licht, 1e dr.: vêeg van licht (zetfout); vs 7, h. Roel. en zakb.: zwaait zijn zeis; vs 9, h. Roel, St. en zakb.: bann'ling; vs 12, zakb.: heet de dorst; vs 14, zakb.: op 't te lang bemind gedicht; vs 19, zakb.: en 'k sluik. blz. 542: Over de zee hangt... in zakb. 1924, blz. 3 (bij 1 Jan.) zonder varianten. Titel: hominem sapit (Martialis) Mist over de Zee. Gepublic. in D.W.e.B. 1924, I, 193. vs 4, D.W.: | |||||||||||||
[pagina 814]
| |||||||||||||
En wie; vs 5: roept, voor vs 11 een streepje. blz. 543: De zee wacht... zakb. 1924 volledig op blz. 10, 3 Strophen plus halve regels van de 4e op blz. 11. Varianten naar blz. 10. vs 1: En ik doe; vs 2, hschr. St.: grollend tijd (verschrijving V.d.W.); vs 8: koorts in de ijlte; achter vs 13 puntkomma; vs 14: thans leef ik; vs 15: leêgt van zee; vs 18: als de maat; vs 23: gemuurd... drabbe; vs 24: alleen de bede. Boven de tekst op blz. 11 als titel: De Schurftige Danser. blz. 544: o 'k Weet dat ik, onttogen... zakb. 1924, blz. 15 (bij 7 Maart), vs 5, hschr. St.: lichten; vs 7, zakb.: zuil van vuur; vs 12, zakb. en hschr. St.: was; achter vs 14 puntkomma; vs 15: van elken den; vs 18, zakb. en hschr. St.: niet, vs 21, zakb.: van mijne schoonheid, vs 24, zakb.: Maar.... blz. 545: 'k Heb noodloos... zakb. 1924, blz. 23, de eerste 3 regels, de derde: nooit hangt als in een boom mijn woord. Het volledig gedicht op blz. 22. vs 3: de tak van mij; vs 11, hschr. St.: En 'k heb. blz. 546: Gij zijt de hond niet... zakb. 1923, bl. 13 recto een eerste opzet, de eerste str. bijna volledig; zakb. 1924, blz. 21 (bij 11 Maart), volledig, zonder de aanhal. tek. Laatste vs: zal prikken tot ge oneindig-goddelijk zult dansen. blz. 547: Uw eenzaamheid... Eerste opzet zakb. 1923, bl. 27 recto, korter samengevat, bijv. als 1e strophe: Dronken van honger, en van moederschap
bliksem-verblind, heeft in de late guurt
deze wolvin in een doorweekte sloot
geworpen zeven jongen, schicht aan schicht
Daarna nog 2 volledige en 2 halve verzen en de slotregel: Ik werp in ijle dronkenschap mijn kinderen
Volledig staat het gedicht, zakb. 1924, blz. 27. vs 3: doorscheurd; vs 5: en in het drab,... doorweekten (ook hschr. St.); vs 10: heure wond (ook hschr. St.); vs 13, hschr. St.: snikt; vs 14, zakb.: elke teef; vs 17: verte aan; vs 18: Haar lijf is hol (ook hschr. St.); achter vs 19 een uitroepteken. blz. 548: Nimmer zult ge 't licht... zakb. 1924, blz. 29, (bij 21 Maart), zonder aanhal. tek. vs 4: peerlen-rag; vs 9, zakb. en | |||||||||||||
[pagina 815]
| |||||||||||||
hschr. St.: ge liefde (1e dr. ge de liefde); vs 12, zakb. en hschr. St.: u-zelf. blz. 549: En hoor uw hart... zakb. 1924, blz. 27, zonder aanhal. tek., vs 11: gij (ook hschr. St.) geschikt (verschrijving); vs 15: geen roze. blz. 550: Schaduw in den schaduw zijn... hschr. M. Roelants, zonder varianten, zakb. 1923, blz. 129 (bij 10 Oct.). Gepublic. in Orpheus, Febr. '24, titel ‘Supplementa IV’. vs 6, zakb.: en de; vs 11, zakb.: Gij, mijn God, zweep (mijn ook in Orph.); vs 12, zakb. de êelste vonken, maar de eerste woorden doorgehaald, Orph. alleen: vonken, hschr. St.: eindlijk, vonken. blz. 553: Wij zijn nog niet genezen... in zakb. 1924, blz. 6 en 7. Op blz. 6 alleen de varianten: vs 19: gebondnen, wij, tot dood en vs 20: de genade rake. De oudere, onvoltooide versie van blz. 7 heeft in vs 2: o vele Schoonheid die verscheiden ligt, vs 3: klaar of licht; vs 4: uw eigen rijk; vs 10: onvoltooid; vs 13: wij ruiken Godes adem uit de voren; vs 19: onvoltooid; vs 22: het woord Goddelijke doorgehaald. blz. 554: 'k Ben hier geweest... hschr. P.v.d.W., zakb. 1920, (bij 22 Dec.) zonder de derde strophe. Gepublic. Els. 1921, II, 241, titel ‘Verzoeking van God I’. In het zakb. de titel ‘Gebruik van God’. In hschr. v.d.W. en zakb. het motto: 'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest
'k Ben al de kapellekens naar geweest.
Vlaamsch Volkslied
vs 2, hschr. v.d.W., zakb. en Els.: 'k ben al de heemlen; vs 10, zakb.: der aard genoten; vs 16, hschr. v.d.W.: en uw volstrekt genaaide ('t laatste ook Els.); vs 19, hschr: moest; vs 20, hschr.: overdrachtelijke. blz. 555, vs 1, zakb.: 'k Ben ..., 'k ben (zonder en), achter vs 1 in hschr. V.d.W. een puntkomma; vs 2, hschr. W., zakb. en Els: hemel en helle (in zakb. verbet. uit al de hellen); vs 3, hschr. V.d.W.: wát; vs 5, hschr. W. en Els.: mijn aangezicht, grauw aangezicht, zakb.: en mijn gezicht, mijn aangezicht; vs 6: hschr. W., zakb. en Els.: schoonste, hschr. St.: schóonste. blz. 556: Eens groeit een boom... hschr. Roelants, zakb. 1921, bl. 13 recto (bij 11 Maart) en 1922, bl. 9 recto, titel ‘Tenebrae’, | |||||||||||||
[pagina 816]
| |||||||||||||
gedat. Maart '21-4 Febr. '22. Opmerkelijk is, dat de lezing van '21 't meest bij de bundel aansluit. Het hschr. Roel. heeft dezelfde tekst als zakb. '22. Rechts boven de tekst in zakb. '21 staat: (zicht op een magnolia). Gepublic. in Els. 1922, I, 321, titel ‘Tenebrae III’, tekst conform, het hschr. Roel.: vs 1, zakb. '21: uit mij een boom; vs 2, hschr. Roel en zakb. '22: Terwijl mijn doode vleesch in vocht...; vs 3, idem: draagt hij, gelijk ciboren, gulden kelken. Tussen de eerste en tweede strophe staat in zakb. 1921 tussen haken: maar wie er uit drinkt zal weten van mijn bitterheid; vs 5, zakb. 1921: maar, zoo daar (vooglen) englen zijn en steeds zal (wieken) waken; vs 6: vlucht van ... zwarten tronk. In hschr. R. en zakb. '22, luidt de 2e strophe: Doch, waar de Geest waakt (en steeds zal omwaken
een vlucht van zuiveren Geest den donkren tronk,
die zich ter kelken lave: hij zal smaken
de rotheid van mijn vleesch in zijnen mond.
blz. 557: Wat weet gij van kwetsuren... hschr. P.v.d.W., zakb. 1921, bl. 3 recto (bij 7 Febr.). Gepublic. Els. 1921, II, 242, In het hschr. W. is het gedicht II genummerd en draagt het als motto: Et statuit super petram pedes meos, XXXIXe psalm (en hij stelt mijne voeten op een rots). De Els. tekst is gelijk aan die van hschr. W.; vs 2, zakb.: die niet en; vs 3, zakb.: dan, tijdlijk; vs 5: mijn leven lang; vs 8, zakb.: die 't (eeuwig) list'ge lot; na vs 9 geen komma (ook hschr. W.); vs 13, h. W. en zakb.: ál zijn; vs 14 idem: om 't grinnikend; vs 15, idem: 't loochenen; vs 17, zakb.: pijne in (nier) poot en ... blz. 558, vs 1, zakb. en h. W.: Zijn hoop; vs 9 en 10 idem: dien harden God. blz. 559: 'k Zit met mijn lamme beenen... zakb. 1921, bl. 11 verso en bl. 12 recto, varianten van bl. 11 (volledigst); vs 7: De liefste lol, de schoonste lol; vs 8: op het einde; vs 12: mijn logge beenen; vs 13: Mits ik dan maar, vs 16: de eigen spot. blz. 560: Handen, die van goeden wil... hschr. Roelants, zakb. 1922, bl. 11 verso en bl. 12 recto, 't laatste doorgehaald. Gepublic. Els. 1922, I, 389, titel ‘In Voto I’. Achter vs 2 en vs 6, zakb. geen streep; vs 9, zakb. h. St. en Els.: weere keer 'k; vs 11, zakb.: sluit (ik) op (uw) sterren-luister toe; vs 13, zakb.: doch | |||||||||||||
[pagina 817]
| |||||||||||||
waar ... weêre vind; vs 16, zakb., h. Roel en Els.: zijn waan. blz. 561: Het huis is rondom mij... zakb. 1919 bij 16 Maart, eerste opzet (3 1/2 regel) en 1921, bl. 10 recto (bij 20 Febr.) volledig, de eerste terzine in twee staten. Gepublic. in Els. 1921, II, 244, titel ‘Verzoeking van God IV’ met het motto: Exultatio eorum, sicut ejus qui devoret pauperem in abscondita. Habacuc. d.i.: hun uitgelatenheid, als van degene, die den arme in het verborgen zou verslinden. Voor de inhoud van het gedicht is verhelderend, dat V.d.W. in een brief van 25 Jan. 1919 aan zijn broer Gustaaf schrijft te wonen in een slecht huis, in dubbele zin: de dames, die een deel bewonen en die tommies en poilus ontvangen, houden hem soms heel de nacht wakker. Varianten naar zakb. '21 en Els. vs 1, zakb.: vol hoeren; vs 4: vreugd. Op de twee kwatrijnen volgde in eerste versie een derde: Ze ontroeren tusschen dij en dij, o God, uw kiemen,
terwijl ik van een menigvuldgen dood verzaad,
in mij de glanzen poets van een verdorrend zaad
en Gij, mijn God dit aangezicht kerft met duizend vliemen.
Dan als terzine opgezet; vs 9 en 11 als in de bundel; vs 10: God, - terwijl 'k, van meengen (menigvuld'gen) dood verzaad; in Els. en hschr. St. bleef: terwijl 'k van; vs 13: dat hun; vs 14: en mij (zonder streepje), hschr. St.: en-mij. blz. 562: Gelijk het gonzend bliksmen... hschr. P.v.d.W.; in zakb. 1921 op blz. 1, verso, 2 recto, 7 recto en 9 recto. Gepublic. in Els. 1921, II, 243, tekst v. hschr. W. In hschr. W. en zakb. blz. 2 het motto: Als een goedt instrument, Marnix van St. Allegonde (in zakb.: Wilhelmus). In 't zakb. 2 recto een eerste aangeven der themata (losse regels, geen strophe): Gelijk een pijl
(in de ondoorgrondlijke ijlte van het licht)
Gelijk een... (overgang)
Gelijk de visschen...
(Gelijk)
Maar neen, maar neen, gelijk aarde en metalen
(diep in de aarde krystal)
Neen, gelijk een dood stuk vleesch
God, God, gelijk dit alles
Och God, ik weet niet meer.
| |||||||||||||
[pagina 818]
| |||||||||||||
blz. 7 recto geeft slechts een versie v. str. 2, weer doorgestreept. Op blz. 1 staan str. 2, 3, 5 en 6 volledig, deels afwijkend, str. 1 en 4 fragmentarisch; op blz. 9 het geheel, behalve het 2 × gelijk van 't slot. Van str. 4 komen 5 versies voor, waarvan de meest afwijkende luidt: Neen: gelijk bronst van aarde en van metalen
Verdicht bij (wee) duwe' en zuigen van 't heelal,
de ooge van God geniepelijk vertalen
in dood en blinde glinstring van krystal.
Een zeer afwijkende variant v. str. 5 op blz. 1: Neen: ('lijk) een dood stuk vleesch, met dunne saus begoten
noch eigen smaak noch deugdlijkheid bekent;
dood zonder (leven, zonder weten) zonder klooten,
dood in u-zelf * (en de eindloosheid gewend) als een goed instrument.
