Een bundeltje lyrische gedichten(1936)–Karel van de Woestijne– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Weer gaat het veege licht der asters bloeien... Weêr gaat het veege licht der asters bloeien; weêr naêrt een herfst. - En dit doorhunkerd hart waar smokend 's zomers toortse gaat vergloeien, wordt huiverend, en mart... - Ik, in wiens hand de zoele vruchten wogen maar wien de zoen ontzegd werd van den beet; die, waar 'k u weet, o herfstig mededoogen, me des te allèener weet; eeuwige maaier, ik, die sneed het koren maar nimmer voor zich-zelf de garve bond; eindlooze vaarder in zijn vochte voren die nooit de haven vond: weêr naêrt een herfst; en weêr naêrt wrang het derven dit hart dat, hooploos, steeds verlangen kent; dat, immer hunkrend naar dit herfstlijk sterven, na 't wintren weet een lent'... - Weêr brandt mijn najaars-bloed in smeek-gebaren; weêr weent het hart waar de oude wonde schroeit... - Hoe bronst het goud in de kastanjelaren! De zilvren aster bloeit... (De Modderen Man.) Vorige Volgende