Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
(1948)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
[pagina 15]
| |
Het huis mijns vaders, waar de dagen trager waren,
was stil, daar 't in de schaduwing der tuinen lag
en in de stilte van de rust-gewelfde blaêren.
- Ik was een kind, en mat het leven aan den lach
van mijne moeder, die niet blij was, en aan 't waren
der schemeringen om de boomen, en der jaren
om 't vredig leven van den roereloozen dag.
En 'k was gelukkig in den schaduw van dit leven
dat naast mijn droomen als een goede vader ging...
- De dagen hadden mij de vreemde vreugd gegeven
te weten, hoe een vlucht van groote vooglen hing,
iederen avond, in de teedre zomer-luchten
die zeegnend om de ziel der needre menschen gaan,
als de avond daalt, en maalt in avond-kleur de vruchten
die rustig-zwaar in 't loof der stille boomen staan.
...Tóen kwaamt gíj zacht in mij te leven, en we waren
als schaemle bloemen in den avond, o mijn kind.
En 'k mínde u. - En zoo 'k véle vrouwen heb bemind
sinds dien, met moeden geest of smeekende gebaren:
ú minde ik; want ik zag uw kinder-ogen klaren
om schuine bloemen in de tuine', en uw aanschijn
om mijn eenzelvig doen en denken tróostend zijn,
in 't huis mijns vaders, waar de dagen tráge waren...
|
|