Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Ik ben de hazel-noot... Ik ben de hazel-noot. - Een bleeke, weeke made bewoont mijn kamer, en die blind is, en die knaagt. Ik ben die van mijn zaad een duisternis verzade. En 'k word een leêgt', die klaagt noch vraagt. 'k Verlaat me-zelf; 'k lijd aan me-zelven ijle schade. Ik ben 't aanhoudend maal, in een gesloten kring, van eene domme, duldelooze, ondankb're made. Maar raak' de vinger van een kind me, dat me rade: hij hoort mijn holte; ik luid; ik zing. (Het Berg-Meer.) Vorige Volgende