Varianten uit hschr. W.: vs 10: leven bijten; vs 12: blinden buik (ook hschr. St.); vs 13: gelijk aarde en metalen. blz. 563, vs 1, 2 en 3 missen in hschr. W.; vs 4: gelijk... blz. 567: Stilte is de stelligheid... hschr. Roelants, zonder var., gepublic. in Orpheus Febr. '24, met 't jaartal 1923, geen var. blz. 568: Gij rijst aan mij... hschr. P.v.d.W., en hschr. M. Roelants, zakb. 1923, bl. 108, alleen de eerste strophe. Gepublic. in Orpheus, Febr. '24, titel ‘Supplementa I’. vs 2, zakb.: de wind geen geur; vs 3, zakb.: het koerend zoemen; achter vs 5, h. W. een komma; vs 9, h. W.: na drijft een komma; vs 10, h. W.: onvademt; vs 12: waarin de winter (ook h. Roel.). blz. 569: Die mijn linker-hand... zakb. 1923, blz. 80 verso, en 81 recto. Gepublic. D.W. en B. 1924, I, 196. In hschr. Stols dit gedicht vóór dat van blz. 568. vs 3, zakb. 80: herfst gloeit; vs 5, zakb. 80: Heilge oneindigheid; vs 6, zakb. 80: nog wat hopen van me-zelf, blz. 81: slechts nog hongrend naar u-zelf, 2e versie: geene hoop dan om me-zelf; vs 8 zakb. en D.W.: mane, vs 9, zakb.: Dân: mijn; vs 11 zakb. en D.W.: En gij zult. blz. 570: Sluit uwe oogen ... zakb. 1920, bl. 55 recto, gepublic. Els. 1923, II, 100, titel ‘Optima III’. vs 2, zakb. schooner zal; vs 8: wordt me uw; vs 10: der beloken (corr. uit geloken) uren; | |||||||||||||
[pagina 819]
| |||||||||||||
vs 12, zakb. en Els.: geborgen; vs 13, Els.: vrage; vs 14: zakb. en Els.: vreeze. blz. 571: Waar me uw hulp... hschr. Roel. zonder var. zakb. 1923, blz. 115 (bij 15 Sept.). Gepublic. Orpheus, Febr. '24, titel ‘Supplementa III’. In zakb. mist str. 3. Varianten uit zakb.: vs 1: bereikte; vs 2: in uwe; vs 3 eerst: In de schaadwen van mijn stulp, later daarboven geschreven: In het nachtelijke fulp en in de nu 4e regel: van de schaadwen.; vs 4: ging de liefde ontwake' en wachten; vs 5: mijn vrees; vs 6: der smarten; vs 7: een goddelijke zoen; vs 8: om de heldre roos van; vs 14: tot men. blz. 572: Groeien uit het brassend... zakb. 1926, blz. 52. vs 3: en (om) als een straal. Van de 2e strophe 2 versies. In de 2e vs 8 boven elkaar: snoeit en lacht en plukkend lacht. blz. 573: Waarom verwijt ge mij... zakb. 1926, blz. 34 en 35, 2 versies, vs 1: de wegen; vs 2, 1e versie: van het eigen oog; vs 3, 1e versie: klotst heen en weer; vs 5, 2e versie: uw gril; vs 6: om (naar) de maan; vs 8, 1e versie: Het is de weg. blz. 574: Er is geen tijd... zakb. 1922, bl. 62, 63 en 64; rechts boven op 63 recto: aan Boutens. Gepublic. Vl. Gids XI ('22/'23), 325, titel ‘Liederen der Bestendiging I’, daarna Els. 1923, II, 101, titel ‘Optima IV’. In Vl. Gids vele varianten, ten dele ook in zakb. vs 2: Vl. G.: wat me morgen liefde; vs 3, zakb.: onverbreekbaar glas en aangedronken glas, Vl. G.: afgewezen; vs 4, zakb.: dat eeuwig, Vl. G.: dat steeds maar; vs 9, zakb. en Vl. G.: Wat is; vs 10, zakb.: om (komen) dreigen en vergaan, Vl. G.: om driftig dreige' en droef vergaan; vs 14, zakb.: rijst einde en rijst; vs 15, Vl. G.: alles, dat; vs 17, zakb.: En (als) komt eens de ongenoden (dood) gast; vs. 18 zakb.: scheemren in 't gelaat, Vl. G.: vs 18/19: met alle gaven rijk belast, / ons scheemren in het laatst gelaat; vs 19, zakb.: o rijkbevrachte reis-genoot (dit vers geschrapt); vs 20: zakb. en Vl. G.: dan is. blz. 577: Gij zijt een bloem... hschr. Roelants, zonder var. Gepublic. eerst Elsev. 1917, II, 285, sterk afwijkend (zie onder), daarna Orpheus, Febr. 1924, titel ‘Uit het “Geheim van den Honig” I’. De eerste str. luidde in Els.: | |||||||||||||
[pagina 820]
| |||||||||||||
Gij zijt dees roos - en 'k ben alleen met u,
ter uchtend-nok o nuchter gode-teeken.
Nauw gaat de nacht op bloode waak verbleeken;
geen aêm die warend luw'.
vs 5: 't krystal der horizonnen; vs 8: roerloos, o roos, uw zonne; Strophe 3 in Elsevier: Gij staat en wazemt straalloos, o pateen;
en - zoo gij donkert met den dage, roze -
nóg laat de dageraad u lichtend blozen
waar 'k sta, met u alleen;
De beide slotregels in Elsev.: gij, roos; gíj, lijk dees roos. En ... ik, die lijd
in 't veilig duister...
blz. 578: Heb ik genoeg u lief-gehad... in zakb. 1925, blz. 47; gepublic. D.W. en B. 1926, I, 53, titel ‘Glas’. vs 3, zakb.: de uchtend en mijn hand; vs 4: te zamen las; vs 5: Uw klaarte draagt; vs 10: beeft mijne hand; str. 4 en 5 omgewisseld; vs 13, zakb., h. St. en D.W.: harde koelte; vs 15, zakb.: dorren mond; vs 16, h. St.: drank, in zakb. schijnt te staan druk; vs 18 zakb.: smeet u te gruizel 't norsch negeeren van den trots; vs 19: iederen schervel. Onder vs 20 staat nog: in u, o kelk! blz. 579: Zie ik ben niet... hschr. Roelants, zonder var.; zakb. 1923, bl. 88 verso en 89 recto (bij 20 Juli); gepublic. Orpheus, Febr. '24, titel ‘Supplementa V’ en met de datering 1917-1923. vs 1, zakb.: ik ben niets; vs 2, zakb. en Orph: dien; vs 3, zakb.: Mijn bloeme; vs 4 en 5 in eerste staat (tweede = bundel): en ga 'k den greetgen menschen-mond verloren
'k weet dat aan de aarde niets verloren gaat.
In verz. werk I heeft in de titel een storende omzetting plaats gevonden! blz. 580: Wie mij wat bloemen biedt... zakb. 1922, blz. 30, 31, 32, 33 en 42. Gepublic. eerst in Vl. Gids XI, 1922/'23, 326, titel ‘Liederen der Bestendiging II’, daarna Els. 1923, II, 99, titel ‘Optima II’. Op bl. 42, zakb. alleen als variant vs 9 en 10 uit zee en veer'ge veuren
Van 't hijgend zonne-licht?...
De voorafgaande staten zijn weinig afwijkend; vs 1: wie mij | |||||||||||||
[pagina 821]
| |||||||||||||
wat nelken...; de laatste 2 regels der strophen eerst korter: der hemelspheren / in 't oog van God; uit rechte veuren / het nieuwe licht. Vl. G. vs 7: komma's na dan en gezicht; vs 10: van 't rijzend zonne-licht; vs 13: zelf-beschikken; vs 16, zakb., Vl. G. en Els.: worde ik in de blz. 581: Wielwaal, die van rijpe kersen... hschr. Roelants, zakb. 1922, blz. 13, 14 en 15, op blz. 13 doorgehaald. Gepublic. Els. 1922, I, 390, titel ‘In Voto II’. In zakb. blz. 15 enige variant, vs 9: in mijnen hoek (zo ook Els.); op blz. 14 de rijmwoorden van vs 6 en 8: plukt en verrukt, in vs 10 en 12: bijt en uw bete beidt. blz. 582: Er is geen smart te groot... zakb. 1923, bl. 7, 1924, blz. 4 en 5, gepublic. D.W. en B. 1924, I, 198. In het zakb. 1924 eerste versie van str. 2: Het traag geweef dat stond aan stond
tot een stramien ons leven bond,
waarop ons vreugde en ons verdriet
de teeknen stikten van een lied.
Verdere varianten: vs 7, zakb. en D.W.: ze een trage zorge; vs 9, zakb., h. St. en D.W.: gewerd, zakb.: beurte schacht (zonder ons); vs 11, zakb. en D.W.: in het licht; vs 13 D.W.: geen macht, zakb. en D.W.: wakend wacht; vs 16, h. St.: uw; vs 19, h. St., zakb. en D.W.: dood; vs 21, zakb. en D.W.: ten reddings-tocht. Bij de eerste opzet van het gedicht in zakb. 1923, blz. 7 staat rechts boven: 11 Januari. Dood van Thijsje Permeke. De eerste en 4e str. zijn daar vrijwel als in '24, de 5e ontbreekt. Tussen strophe 1 en 4 staan twee verzenparen, nl.: Wij keeren 't aangezicht naar de zon:
ons schaduw wordt een rijke sleep,
en: Wij zijn te gretig naar Uw brood
dat ons nog eénige honger kwell'.
blz. 583: De dag schuift vóor den Dag... hschr. Roelants zonder varianten; zakb. 1923, achterschutblad en 1925, blz. 27. Gepublic. in De Gids, Dec. '25. In zakb. '23 de eerste str. en tweede onvoltooid, in '25 volledig, eerste twee Strophen 2 ×. vs 1, | |||||||||||||
[pagina 822]
| |||||||||||||
1925, 1e st.: Aan den dag; vs 2, 1e st.: neen, sluit; vs 12 zakb.: ongehouwen. blz. 585: Uitvaart van den Bedelaar... hschr. P.v.d.W., zakb. 1926, blz. 6, 7, 27, 43, 73, 75, 77. Op blz. 73, 75 en 77 achteraan de tekst str. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 2 regels van 8, 14, 15 en 16 met geringe varianten, op blz. 6 en 7 strophe 10, 11, 12 en 13, op blz. 27 een eerste, fragmentar. opzet van str. 1, op blz. 43 str. 5, een losse regel uit str. 2 en blijkbaar een eerste opzet voor een niet uitgewerkte strophe. Na de regel: o frissche en kalme, rijke en zachte staat op de plaats der rijmwoorden onder elkaar: nacht, alle nachten, verwachten, samenbracht, delven, zelven, schelven.. Opmerkelijk is in het zakb. de zekerheid, waarmee dit soms cerebraal geachte gedicht, vrijwel onmiddellijk definitief is geschreven en de eigenaardige volgorde van ontstaan der strophen. In het handschr. W. staat geen titel, wel de datering 23 Sept. '26. Varianten op een enkel accent na: vs 4, h. W. en zakb.: armoe zelf; vs 9, zakb.: besmette en lijdelijke vracht; vs 11, zakb.: Hij was allang, allang; vs 19, zakb. met d'hope, h. W.: o Hope,; vs 20, zakb.: dra weêr voor onze stulp, h. W. en h. St.: vóór. blz. 586, vs 1, h. W.: na neen een komma; vs 7, zakb.: werd zatheid dra hij; vs 18, h. W.: Orde; vs 21, h. W. zijne oogen. blz. 587, vs 6, h. W. en zakb.: beedlaar; vs 13, h. W. en h. St.: 't hoog; vs 19, zakb. en h. W.: den waaier; vs 23, h. W. en h. St.: vader; vs 24, zakb. en h. W.: pijn der schijnen; vs 25, h. W. en h. St.: moeder. blz. 588, vs 5, zakb.: ons thans; vs 10, zakb. h. W. en h. St.: hij wéét. | |||||||||||||
blz. 591: Het Bergmeer.Merkwaardig is de titel, die V.d.W. begin '26 bedacht voor deze bundel. Men leest in zakb. '26, blz. 3 (3 Jan.) ‘Titel van den derden bundel van “Licht der Kimmen” De klaarte binnen de vuist, (onderstreept).’ Alle gedichten van deze bundel zijn te vinden in de zakb. van 1926, '27 en '28, gehele onderdelen ook in gelijke volgorde. De indeling in groepen heeft V.d.W. zich | |||||||||||||
[pagina 823]
| |||||||||||||
eerst anders voorgesteld dan ze werd. In het zakb. 1926, blz. 81 (bij 25 Oct.) geeft hij het plan als volgt: Het Bergmeer (onderstreept). De Blind-geborene (onderstreept) (praeludium)
De Blind-gewordene (onderstreept) (postludium) Op het voor-schutblad van zakb. 1927 staat: ‘Voor dit jaar: Het Berg-meer. Algemeene titel der trilogie Wiekslag om de Kim’. Verreweg de meeste gedichten uit de bundel zijn dan ook van 1927. In de bibliographische Aanteekeningen achter in de 1e druk leest men ‘gedicht te Zwijnaarde en in de Panne tusschen 1926-1928’. V.d.W. betrok in Maart 1925 in Zwijnaarde ‘La Frondaie’, een afgelegen landhuis aan de zogenaamde Pintelaan een mulle zandweg, waarlangs de oude spoorbaan Gent-de Pinte liep. Het huis ligt in een idyllische, grote tuin, achter hoge hagen, waarachter rozenperken, vruchtbomen en vijver schuil gaan. Aardige indrukken van milieu en levensgewoonten geeft G. van Severen: K.v.d. Woestijne, Bruxelles, 1944 (Collection Nationale). pag. 27 en volg., Vgl. ook Joris Eeckhout: Herinneringen aan K.v.d. Woestijne, Kortrijk, z.j. Het Bergmeer verscheen als 28e deel der serie Traiectum ad Mosam bij A.A.M. Stols te Maastricht, 1928, in 300 genummerde exemplaren (15 op Japans) en werd herdrukt in Wiekslag om de Kim (Manteau, Brussel en Stols, den Haag 1942/'43). Ook van deze bundel schonk V.d.W. een als ‘eenig-bestaand’ aangeduid, volledig handschrift aan A.A.M. Stols, waarvan de tekst dus wederom normatief is (afgezien van klaarblijkelijke verschrijvingen). Van een aantal gedichten bewaren P.v.d. Woestijne en M. Roelants losse handschriften. Op een tweetal na vond ik van alle verzen een tijdschriftpublicatie. blz. 593: De Blind-geborene. Tot grote ontsteltenis van de dichter werd de titel in de 1e druk: De Blind-gewordene, zodat de tegenstelling met het slotgedicht niet duidelijk was. (de blind-geborene: de mens, die blind als hij is in zijn door de erfzonde | |||||||||||||
[pagina 824]
| |||||||||||||
geschonden natuur, God niet ziet; de blind-gewordene: de mens, die blind werd voor de wereld, maar God leert schouwen). Zakb. 1926, blz. 85, 87 (2 × eerste 3 str.), blz. 105, 107, de eerste 3 str. op een kleinigheid na als in de bundel, str. 3, 4 en in één saamgevat 5 + 6; zakb. 1927, blz. 29, 31, 33, str. 6, 7, 8, 9, 10, 11, met geringe varianten, 1e helft str. 12; blz. 32 en 34, brokstukken van volg. strophen (veel onleesbaar); blz. 35 str. 13 en 14; blz. 36, 37, str. 16 en 17 (omkering der volgorde van regels in str. 16). Opmerkelijk ook hier, hoe onmiddellijk meestal de definitieve vorm gevonden is; er zijn zelden doorhahalingen. Gepublic. in Els. 1927, II, 109, titel ‘De blind-geborene’. Varianten, vs 1, 1e st.: 't Is avond nu, dewijl ik bad; vs 3: ik lig gelijk...; vs 9, 1e st.: Maar 'k blijve onaangeroerd; vs 11, 1e st.: Ik zeg: de melk; vs 15, id.: Ik zegge; vs 17, id.: Er is geen slaap, of 't is blz. 594, vs 1, 1e st.: 'k Ben blank en blind en 'k ben; vs 2, id.: 'k ben aard; vs 3, id.: diep of strak ... rib en (en ook h. St. en Els.); vs 5, 1e st.: 'k Ben bleek, 2e st.: Blind-bleeke; vs 10, 1e st.: ontgoocheling; vs 15: nacht is brak; vs 19: als weeke en rijpe; blz. 595, vs 3: gezwolgen; vs 4: van mijne veil'ge; vs 5: vindt mijn wangen koel; vs 6: mijn oogen zijn gelijk; vs 7: voor bronzenkalme en eeuwige; vs 10: groote tanden; strophe 6 geheel conform bundel in 1927, blz. 29; in 1926 déze samenvatting: o Mijne moeder, en o gij,
mijn vader, die mij hebt verloren
- gij weet het! - doch gij keurdet mij
vol wijsheid als verkoren:
Gij weet het niet; gij weet het nauw
enz. als in strophe 7. blz. 596, vs 11, zakb. '27: schonk ons; vs 18: En 'k zie niet; vs 19: maar ik ben wrokkend (doorgehaald en een onleesbaar woord er boven gezet). blz. 597, vs 14: gezonken in haar ronden schoot (maar ronden doorgehaald); vs 16: woorden gelijk; blz. 598, vs 5: Welk licht verklaart begeerend; vs 6: Ik weet; vs 8: nimmer werd 't gezicht van; vs 9: in 't gelaat gedreven; | |||||||||||||
[pagina 825]
| |||||||||||||
Van str. 12 in zakb. verder alleen als 5e en 6e regel: Ik zamel * * * werkelijkheden
het milde brood, de rijpe wijn.
blz. 599, str. 13 conform bundel in zakb. '27, blz. 35 (alleen vs 6: keel na kele). Daarboven echter deze andere opzet: de vilten voeten van den dag;
Een lach die beeft en niet zal falen.
