| |
| |
| |
Aantekeningen
Bij de fragmenten
Algemene aantekening.
De hier gepubliceerde fragmenten dienen te worden beschouwd als eerste staten van gedichten, die aan een definitieve vormgeving niet toekwamen. Ze staan dus op één lijn met eerste staten van gebundelde gedichten, zoals die uit de zakboekjes zijn geciteerd bij de aantek. op die gedichten. Ook deze fragmenten werden op enkele na, die op een los blaadje papier geschreven zijn, gevonden in de zakboekjes en daarom ook naar de jaren van die zakboekjes geordend. De publicatie dezer fragmenten, zelfs in een somtijds vrij rudimentaire staat, leek de redactie zin te hebben om drieërlei reden. Ten eerste bevatten deze fragmenten versregels en strophen van een grote, typisch Woestijniaanse schoonheid, die, ook al groeiden ze niet uit tot volledige gedichten, voor de minnaars van deze poëzie een kostbaar bezit zullen zijn; ten tweede bieden de fragmenten gegevens, die waardevol zijn voor het verstaan van den mens V.d.W. en van zijn werk; en ten derde lenen juist deze gedichten in statu nascendi bijzonder materiaal voor de bestudering van zijn poëtische methode.
Weggelaten zijn slechts weinige fragmenten, wier opname door geen der drie genoemde gronden gewettigd is, omdat los genoteerde woorden er zelfs geen enkele versregel vormen. Een aantal fragmenten geven een variant, naar inhoud, vorm of beide, van gebundelde gedichten, andere staan geheel op zichzelf. Voorzover de vindplaats gegronde aanwijzingen verstrekt, wordt in de volgende aantekeningen gewezen op het verband dezer verzen-in-groei met het door V.d.W. gepubliceerde. In andere gevallen is aangegeven welke bekende verzen voorgaan en volgen. De grens tussen een variant van een gebundeld gedicht en een zelfstandig fragment van een
| |
| |
met een reeds bekend vers verwant gedicht is dikwijls moeilijk te trekken. Enige strophen, in de aantek. bij de lyriek als varianten of uitbreidingen vermeld, zouden ook in deze groep een plaats hebben kunnen krijgen. Omgekeerd trof mij na afdruk der Fragmenten bij een enkele regel of strophe een samenhang met een gebundeld gedicht, die mij oorspronkelijk ontgaan was, maar die alle aanleiding kan geven om ook daar van een variant te spreken.
Een bijzondere moeilijkheid is, dat meermalen in het hschr. niet met zekerheid is uit te maken, of dicht-bijeen geschreven vs van een zelfde vormtype inderdaad voor één gedicht waren bestemd. Waar twijfel bestaat, is dit vermeld.
blz. 411: Fragmenten van 1912.
In het zakb. v. 1912 vindt men slechts enkele versontwerpen. Het eerste hier opgenomene staat op de vooromslag, het tweede bij 2 Jan. Op volgende blz. tekende V.d.W. plannen en ontwerpen aan voor ‘Het Leven van Adilia’ en, breder, voor ‘De Ontgoochelde Gast’. Opmerkelijk is, dat boven het tweede fragment tussen haakjes staat: Het jong meisje dat ziek is van lente en niet bevroedt, wat dezen lijden die niet meer lijden.
blz. 413: Fragmenten van 1914.
Het zakb. van 1913 is niet bewaard gebleven; vandaar het ontbreken van fragmenten uit dat jaar. Het is mogelijk, dat de fragmenten van deze blz. tot één geheel behoorden. De eerste 4 vs staan horizontaal, de volg. vier vertikaal op het eerste blad van het zakb.; de derde groep (op onze blz. 413) leest men op de 2e blz. van het zakb. weer horizontaal. In de richting van eenheid wijst het (overigens moeilijk leesbare) kruiken van vs 2 en de rijmwoorden kruike en ruike in de 3e groep.
blz. 414: Ik min de schoonheid... Het eerste vs staat vertikaal op pag. 2; daarboven leest men, onderstreept De sluis van uw geslacht. De volg. 6 vs staan, blijkbaar bijeenhorend op blz. 3. Onderaan op die blz. schreef V.d.W.: s'enivrer du spectacle d'une beauté qu'on ne possèdera jamais. vs 8 en volg.: Neen, ik en ben... In 't zakb. op blz. 3. In vs 13 staat geniep'ge boven de regel, boven een opengelaten plaats, waarin alleen, doorgestreept, het woordje of. In vs 14: waar de dichter zon, is waarsch. zong bedoeld. Door een zetfout in de laatste revisie is het laatste
| |
| |
woord van vs 11, drift, op een nieuwe regel komen staan.
blz. 415: een boordevol van leed... Het eerste vs staat los bij 29 Jan.; de andere op den achter-omslag, maar het laatste een eind onder de andere drie; tussen vs 2 en 3 is een kleine ruimte wit.
blz. 417: Fragmenten van 1915.
