Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Een ster... Een ster: een klompken ijs tusschen mijn heete tanden... Terwijl ge onzichtbaar zijt, o zee, die naauwlijks hijgt; terwijl mijn hart gelijk een oude zuster zwijgt, komt deze stipte oneindlijkheid mijn lippen branden. - Mijn nachten waren eene mand vol droom aan droom; mijn dagen, 't vast getal der appelen die zwellen in elken boom-gaard en aan elken zwaren boom. Ik had geen vingren om mijn weelden aan te tellen. Thans: ijlt'. De tijd is guur en onberoerd. De tijd is als de kille en dorre zee, die zwoegt noch krijt. Ik ben alleen; ik pers mijn strakke lippen samen op eenzaam deze groote sterre, die ze bijt. (Het Zatte Hart.) Vorige Volgende