En oogen, oogen!: streng gezag
naar wijde (? onzeker P.M.) liefde-palen.
Onder de definitieve strophe nog de 5e en 6e regel van str. 15 en een paar losse woorden, deels onleesbaar. vs 13: duldig-zoet; vs 20: reeds enige blz. vroeger (blz. 25) staat in zakb. '27: Ik kan de lucht niet verroeren
of uw geur verroert in mij
blz. 600, brokstukjes van str. 15, met verscheidene onleesbare woorden, op blz. 34; vs 12: van einden. De verzen 15, 16 en 17 staan in het zakb. op blz. 36 onder de laatste strophe zonder afscheiding, ook niet v.e. leesteken; vs 19: uw oog-wenk; vs 20: o God dien blz. 601, vs 2: zwaait zijn bar (? onzeker P.M.) gezag; vs 8: zeurend-zoete; vs 20: armzaligheid. Op blz. 37 van 't zakb. leest men nog de onder Fragmenten opgenomen regels, die (vgl. het metrum) misschien bij De Blindgeborene hoorden: Wij zullen God zoolang bebroeden
tot hij binnen ons harte woelt.
De varianten in Els. (en ten dele h. St.) betreffen enige hoofdletters en accenten. blz. 605: De Koffen aangebleekt... hschr. Mus. v. Vl. Letterk., zakb. 1927, blz. 38 en 39 (fragment.) en 43 (conform bundel). Gepublic. in Nu, 1927, I, 43. In vs 4 is in Verz. W. I de hinderlijke drukfout ingeslopen: staal (voor schaal). vs 6, h. Mus. en zakb.: holte aan holt blz. 606: Zou'n wij geen glaasken... hschr. Mus. v. Vl. Lett., zakb. 1927, blz. 39 (aanzet) en 41. Gepublic. in Nu, 1927, I, 43. Vs 1 en 2 behoren, gelijk in de hschr., tussen aanh. tekens.; vs 6, zakb. 1e st.: smeerlap; vs 9, zakb.: kwamen we eens; achter | |||||||||||||
[pagina 826]
| |||||||||||||
vs 11, h. Mus. en zakb. een puntkomma, vs 12: aan; blz. 607: De Meiskens uit de taveernen... hschr. Mus. v. Vl. Lett., zakb. 1927, blz. 41, 46 en 47. Gepublic. in Nu, 1927, I, 44. Zakb. blz. 41 een paar aanzetten: en dragen * van vuur'ge zij
er slaapt een zoon in onze zij
en d'aarde is rond van bij 't begin
en wij zijn 't eind van alle tochten
Verder vs 4, h. Mus. en Nu: kinderen; vs 13, h. Mus. h. St., zakb. en Nu: ankeren; vs 16, h. Mus., zakb. en Nu: 't Leven. blz. 608: Naar Oost-land... hschr. Mus. v. Vl. Lett., zakb. 1927, blz. 52. Gepublic. in Nu, 1927, I, 44. vs 2, zakb.: het is het; vs 3, zakb.: maar een mond, h. St. en Nu: de monden; achter vs 5, h. Mus. een komma; vs 8, zakb.: de rust, vs 9, h. Mus. en zakb.: Verlangen; vs 11, h. Mus, zakb., h. St., Nu: zékere; vs 12, zakb.: bij den tragen, h. Mus., h. St., Nu: den talmenden; vs 14, zakb.: zwaar en lam; vs 15, 16, 17: zakb. slechts 2 verzen: geur der zee vol amber is broos als
de geur der vluchtigste rozen
blz. 609: Ik ben 't geduld... hschr. P.v.d.W., zonder variant; zakb. 1927, blz. 69, geen var. maar in vs 3 ontbreekt mart. Gepublic. in Nu, 1927, I, 45, geen var. blz. 610: Mijn God, gij ziet... hschr. P.v.d.W. met nummer VI; zakb. 1927, blz. 63. Gepublic. in Nu, 1927, I, 45. In h. W. en zakb. vs 2 en 3: gij. blz. 611: Een zeil, een zeil!... hschr. P.v.d.W., 2 stuks, boven één het nummer VII, zakb. 1927, blz. 71; gepublic. in Nu, 1927, I, 45. Achter vs 3 in zakb. geen leest., in h. St. en Nu een komma; vs 4 h. W. en 1e dr.: zouten zee; vs 5, h. W. en zakb.: Ach; vs 6, zakb.: van haar krystal, vs 9, zakb.: huif, vs 10, zakb., h. St. en Nu: maar strak. blz. 612: Ik open me als een oog... hschr. P.v.d.W. met nummer VIII, zakb. 1927, blz. 75 (fragment) en 74, gepublic. in Nu, 1927, I, 46. Varianten in zakb. blz. 74 en h. W.: vs 6, beide: komma na lijdelijk (ook Nu); na vs 11, zakb. een komma; na vs 12, zakb. geen leest.; vs 14, h. W.: oogen; vs 15, h. W., zakb. en Nu: gij, h. St.: ooge. | |||||||||||||
[pagina 827]
| |||||||||||||
blz. 613: De treinen blazen... hschr. P.v.d.W., zakb. blz. 78, 79, 83, 85; gepublic. in De Gids 1927, IV, 182 en 1928, III, 103! Op zakb. blz. 83 en 85 het volledig gedicht met een enkele variant, op blz. 78 en 79 een vroegere staat, fragment. In h. W. als titel: Gedichten I. vs. 1, h. W., h. St., zakb. en Gids: het zuigen aan; vs 4, h. W. en Gids: komma na gij; vs 12, h. W., zakb. en Gids: in ons om; vs 13, h. W., en zakb.: zéekre, Gids: zékere, vs 15, h. W. en h. St.: besten, zakb.: Besten; vs 19, zakb.: gij-zelve zoudt ons, 1e st.: lammen deemoed. blz. 614, vs 9: De Gids: brallen wil; wijs beschikken; vs 10, zakb.: zulke vrucht; vs 11, zakb. 1e st.: verzoenende eenheid! voelt ge om uwe leden / de stede waar om u; vs 13, zakb.: doove wand; vs 15, h. W. en Gids: komma na borst, vs 21, h. W., h. St., zakb. en Gids: En sluit; vs 23, zakb.: schichten-rijk, h. St. en Gids: flikkeren, 1e dr.: flitsen. blz. 615, vs 2, zakb.: die alle kennen baart, Gids: kennen... bezitten; vs 4, zakb.: het blind-gevreten, h. W., h. St. en Gids: o blindgevreten. blz. 617: Het Bergmeer. In het zakb. v. 1926, blz. 83 noteerde V.d.W. een indeling van deze groep, belangrijk voor het verstaan. Dat de notitie niet op de gelijknamige gehele bundel slaat, mag men m.i. opmaken uit het getal 2 voor de titel. De tekst is: 2: Het Bergmeer. a) ‘Ik heb dit hooger oord gekozen tot mijn woon b) De zee beneden ons, in den nacht’. c) ‘Berg, bemiddeling tot den Hemel’. d) ‘Neen, ik ben mensch: zoel en zuiver water van het meer. blz. 619: De zon ligt in mijn linker-hand... hschr. P.v.d.W.; reeds in het zakb. v. 1917 (!) vindt men het volgende ontwerp bij 24 Maart: Ik draag de zon in mijne rechter-hand
* ik sta ten hooge * *
aldaar ze * * ...brand
in 't westen
Op dak en doom, alover voute en veste
| |||||||||||||
[pagina 828]
| |||||||||||||
Mijn linker......
mij tegen hier * in sluiers aangetogen
ten hooge
weldra zijn aan de kam der horizonnen
mijn blikken de een'ge zonnen
(of ten hooge onderdeel is van een afzond. vs, dan wel in het vorige in te voegen is, blijft onduidelijk). In hetzelfde zakb. (1917) wordt op blz. 3 verso een ontwerp aangetekend voor een groep Hesperos, waarbij dit gedicht behoren zou. Er staat: Hesperos (onderstreept)
Daaronder volgt: Hesperos (onderstr.)
ὃς κάλλιστος ἐν οὐρανῷ ἵσταται ἀστήρ (Ilias XXII. 318)
In het zakb. van 1927 (tien jaar later!) blz. 91 (bij 20 Aug.) vindt men dan de 3 strophen met varianten en verbeteringen op blz. 90. In 't hschr. v.d.W. staat er als nummer boven: II. Het gedicht is gepublic. De Gids 1927, IV, 184 én 1928, III! Varianten: vs 3, zakb. 1e st.: haar laat gewemel in 't verwelkend weste; vs 7, zakb., 1e st.: en weekt * heur schemerweven; vs 8, zakb., 1e st.: waar blauwend de ademen van de aard in beven, h. W. en Gids: van 't graan, waar de aedmen, blaauw, van de aarde in beven; h. St. heeft echter, evenals de bund. 2 × 't graan; vs 9, zakb.: ik steeg. blz. 620: Ik heb dit hooger oord... hschr. P.v.d.W., De laatste 5 strophen in zakb. 1927, gedateerd 2 Sept. (enige regels dubbel). Gepublic. de Gids, 1927, IV, 184, en 1928, III! vs 1, h. W., h. St. en Els.: gekoren; na vs 5, h. W. en Gids: geen komma; vs 11, h. W.: die is het oord; vs 15, Gids, zonder streepje, vs 18, Gids: der morgens, achter vs 7 een komma (ook h. St.). blz. 621, vs 8, h. W. en Gids: kele; vs 12, h. W., h. St., zakb. en Gids: en waar, zakb.: van dezen mond; achter vs 14 h. W., h. St., zakb. en Gids: komma; vs 15 zakb. 1e st.: doch waar | |||||||||||||
[pagina 829]
| |||||||||||||
'k, op 't strakke vlak; vs 16, 1e st.: met heel mijn edel beeld al dieper de ijlt in daal; vs 19, h. W., h. St., zakb. en Gids: weigering. blz. 622, vs 7, achter vroegen viel in dl I de puntkomma uit, zakb.: voor uw lippen; vs 8, h. W., h. St., zakb., Gids: uws harten. blz. 623: o Vruchten-lêege schaal... hschr. P.v.d.W., met als nummer: V; zakb. 1927 bij 5 Sept.; gepublic. De Gids 1927, IV, 188. (Dit vers in De Gids '28 weggelaten). vs 3, h. W., zakb. en Gids: nog; vs 5, zakb.: geen druiven; vs 6, zakb.: tót geur ..., de wonde druipt. blz. 624: Ik weet: ik berg iemand... hschr. P.v.d.W. met nummer IV, zakb. 1927 bij 3 Sept. Gepublic. Gids 1927, IV, 186 en 1928, III (!). Uit de handschriften blijkt, dat het gedicht op blz. 627 niet als een afzonderlijk gedicht is te beschouwen, zoals het in de bundel gedrukt werd, maar als laatste strophe van het onderhavige. In het zakb. ontbreken de vs 11, 12 en 16. Dit is daarom merkwaardig, omdat het gedicht a.h.w. een nauwkeurige vertaling in poëzie is van ‘Het Geheim’ in ‘Beginselen der Chemie’ (dl. III, blz. 694); de in het zakb. ontbrekende regels bevatten juist enige toevoegingen, die in het gedicht werden aangebracht. De weergave in poëzie blijkt dus aanvankelijk nóg precieser te zijn geweest. (vgl. ook de aantek. in dl III, blz. 1036). vs 6, zakb.: binnen komen; vs 7, h. W. en h. St.: Daar ís; vs 9, zakb.: en kent geen hoek; vs 13, zakb.: Ik zie hem niet; vs 18, zakb.: duidelijk dat hij. blz. 625, vs 3, zakb.: Het laat mij toe dat ik mij koestren zal; vs 4, zakb.: in zijn bezit, in zijn mij dier bezit; vs 5, zakb.: in zijn klaarblijkelijk, vs 6, zakb.: duister-vol; vs 8, h. W., h. St. en zakb.: ik vraag, zakb.: zijn onbekendheid; vs 11, zakb.: voel ik u bij wijlen; vs 13, zakb.: die onbekend; vs 17: moom, lees: mom, zakb.: te persen in; vs 18, zakb.: van onverschilligheid, onaangedaan; vs 21, zakb.: te denken; vs 22, 23, 24, zakb. géén accenten. blz. 626, vs 2, zakb. even-diep besef; vs 6, zakb.: dat hij zich mijner openbaren zal; vs 8, zakb.: hem nimmer meer en zullen kunnen zien?, daaronder: zien en mogen? blz. 627, vs 2, h. W., h. St., zakb., Gids: uit der mate; achter | |||||||||||||
[pagina 830]
| |||||||||||||
vs 6, h. St. geen puntjes; voor vs 7, h. W., zakb. en Gids géén streepje, de Gids: vreemdeling; tussen vs 9 en 10 in h. W. en zakb. geen wit. In zakb. 1927 vindt men bij 18 Juni (blz. 53) reeds een aankondiging van het gedicht in déze strophe: Ik huis iemand in mijn gekeerde woon;
er bergt zich iemand in mijn zuivre woonste
en van ons beiden is hij de schoonste
al werd ik schoon
blz. 628: Het is of alles nog gebeuren... hschr. P.v.d.W. met nummer VI, zakb. 1927, blz. 93 (aanzet v. str. 1) en bij 6 Sept.; gepublic. in De Gids 1927, IV, 188 en 1928, III. In zakb. bij 6 Sept, de tekst v.d. bundel (alleen blz. 629, vs 14: de pijn en vs 19: gaat beginnen); vs 1 en 2, h. W.: 'of; vs 3: mijne oogen; vs 14: laatsten; vs 16, uiteen-gespoten, de Gids.: geschoten. blz. 629, vs 13, Gids: na ontvangenis een uitroepteken. blz. 630 en 631: Aarde, over-oude... hschr. P.v.d.W. met nummer VII, zakb. 1927, Sept., blz. 17, 18, 19, 21; gepublic. De Gids 1927, IV, 189 en 1928, III. In zakb. blz. 21 de eerste 8 str. als in de bundel, slechts vs 11: uw, vs 14: wetend (ook h. St. en Gids) en blz. 631, vs 7: mijne wilde (ook h. W. en St.). Op blz. 18 de laatste 3 str. zonder variant. Op blz. 17 een tiental losse regels. blz. 631, andere varianten: vs 16, h. W., h. St. en Gids: van tij en wijke; achter vs 18, h. W., h. St. en Gids: dubbele punt; vs 19, h. W.: mijn aarde; vs 24, h. W. en Gids: dood. blz. 632: Nog vóor de glans... hschr. P.v.d.W. met nummer VIII, zakb. 1927, 2e deel, blz. 2, 3, 22, 23, 24, 25; gepublic. in De Gids, 1927, IV, 191 en 1928, III. Op blz. 25 zakb. achtereen de eerste 7 str. en str. 10; op blz. 24 str. 8 en 9, 11, 12 en 13, de laatste met verscheidene varianten. Op blz. 22 en 23 fragmenten van str. 2, 3 en 5; op blz. 2 en 3 een aanzet van str. 1 en de laatste str. vs 6, zakb.: kaalte van 't wad; vs 8, 1e st.: en in duizend schervlen gespat; vs 11 en 12, 1e st.: van den bibber-mond der kreken / tot het wringend gelaat van de zee; vs 19 en 20, 1e st.: want in u is het lichte leven / en in alle zwaarte is de dood, 2e st.: het vloeiende is lichtende leven / en in alle zwaarte is de dood, 3e | |||||||||||||
[pagina 831]
| |||||||||||||
st.: Is dan vloeien 't eenige leven / Is alle zwaarte de dood? blz. 633, vs 10, zakb., h. W, h. St., bundel: het teeken; vs 13, zakb.: gelaten, duizend; vs 14, h. W., h. St. en Gids: gelaat, zakb.: tot het eeuwig-zelfde gewijd; de laatste strophe van blz. 633 in 't zakb.: ó moerassen die licht te wachten
op zijgen naar dieper licht
o heele water der nachten
aan dit neigend grasje verdicht.