De weinige fragmenten uit dit jaar staan alle op het achterschutblad, het eerste recto, het tweede en derde verso. Boven het eerste staan nog een viertal fragmentar. vs, die weer zijn geschrapt; een daarvan keert aan 't slot van de keerzijde gewijzigd terug: De zoete schijn der lampen en der lippen. Op de keerzijde van het blad noteerde V.d.W. nog, onderstreept, blijkbaar als een mogelijke titel: De Boog; daaronder staat: Venus, o gij zwaar dier. Op dezelfde blz. vindt men nog los het vs uit een gebundeld gedicht: ‘Ik vraag den vrede niet: ik vraag alleen de rust’ (opgenomen in de Modd. Man., dl I, blz. 502).
blz. 419: Fragmenten uit 1916.
In het zakb., van 1916 staan voornamelijk nota's over het proza. Het eerste hier gedrukte fragm. staat bij 11 April met er onder tussen haakjes: gedicht op den trots, het tweede bij 20 April. het derde bij 13 Mei. Bij 16 Mei staat een zinspeling op een afdel. van Het Gelaat des Dichters, nl. ‘Gij zult altijd tot mij terug keeren’ (Aan de eeuwig-eene) en bij 10 Juni een ontworpen titel voor poëzie of proza: ‘Dooden der laatste daad’ (Aan de gevallenen).
blz. 421 en 422: Fragmenten uit 1917.
Vs 1 staat als losse regel bij 11 Febr., vs 2 idem bij 18 Maart. Bij 24 Maart de eerste opzet van ‘De zon ligt in mijn linkerhand’ uit Het Bergmeer! De volg. vier fragm. bij 3 April, 25 April, 20 Mei en 2 Juni. Het vijfde fragm. van deze blz. is een variant van het derde ‘Substratum’ op blz. 454 in dl I. Ook dit zakb. geeft allerlei aanduid. voor het proza: Goddelijke Verbeeldingen, Epibasis, Omzettingen, en ideeën voor een Lazarus en een Adam. De 2 vs v. blz. 422 bij 2 Juni.
blz. 423: Fragmenten uit 1918.
Het eerste hier opgenomen fragm. hoort kennelijk bij Het Menschelijk Brood; vgl. vooral vs 5 de lucht van mispel operment
| |
| |
met dl I, blz. 468, vs 8: sinooplen loov'ren door een lucht van orpement. Opmerkelijk is echter, dat men al in 1916, bij 27 April, leest: Einde van het Menschelijke Brood’: Zang der eenzaamheidsvervoering. Het tweede kort-regelig fragm. (dat ook een prozaaantek. kan zijn) staat bij 11 Jan. De volgende twee fragm. bij 6 Oct. en 2 Dec. Over de vele proza-ontwerpen, vgl. de aantek. in dl. III bij blz. 727.
blz. 425: Fragmenten uit 1919.
Het 1e en 2e fragm. v. deze blz. zijn misschien in verband te brengen met ‘Wanneer ik sterven zal...’ uit ‘De Modderen Man’ (I, blz. 512 en volg.). Ze staan dicht bijeen (15 en 16 Jan.). Het 3e bij 21 Jan. Het vierde staat in 2 versies, de eerste doorgehaald, bij 12 Febr. Het thema vindt men zeer verwant in de derde strophe van ‘Gelijk het gonzend bliksmen...’ (I, blz. 562); daar echter in vijfvoetige, hier in zesvoetige verzen. Oorspronkelijk zal deze strophe bedoeld zijn voor het gedicht ‘Doode Karpers’, waarvan een variant-fragment volgt op blz. 427. Het 5e fragm. bij 13 Febr.
blz. 426: Sluit op de eenig... Het eerste fragm. bij 21 Febr. Gorgô staat bij 22 Febr. Een nota bij 23 Febr. maakt duidelijk dat V.d.W. een verzen-groep in 't hoofd had, waartoe ook de doode-karper-verzen zouden behoren; hij schreef: Glypto-grammata (titel voor een bundeltje van een tiental gedichten: De doode visschen, Gorgô, oden...). Het 3e en 4e fragm. in het zakb. bij 2 Maart en 5 Maart. In de tiende regel stond na de ijlt nog verduiken, maar doorgestreept.
blz. 427: Over Doode karpers zit de aantek. bij blz. 425 en 426. De volg. 2 fragm. bij 21 en 22 Maart, het laatste bij 29 Maart.
blz. 428: Gij komt terug... De 3 fragm. van deze blz. leest men in het zakb. bij 3 April, 24 April en 4 Mei. Tussen het 1e en 2e is bij 22 April nog geschreven: Athanatoi (een gedicht) de soldaten - ja, gij zijt onsterfelijk, want gij getuigt van al de oudste instincten.
blz. 429: Ares (bij 8 Mei), is in verband te lezen met het voorgaande Athanatoi. De andere twee van deze blz. bij 19 Mei en 14 Juni.
blz. 430: 'k Verlaat me-zelf... Dit 1e fragm. bij 16 Juni. In Zij
| |
| |
bouwden aan hun graf... (bij 15 Aug.) zijn in 't 2e vs als varianten leven en graf onder elkaar geplaatst. De twee laatste fragm. van deze blz. bij 3 en 6 Sept.
blz. 431: Een vlucht van spreeuwen... Deze fragmenten bij 30 Sept., 4 en 6 Oct.
blz. 432: Tussen de beide laatste fragm. van 1919 (bij 24 en 25 Dec.) staan op 24 Dec. 2 vs behorend bij het eerste gedicht van ‘Ontmoeting met Dante’. Het 1e fragm. bij 30 Oct.
blz. 433: Het zakb. van 1920 geeft naast verscheidene staten van ‘'k Ben hier geweest...’ (I, 554) e.a. slechts dit ene ongebundeld kwatrijn. In proza is er een fragment van een dramabedrijf De Laatste Lelie (zie aantek. in dl. III).
blz. 435: Fragmenten uit 1921.
