Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Ik ben met u alleen, o Venus... Ik ben met u alleen, o Venus, felle star. En, waar 'k vergeefs in mij uw stralend gloeien zoeke, blijft leêg mijn marrend harte, en bar. Mijn harde mond is strak aan beiden starren hoeke. Geen vraag. En zelfs wat 't eerst me naêrt en 't laatste scheidt: zelfs àngst en komt mijn ijlt' bezoeken. [pagina 32] [p. 32] Ik ben met u alleen, mijn oogen droog en wijd; terwijl de wijde nacht welft mijn verlaten kilte naar uwe gloeiende eenzaamheid. - De venstren blind, de kaemren naakt en ijl de dilte; het huis eens beedlaars, onbetreên en haveloos: aldus mijn ziel in 't land der Stilte; alwaar ge, alleen ten hemel-tuine een helle roos, een vurig-felle roos in Stilte's donkren lande, staêg-noodend waakt en blaakt, altoos; en ik, met de armoê van mijn hoofd en van mijn handen, in de armoê van mijn hart ontbere, leêg en bar, zelfs de arme vreugd van eenzaam branden... (De Modderen Man.) Vorige Volgende