In h. W. deze strophe 2 ×, eenmaal in vs 24, evenals h. St.: naar dieper licht. Door een lijn is in 't zakb. aangeduid, dat str. 10 (op blz. 25) aansluit bij str. 9 (blz. 24). vs 9: verzijpen = als door een verzijp (= vergiet) laten wegstromen. blz. 635: Thans gaan de wateren... hschr. P.v.d.W., zakb. 1927, 2e deel, blz. 29, 30 en 31. Gepublic. De Gids, 1928, III. Op blz. 31 van zakb. de eerste 7 str., slechts in de 6e staan varianten; op blz. 30 verdere varianten van str. 6 en 3 regels van str. 8; op blz. 29, 1e st. van str. 1, 2 en 3; blz. 28, varianten van str. 5 en 6. vs 3, zakb. 1e st.: De dag vervaalt me; vs 8, zakb.: onbewogen leegte; vs 10, 1e st.: mijn leden; na vs 11, h. W. puntkomma; vs 15, 1e st.: gelijk het zuigen. blz. 636, vs 7, 1e st.: zware aarde, worstelaren zwaar van goud; vs 8, 1e st.: meerminnen, wateren, die blinkt van zout; vs 10, h. W.: machtig, doorgestreept en vervangen door naarstig; vs 16, 17, 18, 1e st.: En te verliezen wat men vurig wint
en om de klaarte-zelve te verzaken
niet als wie klaart tot duisternis ontgint
vs 19 en 20 ontbreken. In het hschr. v.d.W. maken de 4 strophen van blz. 636 de indruk van een afzonderlijk gedicht. blz. 637: Me-zelf voorbij... hschr. P.v.d.W., zakb. 1927, 2e ged., blz. 32, 33, 34, 35, 36, 37; gepublic. de Gids, 1928, III. In het zakb. blz. 35 str. 1, 2, 3, 4, 5 met enige varianten aan 't eind; op blz. 36 str. 8 en 10 (geringe var.); op blz. 37 str. 6 en 7,. | |||||||||||||
[pagina 832]
| |||||||||||||
Dit behoeft niet te wijzen op een anders bedoelde volgorde der strophen, daar V.d.W. op een dubbel blad meest rechts begon en links voortzette of varieerde. Op blz. 32, 33 en 34 fragmenten der verschill. str. in eerste staat. De herhaling van de aan 't slot gewijzigde eerste strophe als negende staat niet in 't zakb.; vs 5, zakb. 1e st.: het pad dat; vs 7, h. W., h. St., zakb.: en 'k ben; vs 8, zakb. 1e st.: van de oude sponde; vs 15, 16, 17 komen in 't zakb. in 3 staten voor: 1[regelnummer]
o reiken, reiken! Neen, bezwijken
toch gaat de vlerke haar vlucht verrijken
met zaal'ge loomheid van haar loon
2[regelnummer]
o, 't oude reiken en bezwijken
De vlerke kon haar vlucht verrijken
met d'een'ge loomheid tot haar loon
3[regelnummer]
als in de bundels
blz. 638, vs 5, zakb.: tot dieper teeken van uw bronst; vs 8, zakb.: verzopen en verheven; vs 9, zakb.: der doode teven; vs 10, zakb.: het modder uit naar licht gehescht; vs 13, zakb.: de degen brak; vs 15, zakb. 1e st.: en zou u loonen (achter dit vs. in h. W. geen komma); vs 20, zakb.: moest u leeren; vs 23, h. W. en zakb.: eigen liefde; vs 24, zakb. 1e st.: al de vuren, vs 25, zakb.: wat baat, h. W. en h. St.: wat; vs 28, zakb. 1e st.: niet dan * om u-zelven bidt, 2e st.: niet dan om de eigen liefde bidt. vs 10: heschen of hisschen n.h. Mnl. = naar adem snakken, hijgen. blz. 639, vs 3, zakb.: het eigen lijf ontgaan; vs 4 zakb.: alle winst is blij verliezen, vs 6, zakb.: 't verhit krystal is vloedend vriezen; vs 7, zakb.: ellek; vs 13, h. W. en h. St.: die, later, de vs 13 en 14 komen in zakb. blz. 34 los voor; vs 16, h. W., h. St. en zakb.: niet; vs 17, zakb.: die mijn oog; vs 18, h. W. en h. St.: mijne ooren, vs 19, h. St.: vervolste. In het zakb. blz. 33 vindt men nog de 3 regels, die niet in 't gedicht verwerkt werden: En deze paden thans: ze scheiden
nog nauwlijks liefde van verblijden
en lijden nauwelijks van zon.
In het hschr. P.v.d.W. staan de 3 eerste str. v. blz. 638 | |||||||||||||
[pagina 833]
| |||||||||||||
op een afzond, blz., zo ook de 3 volgende en de laatste. Ui het zakb. blijkt echter met zekerheid, dat V.d.W. één gedicht bedoelde. blz. 641: De Voedster. In het fragmentar. schema v.d. bundel zakb. 1926, blz. 79, 80, 83, leest men deze omschrijving: De Voedster (zij die de kinderen voedt en bemint die ze niet heeft gedragen). blz. 643: Geur van het reeuwsche beest... hschr. P.v.d.W., zakb. blz. 63 in aanzet, blz. 62 volledig; gepublic. D.W. en B. 1928, I, 169, titel ‘Uit “De Voedster”’. vs 1, zakb. 1e st.: het wilde beest; vs 2, h. W., h. St. en zakb.: een aarde; vs 5, zakb. 1e st.: laatste vrucht; vs 6, h. W. en zakb.: ten killen; vs 8, zakb. 1e st.: Ik ben de duistre. blz. 644: Gebogen, ach... hschr. P.v.d.W. zonder var., zakb. 1927, 2e ged. blz. 53; gepublic. D.W. en B. 1928, I, 170, titel ‘Uit “de Voedster”’. vs 1, zakb.: een nacht, D.W.: den nacht; vs 4, zakb. en D.W.: 'k nimmer voed; vs 7, zakb.: aan mijn gesmoorde; vs 8, zakb.: hanker-oog. blz. 645: Ik ben geen wakkre... hschr. P.v.d.W. zonder var., zakb. 1927, 2e ged. blz. 49 de eerste strophe en een sterk afwijkende opzet van de 2e; blz. 47 en 48 fragment, losse regels. vs 1, zakb., 1e st.: geen rinsche lent; vs 5, zakb.: wemelmondje ... 't wimpren; na vs 5 leest men op blz. 49: Maar 'k ben die van mijn zorge een huilge wange dauw
Maar 'k ben die het geloken kind en 't verend-zieke (?) douwt
Maar 'k ben die 't ziek-geloken kindje wiege
Op blz. 48 nog dit ontwerp: Maar warrem ... ben 'k als een zwerk gebogen
die alle vraag ontvangt, die
welke elken aer ontvangt, die dondert en die dauwt
blz. 646: Ik ben de hazel-noot... hschr. P.v.d.W., zonder var., zakb. 1926, blz. 31, 1927, 2e ged. blz. 39 en 41; gepublic. D.W. en B. 1928, I, 171, titel ‘Uit “de Voedster”’. In 1926 schreef V.d.W.: Gelijk de worrem in de hazelnoot. Gij hoort hem niet, maar de noot wordt lichter en lichter. Ik vermoed dat hier themata worden aangegeven voor symbolisch proza als in ‘Beginselen der Chemie’. Er volgt immers: | |||||||||||||
[pagina 834]
| |||||||||||||
En God glimlacht: met den hoogmoed had hij de onontbeerlijke behoefte aan de gratie geschapen
Eva plukt een appel die de vorm heeft der aarde
Adam beladen met de opperste straf: dat hij niet wist van de opperste verlossing. In zakb. 1927 op blz. 39, de eerste strophe, op 41 beide, vs 4, zakb. en D.W.: 'k word een ijlt, vs 5, zakb. en D.W.: leêge schade. blz. 647: 'k Heb mij verlaten aan de druif... hschr. P.v.d.W. zonder var. zakb., 1927, 2e ged. blz. 43; gepublic. D.W. en Belf. 1928, I, 172, titel ‘Uit “de Voedster”’. vs 3, zakb.: Alle gave is bate. In 't zakb. na vs 6 en 7 een komma. blz. 648: 'k Verzoek de zee... hschr. P.v.d.W. zonder var., zakb. 1928, blz. 3 recto; gepublic. D.W. en B. 1928, I, 173, titel ‘Uit “de Voedster”’. In 't zakb. slechts de eerste strophe; in vs 3 is ruimte opengelaten, vs 4: niet dan als, ver en vroom, een vraag in de eeuwigheid. blz. 649: Neen 'k ben (waar 't rijpend ijs... in hschr. alleen, zéér fragment, in zakb. 1928, blz. 2; gepublic. D.W. en B. 1928, I, 174, titel ‘Uit “de Voedster”’. vs 1, zakb. en D.W.: Ik ben; vs 6, zakb.: ten mane-ruiker. Inplaats van vs 7 en 8, zakb.: Wellicht zijn doolaards, die zich om dees hoop verzaemen
* * * * * ontsluit
Van de derde strophe, het eerste vers, van 't tweede na een rij puntjes: en alle liefde is onbegonnen, van 't derde alleen 't rijmwoord staan en als vierde: Ik open mijne deur, en zij zijn heengegaan. Afzonderlijk staat boven 't gedicht de regel: En zij zijn bang, en 'k zal ze in mijnen schoot vergaedren blz. 650: De keuken is geboend... in zakb. 1928, blz. 4 verso, volledig, var. vs 9: waar 'k me-zelven geef; vs 11: o (nijd ge) wilde vogel-bek. Op blz. 5 een vroegere staat, daarin vs 2, 3 en 4: Water! de vloer is nat als ware 't van mijn tranen
Maar neen: een engel heeft het huis van mijne wanen
gewasschen, en ik ben die * waar hij weet
vs 11, zakb., 1e st.: ondank'bre (o nijd'ge) vogel-bek. | |||||||||||||
[pagina 835]
| |||||||||||||
blz. 651: Geven, geven!... zakb. 1927, 2e ged. blz. 43 en 1928, bl. 4 recto, 6 recto, 6 verso, 7 recto,; gepublic. D.W. en B., 1928, I, titel ‘Uit “de Voedster”’ en de Gids 1928, IV. Op blz. 6 verso van 't zakb. 't gehele gedicht, volgorde der str. 2-3-1. Op blz. 6 verso en 7 recto varianten v. str. 2, op 4 recto een andere aanzet, nl.: Geven, geven, dralig geven
van wie geen (gave) gebaar en waagt
naar wie
geene liefde vraagt
Voornaamste varianten: vs 2: zijn (gewonnen) verworven in het want; vs 5, h. St.: geven! Láat; vs 6: en wees gerust om elken haard; vs 7: want de heemlen zijn; vs 8: onbevrachten vaart; vs 10: 'k worde (de blijde) dood: ik heb moed; vs 12, zakb. en D.W.: waar het werd. blz. 653: De Blind-gewordene. De eerste strophe reeds in zakb. 1927, blz. 49, gedateerd 29 April. In het zakb. v. 1928 vele blz. achtereen: 8 verso, 9 recto, 10, 11, 12, 13, 14 (allen recto en verso), 15 recto. Aan 't slot de datum: 1 Maart 1928. Gepublic. Elsev. 1928, II, 98. De strophen komen in het zakb. alle 2 × voor, enkele 3 ×; de tweede versie is bijna steeds de definitieve, doorhalingen zijn schaars. Wat V.d.W. 't eerst neerschreef (blz. 8 verso) is als een aanstippen van themata, het zijn flitsen uit verscheid. strophen; deels later verworpen vormgeving. Ik neem dit geheel over: In naam van 't zijn dat is geweest
in naam van steeds herworden geest
...
...
Ik in veelvuldigheid geboren
ik ben 't (besluit) beluik van eindlijk Nul
't Abstracte zaad waar 'k al het koren
met zijn beteekenis hul
Maar neen: ik ben de volle schuren
die binnen hare donkre muren
het goud ...
...
| |||||||||||||
[pagina 836]
| |||||||||||||
Maar neen: ik ben de korf
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ... borg
Maar neen: ik ben de leêgt
der schuur ... ... ... ... ... ... ... geveegd
maar die draagt de geuren Want!
'k Ben blind, en... 'k den dag beschaamd
...
...