Ik ben de korrel... op bl. 1, recto. Daaronder leest men nog: De Weezen van het Paradijs en daaronder als Horatius-citaat aangeduid: Et serves animae dimidium meae. Op blz. 2 verso, staat opnieuw: De weezen van het Paradijs, waaronder: Pro multorum amicorum salvatione. Deze aanduidingen kunnen op een plan voor poëzie evengoed als voor proza betrekking hebben. De titel keert terug op bl. 26, verso boven het volgende schema: I De onschuld (het licht schept de bijen); II De liefde; III De rust (post coïtum animal triste); IV Het dageseinde en de nacht ... zonder den dood. Het merkwaardige ‘Mijnheerke van Halewijne’ op bl. 3 verso en 4 recto. De 3 vs van Wij zullen deze reis niet doen staan op bl. 8 merkwaardig tussen onderdelen van ‘Gelijk het gonzend bliksmen...’ (I, 562).
blz. 436: Ik ben de lens... op bl. 11 recto; Is het niet treurig... op 14 recto; daartussen in ‘'k Zit met mijn lamme beenen...’ (I, 559) en Eens groeit een boom... (I, 556). Het derde fragm. van deze blz. op bl. 15 recto; op het voorgaande blad staat de aankondiging: Het Berg-meer, daaronder: me-zelf in mijn werk overschouwen. Daarboven: Vivo iam non ego. De laatste vs van dit fragm. herinneren aan ‘o Blik vol dood en sterren...’ (I, 537). Ik zie een boom... is te vinden op bl. 16 recto; er staat als datum naast 3 April. Erboven op het zelfde blad met de datum 27 Maart (Paaschdag) dit schema:
Gedicht der Eenheid (vier groote strophen)
| |
| |
en daaronder:
bevonden dat gij mijn ooge waart.
blz. 437 en 438: God aan Zee op bl. 18 recto, datum 21 April. Aan het slot nog onder elkaar de rijmwoorden: vangst, angst, bangst, wrangst, langst. De schaduw klimt... en IJsnacht... behoren tot de Substrata. Ze komen voor op bl. 20 en 23 temidden van de gehele ‘Substrata’ betitelde reeks. Hetzelfde is te zeggen van Sprietig als... en Uw vette ziel..., die op bl. 24 recto de laatste twee zijn van 12 Substrata. De 7 vs, beginnend: Het was de tijd dat alles was voldongen... staan op bl. 23 verso tussen de reeksen Substrata in. Op bl. 28 recto voor 't laatst twee substrata, daaronder de 2 fragm. strophen (4 + 3 vs), beginnend De gulden draad... Het thema is op een andere wijze uitgewerkt in de 2e strophe van ‘Er is geen smart te groot voor ons...’ (I, blz. 582).
blz. 439: Het dialoogfragm. Aanwezigheid leest men bl. 29 recto; het laatste van blz. 439 op bl. 31 recto van het zakboekje.
blz. 441: Fragmenten van 1922.
De 4 fragm. van deze blz. in het zakb. op bl. 4 recto, 5 recto, 16 recto en 17 recto. Op de bladen 5-16 in verschillende staten ‘Gelijk een hond...’ (I, 529), ‘Eens groeit een boom...’ (I, 556) ‘Ik heb mijn zuiver huis...’ (I, 532). ‘Gij die geen vader wezen zult...’ (I, 756), ‘Handen die van goeden wil...’ (I, 560), ‘Wielwaal die van rijpe kersen...’ (I, 581).
blz. 442 en 443: Dansers die als zotte zonnen... zakb. bl. 18 recto, V.d.W. is blijkbaar in het 5e vs opnieuw begonnen. Aan de andere zijde van het blad, 18 verso leest men het volgend fragment: o Sta me bij, waar 'k mij verlate... Na het 5e vs: de dunne mond van God... leest men nog een paar regels, deels herhalingen, en op bl. 19 recto een enigszins andere lezing, plus aanduiding van het thema:
komt aan me (een laatste draad van 't lage zonne-dalen
is, daar 'k me-zelf vergeet in dralige avond vreê
| |
| |
gelijk de gulden rand van een krystallen schale
de dunne mond van God die bijt den zoom der zee
Onmogelijke vereeniging van mij (zee) met God.
