Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
(1948)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 17]
| |
[pagina 19]
| |
'k Ben eenzaam droef
'k Ben eenzaam-droef, in 't geel-teêr avond-dalen...
Door 't open venster hoor 'k den donzen val
van klamme bloemen in krystallen schale...
- En 'k weet niet of ik haar beminnen zal,
in 't stil en licht bewegen harer leden,
en hare goedheid in mijn vreemd bestaan...
'k Ben droef, en 'k hoor haar stille voeten gaan,
en haar zacht neuren, in den tuin, beneden.
| |
[pagina 20]
| |
Wie weet en zal mijn liefde in u niet dalen, kind
Wie weet en zal mijn liefde in u niet dalen, kind,
vreemd, kalm, en simpel-teêr als de' avond om de graven...
Want wie, die in gelatenheid zijn tocht begint,
wie weet de vrouw die langs de baan zijn lip zal laven
met blijde vruchte' en vredig-milde liefde-gaven?
Want zie, ik denk aan u, al zijt ge vreemd me, al staat
ge, simpel-teêr, kalm in mijn geest te leven,
met stillen aêm waarin géen liefde-schroom komt beven,
en zonder éen gebaar dat naar míjn leven gaat:
ik denk aan uw grijs oog, zacht in uw wit gelaat.
| |
[pagina 21]
| |
Hoe zal mijn woord uw stil bewegen streelen
Hoe zal mijn woord uw stil bewegen streelen,
mijn torve mond uw zacht-streelende daên?...
- Op de effen lente-Leie zie 'k, blad-weemlend, gaan
't verduisterd even-beeld van roerelooze abeelen
om 't matte wit en eêle geel der vele water-leel'en
die, bij 't gewieg van tragen avond, kallem staan
en teêr-aan neigen in het zilver-stil getaan
van schuine zonne-glanze' in bevend schaaûwe-spelen...
- Hoe zal 'k uw leden streelen, ik die treurig ben
en, vreezend, in mijn leven slechts de liefde ken
voor mijn vreemd eigen-beeld, weêrkaatst in moe dood water;
('t beeld der abeelen speelt in 't zilver-gele water)
- hoe smaakt mijn torve mond den wrangen, armen waan
dat zijne liefde om uw stil wezen kunne gaan?...
| |
[pagina 22]
| |
Gij zijt de goede vrouw
Gij zijt de goede vrouw ten drempel mijner dood, -
gij die me uw oogen als een zomer-nacht ontsloot
vol wondre lichten en vol rust'ge duisterheden;
gij die me uw leden als de rijkste herfsten bracht,
en, schooner dan een schemering, de zéekre kracht
van vredig leven en zich goed bemind te weten.
Want gij, die weet hoe iedre vreugde tanen moet,
gij mínt me; - en 'lijk een god de dood der zon begroet
met stille liefde, al heeft hij vreugde-vol geschapen
die zon: zoo mint ge in mij wat ge in u-zelf voelt slapen
en dat in mij voor eeuw'gen slaap moe de oogen sloot,
- ons moede liefde, o vrouw, ten drempel mijner dood.
| |
[pagina 23]
| |
Kom, laat ons gaan door 't land der herfsten
Kom, laat ons gaan door 't land der herfsten... Ooft-beladen
glooit, in haar vruchten-rust, naar 't laatste dage-rood,
glooit de Aarde, in 't plooiën-kleed der goud-zwaar' herfstgewaden,
moede als een moeder is van voede' en van verzaden,
zóo, moede en blijde, in de armen van den dood, -
in de open armen van den dood, zoet als de haven,
waar zware tochten zich aan hope komen laven;
in de open haven, zalig als een moeder-schoot...
Kom, laat ons gaan door 't land der herfsten... Zomer-dagen
laaiën hun laatsten brand van zwaar gebroei... - o Kind
dat vóor mijn weze' uw wijze liefde hebt gedragen,
en al de sterren weet die we in veel nachten zagen,
en de' adem van den Tijd door de' adem van den wind:
zomer laait uit nu, kind, in 't staêge licht-vervagen;
de aard laat de barens-daad in vlije rust vertragen,
en 'k voel dat de eeuwigheid in deze' avond begint...
We zullen gaan door 't land der herfsten, en, verloren
in herfstige eenzaamheid, zal ons véel vrede zijn.
Zie, de avond graaft in de aard zijn laatste zonne-voren;
en wij, - ons liefde werd in wétens-ernst geboren, -
't geweten van den herfst zal om ons leden zijn...
Ons liefde is moe van lam gezeur en mooie logen...
We gaan door 't land van herfst, - o, sluit uw lévende oogen, -
we gaan ten zoeten dood in 't kallem aard-gedein.
| |
[pagina 24]
| |
Herinneringen zingen, kind
Herinneringen zingen, kind, uw wit gelaat,
en 't zoet verhaal van úwe dage' en míjne dagen
die vredig in ons leve' als stille tuinen lagen
in 't teêre licht van late schemering gebaad,
wijl d'hemel is om tuine-groen een stil gewaad
van trage, kalme schaaûwen, en de boomen dragen
een laatste vogel-stem van lang-verglooiënd klagen
dat kwijnt en weêre wast en weêre kwijnen gaat...
Thans, o mijn kind, en leeft geen lied om ons, en leven
geen vrede-dage' als stille tuinen om ons heen;
geen scheemring bleef om ons veréenden droom geweven,
en dróeve schaaûwen schuive' om ons gescheíden leên...
En in den nacht zie 'k, laatste troost, alleen nog beven
de matheid van uw wit gelaat, in stil geween.
| |
[pagina 25]
| |
Thans is het uur dat schaauwen neigen
Thans is het uur dat schaaûwen neigen,
en de avond, als een teeder lied,
om huize' en zielen zacht komt zijgen,
en moede durend, stil vervliet
in de open schoot van 't schemer-zwijgen...
Thans is in al de zielen vreê,
en dank-gebed in al de huizen;
en zelfs wie wránge dagen leê
voelt in zijn wezen kalmte suizen
als een slaap-zware zomer-zee...
- o Pijn van hér-doorleefde pijnen...
Alleen voor óns is vrede niet,
o mijn vér kind, in 't drage deinen
van 't kallem-durend avond-lied
over de dankende avond-pleinen.
|
|