Daarna volgt dan str. 2 in eerste versie. Opmerkelijk is dat de beide laatste str. al vóór de 12e, 13e en 14e opgetekend staan. Daaraan zijn m.i. géén conclusies te verbinden, daar V.d.W. eenvoudig voor het slot een open gebleven blad heeft kunnen kiezen. De allerlaatste twee regels staan echter reeds op blz. 11 verso, als een zéker perspectief. Ik geef nu str. voor str. varianten. blz. 653 str. I, vs 4, 1e st.: die aemt van open ramen; vs 7: klaar van hoop. str. II, op blz. 9 recto staat een zeer fragm. combinatie van str. II en III; andere varianten: vs 4: met lachen van; vs 5: Ik ben de rib. blz. 654, str. III, vs 2, 1e st.: o tuimel-sneeuw van duizend vlindren, 2e st.: van sneeuw en vlindren; vs 5, 1e st.: duur bestaan. str. IV. veel van deze str. in 't geciteerde van bl. 8 verso; op blz. 10, recto geheel conform bundel. blz. 655. str. V, op bl. 12 recto geheel en 11 recto bijna geheel conform bundel (vs 8: voeden voel). Op bl. 10 verso dit ontwerp: Maar neen: ik ben de leêge korf
die vele vruchten heeft gedragen
en traag-doorweekt, de geur verworf
van boomen en van hagen
'k Ben de gekeerde korf die, zwaar
van 't wandlen der gezwollen bijen
aan rechte zaten * betijen
een menschelijk voedsel baar
Want ik zal niet garen
| |||||||||||||
[pagina 837]
| |||||||||||||
dan wat er andren baren
En zoude ik, eindelijke rate
me wezen eigen bate?
Opvallend is de omslag van rythme in vs 9 str. VI op bl. 11 recto en 12 recto conform bundel (alleen vs 10: aller vrede), op bl. 10 verso de tweede helft vol open plekken. blz. 656, str. VII, bl. 12 recto conf. bundel, 11 verso vrijwel conform, slechts vs 2: wolken, vs 3: de maan, vs 10: uw (vrede) mane. Op bl. 11 recto een aanzet, de eerste regels: En - aller vrede? Ik weet het niet,
maar 'k voel me, of, 'k, door mijn nacht gezonken
ben * * en de mijne ontblonken
der maan van mijn gezicht
Daarna losse woorden. str. VIII, op bl. 12 recto, conform bundel en 11 verso vrijwel (enkele woorden tussen haken, vs 8 mist rijklijk). blz. 657, str. IX, bl. 12 verso, fragment., 14 recto, conf. bundel. vs 9: Toen ik zag zal wel verschrijv. zijn voor Toen zag ik (zo op bl. 12). str. X, conform bundel op bl. 14 recto; op bl. 11 verso, vs 1: Zuur der gedachte; vs 2: gij hebt gebrand in mijne; vs 7: ten lever mijnen lijk; vs 9: en aan mijn hart en aan mijn blz. 658, str. XI, conform bundel op bl. 14 recto (vs 3: door de hitte), evenzo bl. 13 verso, maar zonder vs 9; op bl. 12 verso 4 regels als in 't volgende, maar incompleet, dan: Insekten, ah, wat hebt gij me aangevochten!
Ik was van u bezeten
Maar 'k was de spere
str. XII weer conform bundel op bl. 14 recto; op 13 verso de eerste 4 regels en de slotregel, telkens met dubbele keus (woorden tussen haken). vs 9: ten zelf-oorbore: oorbore = nut, voordeel, belang. blz. 659, str. XIII conform bundel (in vs 8 ook mooglijkheid van andere volgorde); op bl. 13 verso, vs 2: Ik zou me-zelven | |||||||||||||
[pagina 838]
| |||||||||||||
niet beheeren; vs 6: dat ik geen nacht meer; vs 8: geniep'ge dood; vs 10: waar zelfs (de klaarte) het licht is dolen. str. XIV conform bundel bl. 15 recto; bl. 14 verso, vs 5: met den honger; vs 10 ontbreekt. vs 3 en 4 herinneren merkwaardig aan twee vs uit het 2e lied van Suster Bertken (uitg. Joha. Snellen, blz. 61): Mijn hert dat heeft hem opgerecht
om vrolicheit te hooren.
Zonder twijfel was hier lectuur-herinnering, waarsch. niet bewust geworden. blz. 660, str. XV alleen op bl. 13 recto, enige afwijking: vs 2: uit alle zielen. str. XVI; de laatste 2 regels al op bl. 11 verso; conform bundel op bl. 13 recto (alleen de 2 × 3 puntjes ontbreken); op bl. 14 verso de laatste 5 regels, daaronder een regel puntjes. | |||||||||||||
blz. 663: Niet gebundeld werk.Een vrij groot aantal gedichten, die V.d.W. als onderdeel van enige groep in tijdschriften publiceerde, nam hij niet in zijn bundels op. Naar zijn motieven kan men dikwijls slechts gissen; een enkel gedicht of gedichten-serie was torso gebleven, bij anderen weerhield hem aesthetische of religieuse kritiek, weer anderen lieten zich misschien moeilijk inpassen in het weloverwogen plan der laatste bundels. De mogelijkheid bestaat zeker ook, dat V.d.W. verscheidene dezer verzen eenvoudig kwijtgeraakt was. Van vóór het oudst bewaarde zakboekje (1912) is het aantal handschriften immers gering; de dichter bezat zelfs zijn eigen gedrukte bundels nooit compleet en heeft zeker geen volledige verzameling van tijdschrift-overdrukken bijeengebracht. Aan de heer Paul Fr. Wijnants, die hem ten behoeve van zijn onderwijs, vragen had gesteld, o.m. over eigen voorkeur, antwoordde V.d.W. in zijn Oostende-tijd o.m. met deze typische zin: ‘Onder mijne boeken is mij het liefst het boek waar ik voor de toekomst aan denk. Eenmaal geschreven, herlees ik mij nooit, tenzij op drukproeven, - hetgeen mij een marteling is, want ik ben aangetast door eeuwigen verbeteringszucht. Feitelijk ben ik nooit tevreden’. Een uitspraak als deze verklaart niet alleen de vele kleine ver- | |||||||||||||
[pagina 839]
| |||||||||||||
schillen in opeenvolgende publicaties van eenzelfde gedicht, maar ook, dat sommige verzen eenvoudig vergeten werden, al kan men deze verklaring moeilijk gebruiken voor grotere groepen als Hupnos en Thanatos of de cyclus ter viering van Dante. Na V.d.W.'s dood verscheen (1931) een weelde-uitgave, die ten onrechte heette Nagelaten Gedichten, in 40 exemplaren bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem en A.A.M. Stols te Brussel. In 1943 gaven A. Manteau te Brussel en A.A.M. Stols te 's Gravenhage onder gelijke titel een uitgave vermeerderd met verscheidene verzen uit tijdschriften, en juister geordend. Geheel compleet werd ook deze uitgave niet, omdat men aan homogeniteit de voorkeur gaf boven volledigheid. Tezamen met de Fragmenten (in dit deel) en enkele verzen die als varianten of aanvullingen bij gebundeld werk in deze aantekeningen opgenomen zijn, bieden de afdelingen Niet gebundeld- en Nagelaten Werk, thans duidelijk onderscheiden, alle poëzie die ons buiten de bundels van V.d.W. bekend is. Een restrictie is slechts te maken voor enige Nederlandse en Franse gelegenheidsverzen en schertsgedichten, die misschien als aardige curiosa elders een plaats vinden. Naar aanleiding van bepaalde gedichten licht ik de lezer in over schema's voor groepen, die de dichter in zijn zakboekjes noteerde. Onder de afzonderlijke gedichten is het jaartal der eerste publicatie vermeld; voor een enkel gedicht moet dit door gegevens nà de verschijning van dl I mij ter beschikking gekomen, worden herzien. blz. 667: O God, ik heb den geur der vlieren... Eerst in De Arbeid, jaarg. 1899-1900. Het behoort dus tot de periode van Het Vaderhuis. Het was II van ‘Twee Zomersonnetten’, no I was de oudere versie van ‘Vlaanderen, o welig huis...’ (zie aantek. bij blz. 173). Daarna opgenomen in De Gids, 1910, I, 84. blz. 668: 'k En wil geen ander heil... In Vlaand. III, 1905, 560, titel ‘Herfstlied’. Een veel later bewerking is het nagelaten gedicht Ik wil geen ander heil (I, 764), gevonden in het zakb. 1929. blz. 670: Een zelfde droom die wies... Gepublic. in De Beweging. 1905, IV, 293, titel ‘Herfstdeun’. blz. 671: Kleine Ode aan Constant Eeckels. Verschenen in Vlaand. IV, 1906, 22. In het volgend no v. Vlaand. antwoordde Eeckels met een sonnet ‘Gezegend, gij die komt waar 'k eenzaam- | |||||||||||||
[pagina 840]
| |||||||||||||
treurend zit’ (Vl. IV, 1906, 85) (Verg. mijn K.v.d.W. I, blz. 323 en volg.). Dit gedicht werd later omgewerkt tot ‘Vermits geen dag m' ooit wekt...’ (I, 733, zie de aantek. bij die blz.). blz. 672, vs 2: ik vermoed dat ‘schuren’ een miszetting is voor ‘schure’. vs 16: torve = norse. blz. 674: o Gij, wier vreez'ge zorg... Gepublic. in Vlaand. IV, 1906, 224, als 2e van een groep ‘Liederen van Lente en Herfst’; no I en II waren: ‘In 't bosch een late bijle’ en ‘Ik heb uw beetre vreê gewacht’, beiden uit de groep ‘Het Huis in de Vlakte bij de Rivier (I, 228 en 236). De verzen 15 en 16 zijn klaarblijkelijk geïnspireerd door de Arcadische schilderkunst van Ménard, voor wien V.d.W. in zijn jeugd een grote bewondering koesterde. Als hij in 1926, nu heel anders waarderende, terugblikt, schrijft hij: ‘Hoe zouden zijn Arcadische, zijn Zuid-Italiaansche tafereelen mij niet diep hebben getroffen? Zijne Adonis-schoone herders, zijn in onschuld badende nymphen, zijn kudden van ossen, die tegen een wazige avondlucht hunne hoornen heffen als een apollinische lyra...’ (cursiv. van mij P.M.). blz. 675: Aan een zeer jong meisje... Gepublic. in Elsev. 1907, II, 187 als eerste van 3 ‘Gedichten’. Het 2e en 3e waren ‘De Delling’ en ‘Genezing’ (I, 247 en 227) uit ‘Het Huis van den Dichter’ blz. 676: Ik heb de heemlen vol gezien... Gepublic. Gr. Ned. 1908, II, 695 als tweede v. vijf gedichten onder de titel ‘De groote Vijver’ (een der onder-groepen van ‘Verzen bij den Aanvang der Lente). No 3 was het gedicht op de volg. blz. (677); No 1 ‘Ik heb een vrouw...’, no 4 ‘Laat me vijver...’ en no 5 ‘Gereede weelde...’ kwamen in ‘Het Huis aan den Vijver’ (I, 258, 251 en 260). Dit gedicht verscheen opnieuw in D.W. en B. 1911, I, 332. blz. 677: Ach neen 't en is... Gepublic. Gr. Ned. 1908, II, 696, vgl. aantek. bij blz. 676. Opnieuw in D.W. en B. 1911, I. 332. blz. 678: In lage leêgte neêr-geleid... Gepublic. Gr. Ned. 1908, I, 463, een der twee gedichten van ‘De Hemelen’ (ondergroep van ‘Verzen bij den Aanvang der Lente.’) Het andere was ‘Uit | |||||||||||||
[pagina 841]
| |||||||||||||
zucht-gesleten schemer...’, opgenomen in ‘Het Huis aan de Zee’ (I, 277). Onder het gedicht staat Maart-April 1908, blijkbaar datering van de gehele cyclus (dit is 't slot-gedicht). blz. 679: De zon staat al den over-kant... Gepublic. in D.W. en B. 1909, II, 50, als tweede van ‘Liederen te latere Ure’. Het eerste was ‘Dees heele liefde is heen-gegaan...’, opgenomen in ‘Het Huis in de Stad’ (I, 310). blz. 680: Lied van Helena. Gepublic. in Gr. Ned. 1910, II, als derde van een groep ‘Uit de Spartaansche Helena’. No 1 en 2 zijn fragmenten uit het gelijknamige epische gedicht. Tweede public. in D.W. en B., 1911, II, 150, als eerste van ‘Twee Liederen van Helena’; het tweede is het hier volgend gedicht (blz. 681). Van ‘De Spartaansche Helena’ heeft V.d.W. allerlei brokstukken in verschillende combinaties in tijdschr. geplaatst, vgl. de aantek. bij dat gedicht. blz. 681: Toen ik de reize heb aanvaard... Gepublic. Gr. Ned. 1910, II, 51, als eerste van drie Liederen (zonder ‘Helena’). Het 2e was ‘Zingen hoe de donkre wereld...’, dat V.d.W. later bestemde voor Het Gelaat des Dichters en dat daarom bij die groep is geplaatst (I, 727), al is het zeker niet ouder dan 1910. Het derde der Liederen volgt hier. blz. 682: O van 't ongerept ontroeren... zit aantek. bij blz. 681. blz. 683: Ik adem bij de goden... Eerst in Europa, 1909, I, 108, als vierde der ‘Liederen te latere Ure’. Het jaartal 1911, onder het gedicht in dl. I moet dus zijn 1908. Daarna in D.W. en B. 1911, I, 329. als eerste van 8 ‘Verzen’. Van die acht waren twee andere ook reeds in 1908 verschenen, in Gr. Ned., nl. ‘Ach neen 't en is de troost...’ en ‘Ik heb de heemlen vol gezien’. Tot de 8 ‘Verzen’ behoren verder de drie die in dl. I volgen en tenslotte de twee, in dl I geplaatst op blz. 723 en 731. Zoals men ter plaatse vermeld vindt, waren ook de gedichten op I, 685 en 723 reeds in 1908 in Europa verschenen; V.d.W. zond dus in D.W. en B. 1911 een gehele groep in, die reeds drie jaar tevoren verschenen was! Variant in Europa: vs 3: vloei'ge zon. Deze lezing is te herstellen. blz. 684: Ik dorst uw roerloosheid... handschr. M. Roelants. In D.W. en B. 1911, I, 331 (zie vorige aantek.). In het hschr. | |||||||||||||
[pagina 842]
| |||||||||||||
Roel. de var. in vs 9: als een bronzen schild. Het hschr. heeft bovendien als eerste regel v.e. 3e strophe: o Grauwe naaktheid om een ziele. blz. 685: Anijs, anijs... Ook dit gedicht moet (anders dan in dl I) gedateerd worden 1909. 't Verscheen eerst in Europa, 1909, III, 3, titel ‘Zwarte Liederen 3’, daarna in D.W. en B. 1911, I, 332 (vgl. aantek. bij blz. 683). In Eur. vs 2: omwaadming; vs 7: anijs, - hoe 'k... blz. 686: o Schaemle liefde-vlam... hschr. M. Roelants zonder varianten. Verschenen in D.W. en B. 1911, I, 333. In de eerste uitg. der Nagel. Ged. (1931) werden dit en het voorgaande gedicht gepublic. onder de titel ‘Liederen te latere Ure’. Deze titel is minder gelukkig, daar de oudste public. onder andere titel plaats vond en deze titel ook reeds gebruikt was bij twee gedichten in D.W. en B. 1909 (zie aantek. bij blz. 679). blz. 687: Ter loome zee... Gepublic. tezamen met het volg. gedicht, als ‘Verzen’ in Onze Eeuw, 1912, I, 150. Dit gedicht is voor een deel variant van ‘o Ziek, onzeker en onzuiver...’ (I, 496); de eerste strophe is vrijwel gelijk aan de tweede v.h. gebundelde vers. blz. 688: Regen, regen in den tuin... Gepublic. Onze Eeuw, 1912, I, 151 en in De Lelie, IV, 1912, blz. 170. blz. 689: Uit een ‘Ode aan Hugo Verriest’. Dit gedicht, blijkbaar geschreven naar aanleid. v.d. Verriest-huldiging in Aug. 1913, waarover V.d.W. bewogen schreef in de N.R. ct (19 Aug. 1913), verscheen in V. Arbeid, 1913, 251. Over Verriest heeft V.d.W. herhaaldelijk met bewondering geschreven, ook getuigend van diens betekenis voor zijn eigen geestesontwikkeling. Ik verwijs in 't bijzonder naar het opstel over Verriest in de Kroniek der Gedichten in de (Groene) Amsterdammer van 17 Aug. 1913 en naar het art. in de N.R. ct (1 Nov. 1922): Hugo Verriest of het drievoudig Geluk. blz. 693: Liederen voor een kind. Vier verzen van deze kleine groep verschenen in het door Aug. v. Cauwelaert geredigeerde Kath. Dames-tijdschrift van N. en Z. Nederl. ‘De Lelie’, 3e jaarg. 1911/'12 als ‘Liedjes aan mijn Zoontje’. | |||||||||||||