Als door een harde deure... alleen deze twee vs op bl. 21 recto, gelijk de 2 volgende op 22 recto. Op bl. 24, 25 en 27 volgen versies van ‘Ik zet mij naast mijn naakte zuster...’ (I, 535) en van ‘Gij moogt niet heen...’ (I, 422). Dan op 28 recto de 6 vs aanvangend: ‘Als door een hoop van sintelen...’
blz. 444: En de onafwendbaarheid... (bl. 30 recto). Dit fragm. zal in verband gezien moeten worden met ‘Wie mij wat bloemen biedt...’ (I, 580), waarvan verscheidene versies volgen (bl. 30 verso en volg.). In het 2e vs is tussen seizoen en bloeit een onleesbaar woord geschrapt. De volgende twee fragmenten in het zakb. op bl. 37 recto en 38 recto. Verlangens-heet... op bl. 41 recto; op 40 recto een onvoltooide versie van deze strophe gevolgd door een tweede, waarin 2 vs terugkeren, reeds onderaan blz. 436 afgedrukt. Men leest hier:
Heet verlangend aan de tafel
waar geen brood gebroken wordt
(Als een) ruige buidel, leêg aan wijn
Laat me, God, de spijt'ge weelde
van uw wees te mogen zijn
Daaronder de datum 5 Aug. 22 en vervolgens:
De tijd die aan mijn oore klopt
gelijk een vlinder die zich te eiken stond ontpopt.
blz. 445: De twee vs aanvangend: De dag verwelkt... op bl. 43 verso. Daarvoor op 43 recto: ‘Ik doe mijn maal...’ (I, 755). Gij hadt het mij gegeven... op bl. 44 recto. Ernaast staat het jaartal 1919. De volgende twee fragm. op bl. 47 recto en 52 recto. Tussen deze fragm. alleen een paar notities in proza en twee zeer beperkte fragmenten nl. op 49 recto:
| |
| |
De dag dien ik met haar begin
De dag daar 'k mij tot haar verhef
en op 51 recto:
Dag zonder razernij, noch wachten noch begeeren
Vanaf bl. 52 verso volgen stukken uit ‘Doop van den Bedelaar’, het gedicht ‘Sluit uwe oogen op het licht...’ (I, 570), een fragment uit Penthesileia, het gedicht ‘Er is geen tijd... (I, 574) en opnieuw stukken uit ‘Doop van den Bedelaar’. Dit loopt tot 68 verso.
blz. 446: Wij vragen niet naar... In 't zakb. bl. 73 recto; er boven staat Aan mijn broeder (onderstreept). Vgl. deze strophe met het eerste fragm. op blz. 428 en het derde op blz. 448.
blz. 447: Fragmenten uit 1923.
De fragm. van deze blz. staan in het zakb. op bl. 15 en 17 recto en 22 verso. In 't begin van dit zakb. verzen uit ‘God aan Zee’. Tussen deze fragm. proza-notities, bijv. dit aphorisme: Het voorrecht der dichters is, zóóver te reiken, dat ze hun doel niet vermogen te naderen dan na hun dood.
blz. 448 en 449: En strek mijn armen... Dit en de volg. 4 fragm. staan dicht bijeen (bl. 31, 35, 37 en 39 recto, bij 11 en 12 Maart). Er voor en er na leest men aphorismen, deels opgenomen in ‘Beginselen der Chemie’.
blz. 449: Even boven de strophe die aanvangt: Zooals de sterren... (bl. 49 recto) schreef V.d.W.: l'Ame, comme la mer, n'est jamais étale que pour quelques instants. Op de volgende bladen weer aphoristische proza-notities, daarna het op deze blz. aansluitende fragment (op bl. 59 recto).
blz. 450 en 451: Na het fragm. Ik beb U niet gevraagd... op bl. 60, verso, volgt in het zakb. (61 recto) een Franse vertaling van de eerste negen strophen van ‘Doop van den Bedelaar’. Zonder onderbreking door andere poëzie of door proza volgen na de vertaling, zo juist genoemd: Ik ben de drop der zee... en de vier hier daarna volgende fragmenten, (zakb. 62 verso, 65 recto, 67 recto, 69 recto); bij de laatste drie staan ook data,
| |
| |
nl. 20 en 26 April en 25 Mei. Gij hebt mijn droom vervuld... zakb. bl. 74 verso.
blz. 452: Op 75 recto volgt het gedicht: ‘'t Gebladert staat verdiept...’ (I, 427). Daarna aphorismen ten dele opgenomen in ‘Beg. d. Chemie’. Eerst op bl. 84 verso en 85 recto (1 Juli) de volgende twee fragmenten. Het laatste (o gij de zieken, 2 × 5 vs) is misschien in samenhang te zien met ‘Uitvaart van den Bedelaar’. De twee vs. beginnend: Weer van mij... staan onderste boven op bl. 97 met de datum 29 Juli; verscheidene blz. er voor en er na brokstukken uit ‘Beg. d. Chemie’.
