Het doodsverlangen
Het verlangen naar den dood is bij onzen dichter geen opgeschroefde levenshouding of ook maar pose, doch staat nauw in verband met het intieme wezen van zijn persoonlijkheid. Het uiteindelijk doel van dit haast voortdurend hunkeren blijkt ten slotte een werkelijke behoefte te zijn, behoefte om alle stoffelijke banden te verbreken en om aldus, na en in den dood, een uitsluitend geestelijk leven te leiden. Bij dit doodsverlangen sluit dan ook zijn eeuwigheidsverlangen aan, dat voor hem dezelfde beteekenis heeft, die namelijk van een verlossing uit de aardsche zinnelijkheid. Het laatste stadium van deze innerlijke ontwikkeling is de zuiver spiritueele behoefte om zich met God te vereenigen, God zijnde het geestelijke symbool van het bovenzinnelijke en het absolute.