[pagina 843]
| |||||||||||||
blz. 695: Gij wast aan mij... Gepublic. in De Lelie, 1911/'12, blz. 207. blz. 696: Gij, die ik zoet... hschr. M. Roelants. De tekst in Verz. Werk I is die van de eerste uitg. der Nagelaten Gedichten (1931); ik ken geen tijdschr. publicatie. Mogelijk berust de tekst in Nagel. Gedichten op een mij onbekend hschr. (van P.v.d.W.?) In het hschr. Roel. de volgende varianten, titel: Wiegelied; vs 1 o Gij, die...; vs 2: uw zoelende adem; vs 5: aan wakend oog in 't oog me vond; vs 9: reeds woont vreugde... blz. 697: Gij die, waar 'k iedren ochtend... Gepublic. in De Lelie, 1911/12, blz. 251. blz. 698: Gij, die weendet om mijn lijden... Gepublic. in De Lelie, 1911/12, blz. 207, 1e vs: o Gij, die weendet... blz. 699: Waar zoude ik met mijn liefde... Gepublic. in De Lelie, 1911/12, blz. 251. blz. 701: Hupnos en Thanatos. Dit lange gedicht in 15 afdelingen verscheen in De Ploeg 1912, blz. 148-155 en 161-167. Op het eerste gezicht schijnt dit gedicht op gelijke wijze als bijv. Eroos en Anteroos te behoren tot de epiek, met motieven uit de antieke mythologie. Weloverwogen is het echter bij de lyriek geplaatst: het geeft in symbolische taal zielservaringen van de dichter zelf, die dan ook in de ik-stijl vertelt. Het beschrijft zijn wijken uit de reëele wereld en zijn aarzeling om te kiezen tussen slaap (droom) en dood. In de Griekse mythe zijn Hupnos en Thanatos tweelingbroeders, zonen van Nux, die woont in een grot in de onderwereld. Volgens Pausanias werd te Olympia de kist bewaard, waarin Kupselos gered was. Op die kist stond afgebeeld een vrouw, die in haar rechterarm een blanke slapende knaap hield, in haar linker een op de slaper gelijkende zwarte; het opschrift maakte duidelijk, dat hier Nux en haar zonen waren bedoeld. Blijkbaar was deze voorstelling uitgangspunt voor V.d.W.; zijn eigen levensvisie openbaart zich echter duidelijk in het feit, dat hij de roerloze Thanatos als schoon prijst tegenover de grove Hupnos (‘als kindren zijn / van struische en zieke boeren’). De verteller weet tenslotte tussen beiden niet te kiezen, maar wil de bootsman Tijd ook niet volgen terug naar de werkelijkheid, (vgl. uitvoeriger over dit | |||||||||||||
[pagina 844]
| |||||||||||||
gedicht mijn K.v.d.W. I, blz. 565 en volg.). Een hschr. v. Hupnos en Thanatos bezit het Mus. voor Vl. Letterk. Hier volgen varianten uit het hschr. en een enkele woordverklaring. blz. 701: in de Hoofdinhoud, regel 4: aangeland. blz. 703, vs 2: veerkracht. vs 24: zate = steunvlak blz. 704, vs 12: als lood vs 3: zavel = zand; vs 18: pelder = baarkleed. blz. 705, vs 13: Ach; vs 19: aán zag blz. 707, vs 1: 'k En wist; maar 'k rade (als in II, 21); vs 15: ingekomen... blz. 708, vs 8: eene nieuwe (te herstellen); vs 12: eene klinge (te herstellen); vs 17: drooge; vs 20: diept. blz. 709: achter vs 11 een komma; vs 14: te avond; vs 21: Zoo. blz. 711, vs 14: sloot op de palmen; vs 15: dicht-omkroesde. blz. 712, vs 6: wijze man blz. 713, vs 2: komma na slapend; na vs 3 puntkomma; vs 5: ik voelde, wist; vs 20: ik komen moest. blz. 714, vs 10: goedjonstig; vs 11: heur; in vs 17 de (bij V.d.W. veel voorkomende)schrijffout fletsche, die in onze tekst steeds is verbeterd. blz. 715, vs 3: rasschren (schrijffout); vs 17 zonder streepje; vs 21: den felsten. blz. 716, vs 5: en 't andre; achter vs 6 geen leesteken (een punt bedoeld, want) vs 7: Gelijk; vs 11: peerlen; vs 12: wijze. blz. 717, vs 5: naar 't Leven; voor vs 9 geen streepje; vs 11: armen, en hun. blz. 719: Fragmenten uit Het Gelaat des Dichters. Vgl. de aantek. bij De Modderen Man, blz. 473. Onder de hoofdtitel en de groepstitels van de voor 1913 bedoelde bundel verschenen verzen in De Gids van 1911, '12, '14 en '16, in Gr. Ned. 1911 en '12, in Elsev. 1916 en in D.W. en B. 1911. Bovendien waren verscheidene gedichten volgens de in hschr. bewaarde inhoudsopgave voor Het Gelaat des Dichters bestemd. Ze werden hier, volgens de bedoeling van V.d.W. bijeengeplaatst, ook voorzover ze reeds in vroeger jaren in tijdschriften verschenen. blz. 721: Beschouw dit grauwend aangezicht... Gepublic. in De | |||||||||||||
[pagina 845]
| |||||||||||||
Gids, Dec. 1911 als eerste van een groep ‘Het Gelaat des Dichters’, in de inhoudsopgave v. die bundel en in het gedrukte vel inleidend gedicht van het eerste deel, dat het motto draagt: En droef en Fel. In De Gids ook het motto met de auteur: Vondel; vs 6: roerloos als poele' is 't oog; vs 7: effenheid die elk; vs 11: deze; vs 12 geen komma na hem. blz. 722: De tuinen galmen... Gepublic. De Gids 1912, 108; in het gedrukte vel van de bundel no I van de eerste onder-afdeling: De Vergroot-spiegel. In vs 14 daar: die doofheid. blz. 723: Oud hart, dat niet bemind... Gepubliceerd eerst in Europa 1909, III, 4, titel ‘Zwarte Liederen IV’. Daarna in D.W. en B. 1911, I, 330. (Vgl. de aantek. bij blz. 683). In Eur. vs 5: vromer uwe; vs 7 na ure geen komma; vs 10: ijlre; vs 17: waar als wie niet; voor vs 19 een streepje; vs 23: waar geene hoop u toe nog dekt. blz. 724: Wij, de Armen... Gepublic. in Els. 1916, I, 129 als vierde der groep ‘Uit het Gelaat des Dichters’. blz. 725: Laat uw trage wake duren... Gepublic. De Gids Jan. 1914, als no II van acht uit H.G.d.D. blz. 726: Ik weet dat ik mijn dood bereid... Gepublic. in De Gids, Jan. 1914 (no V), vs 3: één enkle; vs 11: groeft gij; vs 12: bittere; vs 15: na drang puntkomma. blz. 727: Zingen, hoe de donkre wereld... Gepublic. in Gr. Ned. 1910, 52 als tweede van drie ‘Liederen’. De beide andere zijn ‘Toen ik de reize...’ (dl I, 681) en ‘O van 't ongerept...’ (dl I, 682). blz. 728: Eenvoudige arbeid... Gepublic. in Elsev. 1916, I, 128, titel ‘Uit Het Gelaat des Dichters, III’. blz. 729: Want neen: geen spijt'ge doem... Gepublic. in De Gids, Jan. 1914, als zevende van een reeks voor Het Gelaat des Dichters. blz. 730: Treed in, Gij die mijn hope... Drie maal gepublic. nl. in D.W. en B. 1910, II, 225, titel ‘Aan een jong dichter’, in Gr. Ned. 1910, II, 55, als tweede van 3 ‘Stanzen’ en in De Gids Jan 1914, als achtste van de groep, bestemd voor Het Gelaat des Dichters. In de gedrukte inhoudsopgave van de bundel is ‘Treed in...’ het inleidende gedicht van de tweede helft, die het motto draagt Lentus in umbra. Merkwaardig is, | |||||||||||||
[pagina 846]
| |||||||||||||
dat in die inhoud als blz. getal 78 staat, terwijl bij de volgende titel 95 vermeld wordt, hetgeen met een veel groter gedicht rekent dan het bewaard geblevene. De tijdschr.-publicaties hebben verscheidene varianten. vs 1, Gr. N.: mijn hoop en mijne deernis; vs 2: ijvren waan; vs 3: een schaarsch en vriendlijk maal; vs 5: zoete ruste; vs 6, Gids: hoe van d'eigen; vs 7, Gr. N.: Zie hoe de moede... assche tast, Gids: moeden haard; achter vs 8, Gr. Ned.: puntkomma, Gids: geen komma na meer; vs 9, Gr. Ned.: de veredelende; vs 10, Gr. Ned.: ons blikken; vs 11, Gr. Ned.: ten klaardren tuin ze keert der bloemen, in den krans; vs 12, Gr. Ned.: der teeder-lichtende; voor vs 13 in Gids een streepje; vs 14, Gr. Ned.: aêm, of die dees; vs 16, Gr. Ned.: groote roode; vs 17, Gids: En toch... - o Gij; vs 18, Gr. Ned.: gij die tot eendren waan en onmacht zijt gekozen; vs 20, Gr. Ned.: van zulk een vrede, - blz. 731: 'k Hadde u gewijd... Eerst in D.W. en B. 1911, I, 329 (verg. de aantek. bij blz. 683), daarna De Gids, April 1912 als derde van 6 verzen voor Het Gelaat des Dichters. blz. 733: Vermits geen dag m'ooit wekt... In deze vorm verschenen in De Gids, April 1912 (2e van de zes). Het is een bewerking van de ‘Kleine Ode aan Constant Eeckels’ van blz. 671. blz. 735 en 736: In Memoriam Jean Moreas IV en V. Beiden gepublic. in Gr. Ned. 1911, I, als vierde en vijfde van de cyclus van zes aan Moréas gewijd (de anderen opgenomen in ‘De Modderen Man’); de telling in Gr. Ned. was alleen mogelijk, doordat V.d.W. het 3e uit De Modderen Man ‘Het nachtuur waakt...’ daar wegliet. Waarom de dichter het bij uitstek schone gedicht ‘Zal ik rusten...’ niet in een bundel opnam, was mij steeds onbegrijpelijk. In Gr. Ned. vs 6, blz. 735: mijne oogen. De tekst van V is die van Gr. Ned. 1911; in D.W., 1911 ontbrak de laatste strophe en kwamen enige verschillen in schrijfwijze voor: na de 3e str. een puntkomma. blz. 737, vs 5: éeuw'ge; vs 10: Water; vs 17: koren. blz. 738, vs 2: hij, de schoone; vs 17: Bewuste. blz. 743: Europa ronkt en rilt... Dit gedicht stond aan het slot van de eerste correspondentie in de N.R. ct onder de titel ‘Dagboek van den Oorlog’ (N.R. ct. 4 Sept. 1914, Dagboek | |||||||||||||
[pagina 847]
| |||||||||||||
van 23 Aug. 1914). De schrijver leidt het in met de woorden: ‘Een dichter brengt mij verzen. Ik schrijf ze hier over’, maar taal en beelden laten er geen twijfel over bestaan, dat het van zijn eigen hand is. vs 5: kleunen = (harde) slagen geven, bonzen; vs 19: twinter of twenter, uit twee-winter = tweejarig paard. blz. 744: Ik ben het eeuwig bed... verscheen in hschr.-fascimile in De Amsterdammer 1 Jan. 1916 en is daar gedateerd 10 Dec. 1915. blz. 745: Gij draagt het gladde mom... Gepublic. eerst in Els. 1917, II, 286, tezamen met ‘Gij zijt dees roos...’, dat gewijzigd een plaats kreeg in ‘God aan Zee’ (zie aantek. bij blz. 577). Daarna in D.W. en B. 1924, I, 195, met weglating van de 3e strophe en enkele varianten. Het gedicht is waarschijnlijk geschreven naar aanleiding van de ernstige ziekte, die Mevr. v.d.W. in 1917, tijdens het verblijf te Pamel, aan de rand v.d. dood bracht. De tekst is (op str. 3 na) die van 1924. In Elsev., vs 5: Reeds lijkt het; vs 6: uw lippen; vs 13: staat verklaard. blz. 746: Opdrachtelijk sonnet. Dit sonnet werd als opdracht aan Herman Teirlinck geplaatst in de proza-bundel ‘De bestendige Aanwezigheid’ (1918). Tevoren was het gepublic. in De Gids, April 1916, II, blz. 1. blz. 747 en volg.: Ontmoeting met Dante. Deze cyclus heeft V.d.W. voorgelezen op de plechtige Dante-viering der Kon. Vl. Acad., 19 Mei 1921. De gedichten verschenen in de Verslagen en Mededelingen der Academie. Daarna, aanmerkelijk gewijzigd, in De Gids, Sept. '21. Van verscheidene vindt men gedeelten in de zakb. van 1919 en 1921. In de oudere tekst (Versl. en Meded.) ontbreekt no V. De hier gegeven tekst is die van de Gids. De Waag aan mijne slinker-zijde... Bij 24 Dec. 1919 staan, als een aankondiging, in het zakb. reeds 2 vs: De Steenbok rechts en aan de linkerzijde
de Schutter, zeggen dat de herfst genaakt
In 1921 keren deze 2 vs op bl. 17 recto, bij 5 April, terug om vervolgd te worden met de eerste 4 vs van II met varianten. | |||||||||||||
[pagina 848]
| |||||||||||||
Van het eerste gedicht in zakb. 21, bl. 16, verso de eerste 3 terzinen met varianten en een voorlopige opzet voor de 4e en vs 13. Men leest er: van alle geerte leêg (vrij) maar niet van kommer ijdel (verbeterd uit leeg)
(blinkt) door nieuwe neevlen (blinkt)
Me nope (lijk de ring der zonne)
lijk aan een neevlen-muur de ring der zonne noopt
zoo ben ik staande, een stake (door) in den levensloop
en kan nog gaan, nog keeren
varianten van 't zakb. en Versl. en Meded.: vs 1, beide: linker; vs 2, beide: beteeknen, zakb. 't om-keerend Jaar; vs 3, zakb.: zijn nieuw; vs 4, zakb.: zoo word ik aan me-zelf een duizeling gewaar, V.e.M.: Zoo sta 'k... toekomst, waar; vs 6, beide: 't vuur van gistren ... licht van morgen gaer, zakb.: in het licht; vs 7, zakb.: o, niet van kommer leeg, hoe leeg ook aan begeeren; V.e.M.: Van alle schromen leêg...; vs 8 beide: alle weelde, zakb.: hoe vroom nog van een hoop, vs 9, zakb.: lijk ten kaai-muur blinkt de ring; vs 10, 11, 12, zakb. zie boven; V.e.M. vs 10: neen: lijk ... zon, me noop; vs 11: dat ik uit ouden last me ... liefde wijde; vs 12: en staak. blz. 748: En zie, naar 'k wijle ... in zakb. 17 recto de eerste 4 vs, op 18 verso een combinatie van de 1e en 3e terzine: En zie, daar 'k (ware) staar, van vurig weifelen bevaên
het woud door dat me omvangt, - daar rijst ge aan mijn zijde
als aan uw zijde eens rees de witte Mantuaan.