blz. 453: Van De Graanschop en de Spaan een eerste opzet op bl. 102 verso 2 ×. Wij kozen de verder uitgewerkte versie op bl. 103, gedateerd 3 Aug. Vs 2 en 3 van de tweede strophe stonden echter op bl. 102 vollediger, vs 2: boetseert de weeld'ge dag het
le beeld des wijzen, en in vs 3: zijn honig-woord bewijzen. Het thema van dit gedicht werd reeds vermeld op blz. 99 met datum 2 Aug., waar men leest: Een gedicht op de verzen uit de Odusseia: de schim van Tiresias die aan Odusseus voorspelt, dat hij door de landen dwalen zal met een roeispaan op den schouder, totdat een man de spaan voor een graanschop zal houden. Bedoeld zijn de verzen 119-138 in het 11e boek van Homerus' Odyssee. In 1926 duikt het gedicht weer op in het plan voor een reeks verzen van de Vertrouwde Vrienden, waarvan als onderdelen vermeld staan: Lucifer, Palinurus, de Spaan en de graanschop, Admetos. (zakb. 1926, blz. 57).
blz. 453 en 454: De beide op ‘De Graanschop’ volgende fragmenten zullen wel voor één gedicht bestemd zijn; waarschijnlijk is het eerste vervolg van het tweede. Men leest ze op blz. 104 en 105. De zon staat in mijn oog... los op blz. 106. Het fragm. aanvangend ‘Gij zijt al rijp genoeg... vindt men op blz. 107 met de datum 16 Aug. Van het 3e en 4e vs een variant op blz. 109: Gij zijt mijn deel van God: gij wilt mijn eeuwigheid / Wanneer, o zee (van dit vs slechts deze 3 woorden). De beide eerste versregels van blz. 455 behoren bij dit fragment.
blz. 455: De Mensch is als de Mensch... Tussen vs 5 en 6 van de eerste strophe leest men: dat boven hun dood de sterren blijven hangen; behalve dat is het geheel weer doorgestreept. In de
| |
| |
open gelaten plaats van vs 4 staat een helaas onleesbaar woord. De zes eerste woorden van vs 6 der tweede strophe zijn een verbetering van het eerst geschrevene: en door de schaarschte van. Als datum staat bij dit gedicht: 18 Augustus.
blz. 456 en 457: Het fragment Er is geen meester... hangt waarschijnlijk samen met De mensch is als de mensch...; het staat in het zakb. één blz. er voor (110). Het fragment, aanvangend: Ik en gij... (zakb. blz. 114) is een geheel afwijkende variant van de derde strophe van ‘Waar me uw hulp genaakte...’ (I, 571); dit gedicht volgt in het zakb. op de volg. blz. zonder deze derde strophe. Wat is me 't uur... Dit en de volgende 3 fragm. achtereenvolgens op blz. 117 (2 Sept.), 119 (15 Sept.) 121 (zonder datum) en 123 (zonder datum). Boven het laatste staat onderste boven: Uw oogen beven. Het fragm. o Wankelheid... op blz. 125; op dezelfde blz. enige zinnen uit ‘Beg. d. Chemie’.
blz. 458: Op blz. 126: o Nacht die rolt... en op 127: Ik voer u door mijn bloed... Onder het eerste vs van dit laatste fragm. leest men tussen haakjes: épouvantable envie de s'attendrir; / absorbtion définitive de la sécheresse divine.
Boven Geboren uit de pijnen... staat als titel ener reeks: Concreta (onderstreept) en daaronder: als vervolg op Substrata. Veelvuld'ge horizon... in het zakb. op blz. 130.
blz. 459: Neen, het kan niet weze'... dit fragment op blz. 128 (van hier af is het zakb. nl. van achter naar voren gebruikt) met de datum: 14 October. De losse regel (eerste versontwerp óf als proza bedoeld) o, blijf niet onbekend... op blz. 120. Ik sidder... zakb. blz. 119, opvallend met dezelfde inkt geschreven als de passage uit ‘Beg. d. Chemie’ aanvangend: ‘Sluit uwe waarheid op in eene brandkast...’ (dl III, blz. 601) die V.d.W. noteerde op blz. 118.
En gij die u verduikt... op blz. 112 met de datum 28 Oct.; op deze en voorgaande blz. weer stukken uit ‘Beg. d. Chemie’.
blz. 460: Wimpren Gods... zakb. blz. 104, datum 8 November. Heb me lief... vormt de laatste notitie in 1923 (blz. 96, datum 7 Dec). Tussen dit en het voorgaande fragm. weer brokstukken uit ‘Beg. d. Chemie’ en niet gepubliceerde aphorismen.
| |
| |
blz. 461: Fragmenten uit 1924.
