Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Niet waar?... Niet waar? Een snede vleesch op deze snede brood, en, dankend nóg, een stillen sluiër om de zorgen... De ruste naêrt. Gelijk een aarzelende morgen wacht ons de slaap, bijna nog schooner dan de dood... 't En is niet veel wat ons van vroeger hopen rest; maar draagt ge met het kind van onze zaligheden, o vrouwe? En hoe ge om onzentwille hebt geleden: de tranen zijn een bron die 't goed betrouwen lescht. Ik min u, vrouwe; ik min u, kind. Gaat slapen. 'k Blijf, want 'k voel hoe verzen, barens-reede, mij bewonen... - o God, mijn tóch betrouwde God, gedoog te loonen dees wankelende ziel in dit doorhunkerd lijf... (De Gulden Schaduw.) Vorige Volgende