Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
(1948)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
[pagina 113]
| |
het vermoeden
Vijand van wie bemint, hoe zijn uw trage zorgen?
de man
o Zatte bekers van mijn leven!...
het vermoeden
En uw schijn?
de man
Ik wilde voor me-zelf een dóoden gód te zijn...
het vermoeden
Maar keert uw beeld zijn aanschijn niet naar iedren morgen?
de man
Ik voel de winden die me elke morgen brengt,
en hoe de dag mij rafel-staêgen regen plengt,
en 't weenen van het uur door mijne moede woorden,
en de armoê van mijn hande'...
| |
[pagina 114]
| |
het vermoeden
En hoe de beken boorden
door 't droge en warme land dat geene rust en kent?
de man
Ik heb de kudden van mijn lust ten stál gemend...
het vermoeden
Onzinn'ge! Zie: gij draagt het licht van alle zonnen!
de man
Neen, rustelooze: ik heb het eindlijk huis gewonnen
dat 't vreemd geluk van lusteloos verwachten geeft.
Wars van mijn leven, ben 'k die van 't verbeiden leeft
dat nóoit geschiedt; en blijf, bij 't wijlen zeer geláten,
wachte' op 't bezoek dat 't leven naar zijn doel moog lei'n..
En weze het de Dóod...
het vermoeden
Het zal de Líefde zijn.
|
|