Het eerste fragm. Gij hebt mij laten scheppen... staat op één blz. met ‘Over de zee hangt matelijk te tampen...’ (I, 542). Op blz. 11 v.h. zakb. verschijnt de titel ‘De Schurftige Danser’ en een nog zeer fragmentar. opzet van het 3e gedicht van die reeks in ‘God aan Zee’, nl. ‘De zee wacht...’ Daarna op blz. 13 het fragment Danser die... Op blz. 19 tussen ‘Ik kom alleen bij nacht...’ (blz. 17) en ‘Gij zijt de hond niet...’ (blz. 21), de losse versregel o God, gij meester der woestijnen (blz. 19). Op blz. 23 het vierde fragment tezamen met onderdelen van ‘'k Heb noodloos door den boom geboord...’ (I, 545). Dit fragment is zonder twijfel een toespeling of de schilferende huid-aandoening, waaraan de dichter leed. Opmerkelijk is de volgende aantekening onder dit fragment: Het aanhoudende lichamelijke lijden zonder verwijl bewijst voor mij, dat ik het vagevuur kan loochenen. Dat lijden kan alleen beteekenen de verdoemenis van God, of de genade van God, bij voorbaat uitgedrukt. Intusschen ben ik zeer gerust: ik ben immers vol liefde.
De dans, de dans... vindt men op blz. 25 tussen versies van ‘Harde modder, guur krystal...’ (I, 530).
blz. 462: Morgen zal 'k misschien... zakb. blz. 27; op dezelfde blz. ‘Uw eenzaamheid? Gij zijt als die wolvin...’ (I, 547). Gij zijt u-zelven niet... zakb. blz. 29; op dezelfde blz. ‘Nimmer zult ge 't licht beletten...’ (I, 548).
Horzel, gij trilt... zakb. blz. 43 (20 Juli). Het volgende losse vs op blz. 47.
blz. 463 en 464: Als omgekeerde vlerken... op blz. 53 (18 Oct.). De merkwaardige notitie over Gezelle staat eenzaam op blz. 55; het volg. vs eenzaam op blz. 57. De nacht is als de wijn... in 't zakb. op blz. 61; voor en na deze fragmenten gedichten uit de reeks ‘Verzen aan zee en in een tuin’ uit ‘Het Zatte Hart’. De nacht is als de wijn... is een variant van de eerste strophe van het gedicht in dl I, blz. 528. De 2 eerste vs op blz. 464 behoren bij het laatste fragm. op blz. 463. De drie laatste fragmenten vormen het slot van zakb. 1924, blz. 69, 71 (6 Dec.) en 73. Ze behoren kennelijk bij dezelfde reeks. De dag verwelkt... is verwant aan ‘o Late dag, gij smaakt naar water en naar rozen...’ (I, 426).
| |
| |
blz. 465: Fragmenten uit 1925.
De zee slaat over zee... op blz. 13; op de voorgaande blz. weer gedeelten van ‘Verzen aan zee en in een tuin’. Maar neen... zakb. blz. 17; Er is geen hand... blz. 19. Voor en na deze beide fragm. staten van het gedicht ‘Diep aan uw hart, diep in uw haar...’ (I, 534).
blz. 466: De weduwe... zakb. blz. 33; het volgend fragm. blz. 35 (op beide blz. verder niets); Gij draait om mij... op blz. 39, waarop tevens het éne vs: ‘Heb ik genoeg u liefgehad, doorschijnend glas’, 1e vs van het gedicht in deel I, blz. 578. Ik leef hier... eenzaam op blz. 43.
blz. 467: Gij ziet de zee... zakb. blz. 45. De eerste regel van dit fragm. is vrijwel gelijk aan die van het gedicht, afgedrukt in dl I, blz. 610; er zijn hier geheel andere strophen op gebouwd. Het fragm. is ook verwant met ‘Ik open me als een oog...’ (I, 612).
blz. 469: Fragmenten uit 1926.
Ik zal u niet beminnen... in het zakb. op het vóór-schutblad. Het begin van het 3e en 4e vers is door een inktvlek onleesbaar. Hetzelfde geldt voor het laatste vs van het tweede fragm., in het zakb. op blz. 1. Wij voelen wel... zakb. blz. 5 (4 Jan.). Op de vorige blz. wordt als titel voor de derde bundel van ‘Het Licht der Kimmen’ genoemd: De klaarte binnen de Vuist. Na dit fragm., op blz. 6, brokstukken van ‘Uitvaart van den Bedelaar’.
blz. 470: o Gij metalen dag... en de beide volg. fragm. staan zonder andere tekst op de blz. 15 (2 Febr.), 17 en 25 (6 Maart); van Een roze... gaat een nog meer fragmentar. staat vooraf. Op blz. 27 volgt een eerste opzet van de eerste strophe van ‘De Blind-geborene’. Daarna op blz. 29: Ik zwem... De derde regel van dit fragm. vindt men, iets gewijzigd in de tweede strophe van ‘De treinen blazen d'aard...’ (I, 613).
blz. 471: Leg naast mijn hoofd... in 't zakb. als enige tekst op blz. 37, herinnert aan ‘Diep aan uw hart...’ (I, 543).