varianten in zakb. 17 recto en in V.e.M.: vs 1, beide: weiflens; vs 2, zakb.: eens wouds, V.e.M.: eens blauwen wouds; vs 4, zakb.: daar rijst aan 't nieuw * daar rijst, V.e.M.: aan nieuwe; vs 5, V.e.M.: in mijn schaemle zwartheid; vs 6: en van uw wil gewonden; vs 7: Zoo stelde; vs 8: klaren eenvoud; vs 9: Maar u; vs 10: uwe oogen rollen rood; vs 11: de waaz'ge scheemring. In het zakb. staat nog los de regel: Om zich te wikklen uit de waden van den waan. blz. 749: Gij wenkt. Uw blik... In het zakb. op bl. 17 verso alleen de regel: Gij wenkt. Uit uwen blik ontwaken mijne blikken. Varian- | |||||||||||||
[pagina 849]
| |||||||||||||
ten in V.e.M.: vs 1: mijner oogen; vs 3: van panter, wolf en leeuw; vs 4: Een huif ... overwuift; vs 5: de donkre grond; vs 6: en walmend ... het midden-aardsch; vs 7: wervel van vertwijflend bonze' en; vs 8: Stilte; vs 10: Geen blad dat nog; vs 11: die verder 't woud. blz. 750: Uw lippe roert... niet in het zakb. V. en M. vs 1: mijne moeheid; vs 4: Allang draag ik in 't hart onoverkoomlijk; vs 5: onafweerb'ren last; vs 6: en dien uw harde geest me manend; vs 7: omwalde, vs 10: onder gedreig van losse zerken; vs 11: en aan wier wanden; vs 12: in onuitwischb're taal; vs 13: van panter, wolf en leeuw, de teeknen. blz. 751: Doch zoude ik ... Deze strophe ontbreekt in V.e.M. In zakb. 1921, bl. 24 verso de eerste 2 terzinen en enige fragment. regels. V.e.M. vs 1: die m' een stalen webbe heb geweven; vs 5: der duisternissen wijde; als vs 7 staat er: of 'k worde korrel in den (zuigwind van) (schroef) wervelinge hoos der tijden, daaronder; als een typisch staal voor V.d.W.'s wijze van werken: of brand in de wenteling der tijden
of 'k opgezogen worde in 't wielen der tijden
dan of ik de olie weze * * geplet
die voedt * * * met lijden
* * * * * (want ik ben)
* * * * * negatie of gebed
* * * * * die d'oogen bet
Op de eerste blz. van 't zakb. staat reeds los: Ik ben de korrel zand die 't oog verblindt des Lots. Waarschijnlijk had deze strophe zijn vorm nog niet gevonden, toen V.d.W. de verzen voordroeg en kwam ze daarom ook niet in V.e.M. blz. 752: En zou 'k dan ommezien... Niet in het zakb. Varianten in V.e.M.: vs 1: Doch - zoude ik schrikken? zoude ik omme-zien? 't Verln; vs 2: met storremen; vs 3: golf-geween; vs 6: Maar al haar; vs 7: lieflijk lokte; vs 9: liet ze 't weten; vs 11: hoe 'k me dieper zag dan ik me; vs 12: hoe slave ook ... woelende begeeren,; vs 13: zoo kan ik, Dante ... begon ...blz. 753: Doch Dante, al smalend... In het zakb. bl. 25 verso enige vers-fragmenten, die, gelet op het eerste: ... En de liefde? | |||||||||||||
[pagina 850]
| |||||||||||||
bij het ontwerp van deze strophe hoorden. Men leest er, weer doorgestreept: O gij, die denkt te leven van u-zelf. Verder: Gode en menschen wijdt; Onmaatge mond die bronsgewijs en Kelk naar den mond der menschen breng. De varianten in V.e.M. zijn omvangrijk. Vs 1: Dante, smalend: ‘Arme makker; vs 2: droefsten, dorsten; vs 4: uit eigen vleesch; vs 5: schaemlen broeder krenkte; vs 6: uwe glanzige ijlt bliest; vs 7: o gij, dien God met ... drenkte; vs 8: gij, die van God Zijn glorie-rijkste; vs 9: maar Hem naar ûw beeld als naar de eigen beeltnis wenkte; vs 13: en 'k roepe: ‘o Toon mij. blz. 754: En - weer sta 'k... niet in 't zakb. Varianten uit V.e.M.: vs 2: te midden; vs 3: me helpend were; vs 4: Was mijn verlangen boud; vs 5: dat ik niet verder weten; vs 6: Of mag zich, Dante, niemand meten; vs 7: als gij,; vs 8: linker; vs 9: aarde en locht (in De Gids: licht, wat zetfout zal zijn), vs 10: koppig zoeken. blz. 755: 'k Zwelg in versterven... hschr. M. Roelants zonder varianten. In 't zakb. 1921 bl. 4 verso (bij 20 Febr.) de tekst v.d. bundel; alleen staat onder vs 8 tussen haken de variant: en 'k heb het eindlijk huis uit blinkende ijlt gebouwd. Op bl. 5 recto een sterk afwijkende vroegere ontwerp-versie, die in zijn geheel volgt: Carpe diem 'k Zwelg in versterven, ik die van begeerte en lijden
eens was de norsche en vuur'ge held (verbet. uit heraut)
Al wat me eens dreef werd weelde van negeeren
('k blonk mijn zeis: ze snijdt)
Mijn heer, mijn God, het gaat tusschen ons beiden
Gij gaaft mij wat gij de anderen onthield.
(dat ik me-zelf)
('t zwaard dat ik smeedde zal me doorsnijden (komt me bij)
ik blonk mijn zeis, ze is die me komt te snijden
en 'k schiep me-zelven wat mij heeft vernield
En gij nu God? Ik * te uwer eere
het duurst bezit en zelfs de ontgoocheling
| |||||||||||||
[pagina 851]
| |||||||||||||
(De opengelaten plek in de voorlaatste regel bevat een woord, door een vlek onleesbaar geworden). Op bl. 6 recto staat dan nog: om doornen-wille heb 'k mijn hoofd met roze' omkneld
'k Smeedde de zeis der oogste', opdat ze mij doorsnijde;
ik ben, die (wassen) rijzen wil, dewijl hij knielt
opdat de peil (sic) van mijn medelijden
U niet uit Uwe heemlen stort.
Deze laatste versie is ook onder de Fragmenten opgenomen. Het gedicht werd gepublic. in Elsev. 1921, II, 245 (met het motto van Horatius) als vijfde en laatste van een groep ‘Verzoeking van God’, niet conform aan de gelijknamige in ‘God aan Zee’; de andere vier zijn de gedichten in dl. I, op de blz. 554, 557, 562 en 561. blz. 756: Gij, die geen Vader... hschr. M. Roelants zonder varianten. In het zakb. v. 1922, eveneens zonder var. op bl. 11 recto, titel ‘Tenebrae’, datering: Oct. '21- 4 Febr. '22. Gepublic. in Elsev. 1922, I, 323, als vijfde van een groep ‘Tenebrae’ De voorafgaande vier werden over twee afdelingen van ‘God aan Zee’ verdeeld. Het zijn de gedichten in dl. I, blz. 527, 529, 556 en 532. blz. 757: Ik doe mijn maal... In het zakb. v. 1922, bl. 43 recto, met de datering: 1919- 14 Aug. '22. Dezelfde tekst, al staat soms een ander woord tussen haken. Slechts vs 7: mijner en vs 8: Uw (warme) koele kleed. Gepublic. in Elsev. 1923, I, 314, als eerste van ‘Ultima’. Hoe geheel anders V.d.W. bij de compositie der bundels ordende, blijkt, als men ziet dat de andere drie der groep zijn: ‘Gij moogt niet heen...’ uit ‘Het Zatte Hart’; ‘Ik zet mij naast mijn naakte zuster’ uit ‘God aan Zee, De heete Asch’ en ‘Doop van den Bedelaar’, het praeludium van ‘God aan Zee’. blz. 758: Gij die ik deelzaam... In het zakb. v. 1922 staat het gedicht op blz. 34 recto, doorgestreept, en op 35 recto, gedateerd 15 Juli en 16 Juli '22, titel ‘eerste gedicht van Optima’. Op bl. 35 enige variant vs 6: in uw hemel schiet. In de eerste, verworpen versie vs 4: de hoedster van mijn leven, vs 6: gij zijt | |||||||||||||
[pagina 852]
| |||||||||||||
de pijl, die me in de hoogte schiet, verder enige omzettingen. Gepublic. in Elsev. 1923, II, 98, als eerste van ‘Optima’. De drie andere waren de gedichten in dl. I geplaatst op de blz. 580, 570 en 574. blz. 759: 't Gewicht van vijftig jaar... Een eerste ontwerp in zakb. 1926, blz. 49: slechts de eerste strophe; alleen het eerste vs. volledig. Dan in 1927, 2e ged. blz. 63, de kwatrijnen volledig, in de terzinen nog open plekken, vs 3: de arme man; vs 6: 't droeve drab; vs 7: loom en lustelooze; vs 8: hoofd en aedem (?); vs 12: het oude kind; vs 13: Ik blijf de man die. Het gedicht werd gepublic. in de bloemlezing ‘Gedichten van K.v.d. Woestijne, gekozen door J. Greshoff’, uitg. Enschedé en Zonen, 1928. Een handschrift met opdracht is in 't bezit van de weduwe van Gust. v.d. Woestijne. Bijna zes jaar vroeger, 22 Febr. 1922 noteerde V.d.W. een 8-regelig gedicht in zijn zakb. dat hetzelfde motief met gedeeltelijk dezelfde beelden behandelt. Over de bitterheid van 1922 glanst in '27 het Gods-vertrouwen. Het oudere gedicht, dat beter onder de Fragmenten geplaatst ware luidt aldus: Ziehier, mijn God, 't gewicht der vruchten van veel jaren.
Mijn al te kopp'ge zorge was, ze traag te garen
Niet te uwer eere, maar te mijner last, o Heer.
Ik weet de kommer van mijn hoofd, ik weet het zeer
van mijn moe hart, en 'k weet de erinnering te keuren
al naar de dagen, van hun rinsche of beursche geuren,
want wat ik bied zal nimmer rijpen, of is rot
en 't eene als 't andere is me een bitterheid, o God.
blz. 763: Verbeurd van alles... In V.d.W.'s laatste zakb., van 1929 staat dit gedicht in 3 staten op bl. 3 verso, 4 recto en verso, bij 16 Febr. In de fragmentarische 1e en 2e staat zijn nog sporen van een vierde strophe. De 2e staat biedt tegenover de hier gedrukte derde slechts een enkele variant: vs 1: voor alles... o gescheurde...; vs 10: voor het bloedig; vs 12: onverstoorbaar; vs 14: bereidt een dagraad. Na de 3 strophen leest men nog de merkwaardige regels: Apolloon verschijnt in het Oosten (zwanen)
Aphroditè verschijnt in het Westen
Zij zijn het evenwicht op onze nieuwe handen
| |||||||||||||
[pagina 853]
| |||||||||||||
De eerste staat begint aldus: Rijs! - * * * gemoedren
Wij zijn de kinderlooze en lang verweeuwde moedren
Van de eerste strophe zijn verder vs 3 en 6 volledig; van de 4e en 5e alleen rijmwoorden. Op gelijke wijze fragmentarisch strophe 2 (volledig alleen vs 8 en 9) en strophe 3 (volledig vs 15 en 18). Daarop volgt nog: Maar neen: laat ons vergaan in 't zwijmen van ons *
(onleesbaar woord)
in 't * * * dat de praal is van de velden
en afzonderlijk staande daaronder: De hoef (daarboven stamp) van 't paard is een gezicht in uw gezicht blz. 764: Ik wil geen ander heil... In het zakb. v. 1929; bl. 9 recto, bij 30 Maart. Dr M. Rutten deelt in ‘De Lyriek van K.v.d. Woestijne’ blz. 259, noot, mede, hoe de dichter hem zeide in April '29, dat na ‘Het Bergmeer’ zijn dichterlijke arbeid zich beperkte tot het uitwerken van Oden en de Ode de enige vorm was, die hem nog aantrok. In het zakb. van 1928, bl. 61 verso, noteerde hij dan ook een schema voor een oden-verzameling. Ik neem het hier over: Oden en andere gedichten (1904-1928) (titel onderstreept)
Veel van dit schema blijft ons duister; het ging misschien ook om vage plannen. Enige stukken kennen we uit ‘Het Zatte Hart’. Met ‘Aan den Schutter’ zal de ode voor Eeckels bedoeld zijn (I, blz. 671); van De Roeispaan en de Graan-schop | |||||||||||||
[pagina 854]
| |||||||||||||
hebben we een fragment uit 1923 (zie in dit deel blz. 452 en de aantek. bij die blz.) met verwijzing naar een verhaal uit de Odyssee. Mogelijk staat ook het gedicht van blz. 763 (‘verbeurd van alles...’) met deze reeks in verband (Diaspora?). In ieder geval rekende de dichter er toe dit gedicht, het laatste uit zijn zakboekjes. Het is een omwerking van ‘Herfstlied’ (dl I, blz. 668); de vierde strophe werd toegevoegd. (Vgl. over beide gedichten: Meded. v.h. K.v.d.W.-Genootschap 3e en 4e aflev., 1934). Vermeldenswaard is, dat, na dit gedicht, V.d.W.'s laatste litt. plan nog staat opgetekend. Men leest bl. 9 verso:
Hier kan evengoed aan proza als aan poëzie gedacht zijn.
