Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
(1948)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 145]
| |
[pagina 147]
| |
de man
Ik heb vandaag veel moede boeken door-gemaakt...
- Angst die in mij gelijk een flakker-kaarse waakt;
lamme gedachten-loop die om mijn slapen loomen...
de vrouw
Ik weet een schoonen droom dien ik vannacht zal droomen...
de man
- Tuinen, geluide' en schuine zon, hoe zeeft gij thans
de droeve geestigheid van leeden scheidens-glans
om hem, die, dor en moe, zich-zelven blíj wil schijnen?...
de vrouw
De zachte zon is schoon om schuivende avond-lijnen...
de man
- Mijn huis ruischt van mijn zorg, maar wordt geen lommer-dak.
| |
[pagina 148]
| |
Ik sneed de voor; ik koor het zaad; mijn wisheid brak
het snoei-hout, 'dat de wijn in grootre druiven gloeië; -
maar...
de vrouw
Zie de nieuwe Lent des rilden wingerds groeiën...
de man
- Helaas, de druive wijlt, en of zij ríjpen zal?...
de vrouw
Ik heb de rozen lief, en weet hun nieuw getal;
reeds weet ik, man...
de man
- En weet mijn kracht den wil van mórgen?
de vrouw
Ik heb voor nieuw geweef de milde wol geborgen.
- Zeg, 'k mín u, man...
| |
[pagina 149]
| |
de man
- o Vrouw, 'k heb mij met liefde omgórd;
ik word een érnstig man.
de vrouw
Zie, hoe ik schóoner word.
|
|