De reeuwsche geur... op blz. 39; het volg. fragm. op blz. 41. Op blz. 42 en 43 brokstukken van ‘Uitvaart van den Bedelaar’.
| |
| |
Daarbij op blz. 43 het fragment: o God... Op blz. 45 staat slechts: Koud en vrij. Mijn vlugge zinnen.
blz. 472: Op blz. 47 het fragm. aanvangend: Ik ruisch...; het fragment Mijn angel... enige tekst op blz. 50; de volgende twee strophen idem op blz. 51; mogelijk waren deze beide fragmenten voor één gedicht bedoeld. Schaal van den nacht... en Ik heb u nooit verloren... vormen weer de enige teksten van de blz. 59 en 61.
blz. 473 en 474: Ik ben gebouwd... enige tekst op blz. 65; het volg. fragm. idem op blz. 69, de opengebleven woorden in het 2e vs zijn onleesbaar. Vele blz. volgen met brokstukken van ‘De Blindgeborene’. Op blz. 87 na zulke brokstukken het fragm. Ik eet, maar ik ruik niet... Op blz. 91: o Poging... typisch voorbeeld van eerste kern-verzen, nog nauwlijks meer dan een aaneenrijen van themata.
blz. 474 en 475: De reeks versfragmenten, waarboven ‘Aan Valéry’ staat, lijken, vooral om de rijmwoorden, bijeen te horen. Ze zijn als afzonderl. fragm. in de druk aangegeven, omdat ze vereenzaamd voorkomen op blz. 93, 95, 99. Vôôr het laatste vs dezer groep (IJl in de zware kap...) staat nog op blz. 97: Etre soi-même pour se surpasser.
blz. 475: ...ik ben de pit... en het volg. fragment aan 't eind van het zakb. (blz. 110 en 111) als enige tekst op hun blz. Mogelijk horen deze twee bijeen.
blz. 477: Fragmenten uit 1927.
De 4 fragmenten van deze blz. staan vóór in het zakb., telkens zonder neventekst op de blz. 5, 7, 9 en 13. Het woordje u in de eerste regel is onzeker.
blz. 478: De laatste woorden van het eerste vs op deze blz. zijn in de laatste revisie foutief gezet, lees: ben ik opgelost. Hoog op de hille..., zakb. blz. 17, zonder neventekst, is blijkbaar onderdeel van een verhalend gedicht. Is het fragment Ik in Apolloon op de vorige blz. daarvan misschien aankondiging? Op blz. 19 staan eerst 2 vs, die een variant zijn van de eerste 2 verzen van ‘o Vruchten-leêge schaal...’ (I, 623). Blijkbaar daarbij aansluitend, gezien het rijmwoord, maar geheel los van het thema van dit gedicht, volgt: ‘Het lied verwekt...’ Tussen de twee strophen van o Niet dan in mijn schijn..., zakb.
| |
| |
blz. 23, schreef V.d.W.: C'est ce qu'il y a de divin (dit woord onderstreept) en nous qui se révolte contre Dieu. Er volgen weer verscheidene blz. met brokstukken van ‘De Blind-geborene’.
blz. 479 en 480: Op blz. 37, met de datum 22 April: Wij zullen God...; ik acht het waarschijnlijk, dat ook deze 2 regels voor ‘De Blind-geborene’ zijn bedoeld.
Lucifer. Dit fragm. op blz. 45 zonder neventekst. Op de voorgaande en volg. blz. gedichten uit ‘De Modder-haven’. Op blz. 49 begint ‘De Blind-gewordene.’ Vervolgens weer ‘De Modderhaven’ en een eerste strophe van ‘Ik weet: ik berg iemand...’ (I, 624). Dan, blz. 55: De rozen en de zee... Het volg. fragm. op blz. 61 zonder neventekst. Op blz. 63: ‘Mijn God, gij ziet de zee...’ (I, 610); daarna blz. 65: Waardoor een donkre bij... De twee volgende fragm. op blz. 77 en 81; het laatste herinnert aan het slot van ‘o vruchten-leege schaal...’ (I, 623).
blz. 480 en 481: Totdat de dag... zakb. blz. 86. Vooraf gaat (blz. 83 en 85) ‘De treinen blazen de aard...’. (I, 613).
Vergeeft mij... volgt, blz. 87, op het vorige fragm. In vs 2 staat: u kleedt als verbeter. van hul; op de open plaats stond eerst: kleêren; dit is doorstreept en onleesbaar verbeterd.
blz. 482: De eerste 5 vs behoren bij het fragm. Vergeeft mij... Het zakb. van 1927 bestaat uit twee deeltjes; het tweede begint met 1 September. Op blz. 15 het losse vers: De dood is braaf vandaag... Op de voorafgaande blz. ‘Het is of alles nog gebeuren...’ (I, 628), op de volgende: ‘Aarde, over-oude, ik ben van u gescheiden...’ (I, 630). Na vele blz. met onderdelen van ‘Het Bergmeer’ de beide laatste fragm. van deze blz. op blz. 55 en 57, zonder andere teksten. Daarna volgt ‘'t Gewicht van vijftig jaar....’ (I, 759).
blz. 483: Fragmenten uit 1928.
Op de eerste 7 bladen van dit zakb. gedichten uit ‘De Voedster’. Op blad 8 recto: Het schurft bedekt... (vgl. de aantek. bij blz. 461).