blz. 771: Door het Zomeren. hschr. P.v.d. Woestijne, verschenen in V. Nu en Str. 1896, 35-38. Boven het hschr. staat als motto: Νῦν δ῾ἔτι ζεῖ, daaronder: Aischulos. Het hschr. heeft als eerste gedicht v.d. groep ‘De Zomer is - geschommeld in zijn wijde vrede...’ (I, 819). V.d.W. heeft in de 2e uitg. v.h. ‘Vaderhuis’, nl in ‘Verzen’, echter slechts een deel van ‘Door het Zomeren’ en van ‘Zang om de Lente’ opgenomen. De andere tot die groepen behorende verzen werden, volgens de methode in ‘Verzameld Werk’ steeds gevolgd, ondergebracht bij het niet-gebundeld en nagelaten Jeugdwerk. De gedichten dezer beide groepen behoren met ‘De Stoere Boeren...’ (I, 836) en een enkel niet herdrukt gedicht tot een overgangsperiode, gekenmerkt door een eigen, ietwat krampachtige stijl, die men dynamisch-impressionisme zou kunnen noemen. In brieven aan Toussaint van Boelaere uit deze dagen toont V.d.W. zich bewust te worden van eigen wezen: ‘en nu doe ik wat ik wil en gelijk ik het wil; ik geloof zelfs - o vermetelheid! dat ik mijne eigene personaliteit aan 't vinden ben’. (Vgl. Touss. v. Boelaere.: Marginalia, Brussel 1944, blz. 121-128). | |||||||||||||
[pagina 855]
| |||||||||||||
blz. 773: Woud, macht van vuur... vs 18, h. W. en V.N. en Str.: zomeren; vs 21, h. W.: breed-naakte. blz. 775: De boomen langs den weg... vs 10, h. W. en V.N. e. Str.: der langen vrede; vs 19: alme, Lat. almus = zegenrijk. blz. 776, vs 3; V.N. e. Str.: de helle; blz. 777, vs 8, V.N. e. Str.: uwe vreê; vs 15, h. W. en V.N. e. Str.: de brug. blz. 779: Zang om de Lente. Tot deze groep behoorde in V.N. e. Str. ook ‘O werkt mijn weel'ge zee...’, dat V.d.W. zelf niet bundelde. (I, 831). blz. 781: De laatste stralen... Gepublic. V.N. e. Str. 1896, 172. blz. 782: De avond is ôp-gegrijsd... Gepublic. V.N. e. Str. 1896, 173. blz. 783: Landschap: boomen van licht... Eerst in V.N. e. Str. 1896, 173, later in De XXe Eeuw, 1903, II, 346. vs 8, XX. E.: komma na schijnt; na vs 18 geen leesteken. blz. 786: Over V.d.W.'s medewerking aan de op deze blz. genoemde tijdschriften leze men F.V. Toussaint v. Boelaere ‘Marginalia bij het leven en werk van K.v.d. Woestijne’, Brussel 1944. Een overzicht ook in mijn K.v.d.W. I. Publicatie van een groep jeugdverzen in ‘Meded. v.h. K.v.d. W-genootschap’ IV, 1934. Bij de volgende gedichten geef ik telkens de titels van de andere, niet opgenomene, die in gelijke jaargangen zijn verschenen. In handschrift bevinden zich in het Mus. v. Vl. Letterk. uit de jeugdpoëzie nog de volgende, in onze ‘Keus’ niet opgenomen gedichtjes:
Daarachter is tussen haakjes bijgeschreven: 14 jaar. blz. 787: Chi lo Sa, hschr. Mus. v. Vl. Lett. Verschenen in | |||||||||||||
[pagina 856]
| |||||||||||||
Land en Volk 1893, gedat. 13 Dec. '92, ondert. Carlo. Het hschr., dat in kleinigheden afwijkt, draagt de ondert. C. der Woestenije. blz. 788: Schemering, verschenen in Land en Volk, 1893. In Land en Volk verschenen verder in de jaargangen 1891-95. November, 5 × 4 vs, afgedr. bij Toussaint o.l., 66; Vergeet mij niet, 3 × 8 vs; Herfst 12 + 1 vs; Slaap Kindeken, 2 × 5 vs; Allebei, 3 × 4 vs; De Zoen, 7 × 4 vs, hschr. Mus. v. Lett.; In de Kostschool, 2 × 8 vs; De blinde Bedelaar, pantoen, 3 × 4 vs; 't Stervend Knaapje, 8 × 4 vs; 't Gebroken Takje, 2 × 3 kwatrijnen; Het Lied der Wiegen, 5 × 4 vs; Moeders Naamdag, 10 × 4 vs; Vrede, 48 vs. Al deze verzen zijn ondertekend Carlo, behalve ‘Moeders Naamdag’: C. der Woesteyne. blz. 789: Farao, verschenen in Vlaamsch en Vrij, jaarg. 1893-'94, vs 15: wadilt is mij onverstaanbaar. blz. 791: De Orgeldraaiers, verschenen in Vl. e. Vrij '93-94. blz. 792: Sub Jugo, verschenen in Vl. e. Vrij, '93-'94. blz. 793: Azaleeën, verschenen in Vl. e. Vrij, '93-'94. blz. 794: Lente in 't Grijs, verschenen in Vl. e. Vrij, '93-'94. blz. 795: Het Lied der oude Huizen, verschenen in Vl. e. Vrij, '93-'94. In Vlaamsch en Vrij verschenen verder de volgende gedichten: Het Lied der Wiegen (variant v. dat in L. en V.); Droeve Rozen, 2 × 8 vs d. Erik Monck; Drie Kussen, 3 × 4 vs d. Erik Monck; Liederen aan Ojajeh, 4 × 7 en 3 × 5 vs, getek. Beaat uut den Hove, Nippon-Balladen, 1 Nitan-Nosiri, 3 × 4 vs, een foto v.h. hschr. (destijds bezit v. Touss. v. Boel.) in Meded. v.h. V.d.W.-Genootsch. III, 1934; 2 Sniki-Snoe, 7 × 4 vs, 3 Kolibrie-Pantoen, 8 × 4 vs, getek. Beaat uut den Hoven; Van die doode Oogjes, 4 × 4 vs, getek. Erik Monck; Het Lied der oude Vrouwkens, 5 × 4 vs, getek. Erik Monck; Sonnet der Herinnering getek. Erik Monck; blz. 797: Een huisken: leemen muren, verschenen in Eigen Haard, 1893. De schrijversnaam E. Rica is bij dit gedicht in dl I, uitgevallen. blz. 798: Geheimvol door 't duister..., verschenen in Eig. H. '93. blz. 799: Een echte Vlaamsche herberg, verschenen in Eig. H. '93. In Eig. Haard '93 werden verder opgenomen de gedichten: | |||||||||||||
[pagina 857]
| |||||||||||||
De deur blijft immer toe... 4 × 4 vs; Bij den Hooiopper, 70 vs; Ik weet een leemen hutteken... 4 × 4 vs en Het Visschers-meisje, 6 × 4 vs, alle ondertek. E. Rica. In de letterkundige Bundel van ‘Help-u-Zelf’ van 1894 verschenen 2 verzengroepen, waarvan hier geen gedichten herdrukt zijn; I. Het Kind is dood, d. Erik Monck, bestaande uit Troost, 30 vs, Van die doode Oogjes ('t zelfde als in Vl. en Vrij) en De Kinderkopjes, 24 + 12 vs. II Liederen aan Jehanne door Beaet uten Hove, 4 gedichtjes zonder nadere titels, 2 × 4, 3 × 4, 3 × 4 en 3 × 4 vs. blz. 800: Kerstlied, verschenen in Jong-Vlaanderen, Kerstnr 1894. Men verwarre dit tijdschr. niet met het gelijknamige door Vermeylen geredigeerde. De naam Jong-Vlaanderen werd gegeven aan het bijzonder Kerstnummer van De Jonge Vlaming. Het gedicht verscheen met een toonzetting van Baldewijn Wienders en met illustraties; V.d.W. sloofde zich voor dit Kerstnummer zeer uit, (vgl. Touss. v. B.: Marginalia, blz. 211 en volg.). blz. 801: Jezus van Nazareth. Deze groep bestond uit vijf sonnetten, waarvan er hier twee herdrukt zijn. De gehele groep als Bijlage A in Touss. v. Boel.: ‘Marginalia’, blz. 157-160. blz. 803: Evangelie, verschenen in De Jonge Vlaming, 1894-'95 Het gedicht werd onder grote bijval van leraren en leerlingen door V.d.W. voorgedragen op een vergadering der Heremanszonen (Vgl. mijn K.v.d.W., blz. 46 en volg.). blz. 804: Klinkgedicht, verschenen in D.J. Vl. 1894-'95. blz. 805: Het Liedekin van de Cusse, verschenen in D.J. Vl. '94-'95. blz. 806: Liedt, verschenen in D.J. Vl. 1894-'95. blz. 808: Het Lied der Markiezinnen, verschenen in D.J. Vl. 1894-'95. blz. 810 en 811: Klinkgedichten, verschenen in D.J. Vl. 1894-'95. Van de 4 sonnetten werden er twee hier herdrukt. blz. 812: Octobertuin, verschenen in D.J. Vl., 1894-'95. blz. 813: Mijn Schip, verschenen in D.J. Vl., 1894-'95. blz. 814 en 815: Kameeën, verschenen in D.J. Vl., 1894-'95. Behalve de hier herdrukte bevatte de jaargang van D.J. Vl. nog de volgende gedichten: Nox, sonnet door Erik Monck, herdrukt | |||||||||||||
[pagina 858]
| |||||||||||||
in ‘Meded. v.h. V.d.W.-Genootsch.’ IV, 1934, 93; De Legende der Ziel d. Erik Monck 4 × 6 + 1 vs; Ritornelle door Beaat uten Hove, 5 × 3 vs; De Lelie d. Erik Monck, 5 × 4 vs; Sonnetten, 4 sonnetten zonder nadere titels d. Erik Monck. blz. 816 en 817: Gothiek-beeldjes. Deze verschenen, 5 in getal, in Het Nederl. Museum, 1894; no 2 was Van der Madonna's Oogen, no 4: De Maagd met de Lelie, no 5: De Reiter. blz. 818: Mijn stemming is... Dit is het vierde der vijf Verzen door Erik Monck, in De Toekomst, IV, 1895-'96. De andere vier waren (1e versregel): En nu hoor ik, hoe daarbuiten, 7 × 4 vs; Nu schijn ik aan me-zelf een zeer oud man (sonnet); Oh, kon ik tot uw voeten komen, 5 × 4 vs. (herdr. in Meded. v.h. V.d.W.-Genootsch. IV, 1934, 96) en Nu vat ik in mijn ziele hoe..., 7 × 4 vs. blz. 819: De Zomer is - geschommeld... Dit sonnet werd opgenomen in Ontwaking 1896. Een hschr. is in bezit van P.v.d.W.; een ander in het Mus. v. Vl. Letterk. met achter vs 6 een komma; vs 7 nu en dan tussen kommas; vs 8: de uitgestreden; vs 11: statie-vol; vs 12: uwen; vs 13: en 'k voel. In het h. W. is het sonnet het eerste gedicht van ‘Door het Zomeren’. blz. 820: Beeld-Liedeken, verschenen in Ontwak. 1896; het gedicht is een oudere versie van Koorts-deun in Het Vaderhuis (I, 31). Een opmerkelijk staal van de voorliefde in de jeugdtijd voor Lat. woorden, vs 11: 't albe bed, later: 't diepe bed. blz. 821: Weergeboorte, verschenen in ‘Letterk. Bundel der Heremanszonen’, Gent, Siffer, 1897, blz. 101. V.d.W. werkte aan die bundel mee onder een hele reeks pseudoniemen. blz. 823: Ad rem ipsam ibimus, in Lett. Bund. Her. blz. 148, het eerste van 3 sonnetten, zonder nadere titels. blz. 824 en 825: Mare Magnum, in Lett. Bund. Herem. blz. 164; 2 van de 3 sonnetten. blz. 826-831: Vier Oden van Anakreioon in Lett. Bund. Herem. blz. 176. Behalve de hier herdrukte gedichten bevatte de bundel van de hand van V.d.W.: Schoonslaapsterken, sonnet door Laura ten Hoey, blz. 107; Via Vitae, drie sonnetten door Laura ten Hoey, blz. 120, waarvan het eerste Mijn stemming is als van een groot, wijd meer, reeds in dl I, blz. 818, het tweede in Meded. | |||||||||||||
[pagina 859]
| |||||||||||||
v.h. V.d.W.-Genootsch. IV, 1934, blz. 98; Gebed door Steven Steurs, blz. 155, 10 × 4 vs. blz. 831: O werkt mijn weel'ge zee... Dit gedicht behoorde tot de cyclus Zang om de Lente en verschenen in V.N. en Str., Mei 1896. blz. 832: Herfst. Gepublic. V.N. en Str., Aug. 1896. blz. 834: Stormzang. Gepublic. V.N. en Str., Aug. 1896. blz. 836: De Stoere Boeren... In hschr. over in twee staten, fotocopie van beide in mijn K.v.d.W. I, naast blz. 89; 1e st. vs 11: aan stuk verbruiken; vs 16: plaatsen gloed. blz. 837: vs 1, 1e st.: mysterieuze duister; vs 4: deed worden. De beide laatste strophen ontbreken in de eerste staat. De vele doorhalingen en verbeteringen in die eerste staat (ongewoon bij de latere dichter) wijzen op het moeizame zoeken bij dit stijl-procedé. Uit de tijd der eerste Van-Nu-en-Straks-verzen stamt tenslotte een fragment-gedicht, door V.d.W. ter plaatsing ingezonden, maar niet opgenomen, doch dat bewaard bleef in de correspondentie met Dr Schamelhout. Het is getiteld Gedicht der Wegen (17 vs) en afgedrukt in mijn ‘K.v.d.W.’ I, blz. 189-'90. De brief berust in het Mus. v. Vl. Letterkunde. Sterk verwant met De Stoere Boeren, is ook dit gedicht bij uitstek typerend voor V.d.W.'s overgangsperiode. |