Er volgen verscheidene blz. volgeschreven met strophen van ‘De Blind-gewordene’. Daarna, telkens op een blz. zonder teksten van gebundelde gedichten, de volgende fragmenten, die dus als eerste aanzet van V.d.W.'s laatste gedichten zijn te
| |
| |
beschouwen. Op blad 16, recto: Zege, zege..., op bl. 17 recto: Mijn huis staat..., op bl. 18 recto: Ik huis in deze kuil...
blz. 484 en 485: Op bl. 18 verso: kringen uit den..., op bl. 19 recto met datum 13 Mei: Het onnoemelijk gedicht, op bl. 20 recto: Snijd horizontaal..., op bl. 21 recto: Ontvangenis, op bl. 27 recto: Ik ben het leven... (2 strophen), op bl. 28 recto: En gij, mijne reeds... (deze strophe vormt met de twee voorgaande waarschijnlijk een geheel), op bl. 29 recto: Ik schrijf dit laatste boek..., op bl. 30 recto: Ik sluit het boek... (deze strophe hoort zeker bij de vorige; mogelijk zijn de 5 laatste strophen allen bedoeld voor één gedicht.)
blz. 486: Op bl. 31 recto: Bedrog is..., bl. 32 recto: Ik ben een tijd..., bl. 33, recto: De heete tijd is fel..., bl. 34, recto: Al lange dat..., bl. 35, recto: Het zwaard te zijner schee....
blz. 487: Op bl. 36: Wat hebt gij nog een kaars... bl. 36, verso: Er gaat geen dag voorbij..., bl. 37 recto: Uw blik is wijd genoeg...
blz. 488: Op bl. 38, recto: De blinde die me leidt..., bl. 39 recto: De wereld is een roos..., Op de volgende bladen 7 onderdelen van ‘De Nieuwe Esopet’. Op blad 46 recto: de lage zon die, laat en later. Tenslotte op blad 61 verso een plan voor een bundel die V.d.W. voorbereidde: Oden en andere gedichten (zie aantek. bij blz. 764).
blz. 489: Fragmenten uit 1929.
In het zakb. 1929 verdere onderdelen van ‘De Nieuwe Esopet’, van ‘Gemeenplaatsen over criticus en poëet’, verschenen in ‘Vandaag’, de beide Nagelaten Gedichten, in dl I afgedrukt op blz 763 en 764. Behalve dat alles alleen de twee fragm. van deze blz., in 't zakb. op bl. 2, recto en bl. 8, verso. Na de ‘Nagelaten gedichten’ staat V.d.W.'s laatste reeks-plan:
| Na Alles (onderstreept) |
1. | De ladder (genealogie) |
2. | Terug-keer in het land |
3. | De kinderen. |
blz. 493: Niet dateerbare Fragmenten.
Ik heb mijn jeugd gekeeld... F.V. Toussaint van Boelaere vond in de Galerie Bortier te Brussel bij het bladeren in een exemplaar van Henri de Régnier's Médailles d'Argile een blaadje brief- | |
| |
papier, waarop, door het handschrift herkenbaar, dit fragment door V.d.W. met potlood was geschreven, voorafgegaan door een nog fragmentarischer staat (Vergel. T.v.B.: Marginalia, blz. 149). Op de achterzijde van het blaadje een variant bij het October-gedicht uit De Rei der Maanden en het 2e fragment van deze blz. Dit fragment zal dus ongeveer in 1908 zijn te situeren.
blz. 494 en 495: Ben ik dan oud... De strophen van dit gedicht komen in potlood voor op twee kladblaadjes in 't bezit van M. Roelants. Het papier draagt het stempel van het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten en bevat een formulier waarmee aan een toneelschrijver de ontvangst van een ingezonden toneelstuk bericht wordt. Daarin ligt een vage tijdsaanduiding; meer zegt het, dat op een der blaadjes een fragment voorkomt van ‘Ik heb dit hooger oord gekozen tot mijn woon’ (I, 620), waarvan men ook strophen in het zakb. van 1927 vindt. Aangezien fragmenten van een zelfde gedicht in de zakboekjes soms met een interval van zelfs 10 jaar voorkomen, is het gevaarlijk ‘Ben ik dan oud...’ in 1927 te plaatsen; het gebruikte papier wijst eerder naar V.d.W.'s ambtenaarstijd.
blz. 496: Kom gij dan... staat (dit alleen met inkt) op een der blaadjes, waarop ‘Ben ik dan oud’ te vinden is.
Om deze golv' ge vensterruiten is bewaard op een los blaadje zonder enige tijdsaanwijzing in bezit van M. Roelants. Gij die 'k te zelden zie... is weer met potlood geschreven op een formulier van het ministerie als boven genoemd. Er staan op de andere helft notities voor proza, o.m. de titel ‘Het Maal der Onnoozelen’ (verschenen in Elsev. 1917 als ‘Het Maal der Idioten’). In dwarsrichting leest men bovendien op het blaadje: het solfer en het vuur der volle dahlia's, een regel (met kleine variant) uit ‘Het Menschelijk Brood’. 27 April '16 noteerde V.d.W.: Einde van het Menschelijke Brood; Maar ook in 1914 komt al een fragment voor. Gij die 'k te zelden zie... zal dus stammen uit de jaren 1914-1916.
|
|