De lantaarn
(2002)–Pieter van Woensel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Historie van een Trojaans Paardaant.Inleiding en aanroepingoDit papier is gewijd aan de historie van een Trojaans Paard, het meest kwalijke van alle Trojaanse paarden. Wie zal mij bijstaan in een zo halsbrekende onderneming? Zanggodinnen! Nee! Met u, Lolgodinnen!o wil ik niets te doen hebben. U, erfvijandinnen van het ware! U zou, in een verhaal dat van zichzelf al vol zit met onwaarschijnlijkheden, mij zeker van de wal in de sloot helpen. Slechts dit alleen wil ik, met een enkel woord, vragen (maar liegt niet!): bestaan er genieën van grote afgestorvenen, die nog zweven over de aarde en die zich nog bemoeien met hetgeen erop omgaat? Dan roep ik aan de genie van hem, die alles, wat boven, op, en onder de aarde leeft en is, heeft geprobeerd te inventariseren; en die ieder artikel zo goed wist te beschrijven, dat een blind man het in het donker kan vinden; ofwel de genie van hem, die de tweehonderdveertig spieren van een houtrups durfde uiteen te halen, de twijfelaars toeroepend: dat de ongelovige het mij nadoe, en zo hij niet geloven wil, ze zelf telt! Zulke beschermengeleno zijn het, van wie ik de hulp nodig heb. Een van beiden, ofwel beiden, staat mij bij!, en helpt mij mijn Bataafse medeburgers doen kennen een gedierte, tot nog toe in geen cataloguso te vinden. Inderdaad, wie heeft meer dan ik een beschermengel nodig! Een verse wonde laat zich moeilijk behandelen. O Trojaans Paard! Hoe talloos velen hinken nog pijnlijk wegens uw kneuzingen. In waarheid! 't Is meer dan mannenwerk iemand te doen lachen die kiespijn heeft. Verum enim vero (zegt Voltaireo in een soortgelijk geval): alles wel ingezien en wel bekeken zijnde, zal het verreweg het best zijn, zowel zanggodinnen als beschermengelen, plus alle grote | |
[pagina 76]
| |
en kleine genieëno naar de duivel te laten lopen. Want indien het mij lustte de mond open te doen, om iedereen informatie over de Held van deze historie te geven, en wanneer ik al zijn knepen en godvergeten streken die men mij over hem mocht influisteren wilde optekenen - dan, denk ik, zou de hele wereld te klein zijn om zijn levenshistorie te bevatten. En dat zou me wat te druk worden! | |
Beschrijving van een Trojaans Paard‘In geen catalogus te vinden’. Dit is inderdaad verbazend. Want weet, en zijn bitterste vijanden weten en bekennen het vrijwillig, dat het kameelpaard,o het grootste der tot nog toe bekende dieren, er maar een kind bij is in grootte. Maar, is het Trojaanse Paard in de werkelijkheid groot, de verbeelding die het heeft van zichzelf is nog veel groter. Zo meende het (en deze mening heeft het tot grote geruststelling van de wereld menigmaal lucht gegeven), wanneer het zijn vier poten uitstrekte, geheel Europa te kunnen overdekken;o ongeveer zoals de burgers van Genève, wanneer ieder burger zijn hemd te bleken legt,o het hele gebied van die republiek een linnen tapijt geven. De oogartsen zullen deze waanideeën aan een fout in de constructie van zijn oog wijten. Want van hen leren wij, dat wij de voorwerpen zien, in die dimensie of grootte, als de bolheid van 't oog gebiedt. Maar 't zonderlinge van de historie is, dat, terwijl het Trojaanse Paard zichzelf zag als half zo groot als de hele wereld, het rondom op alles neerzag, alsof 't dwergjes betrof. Deze gezichtkundige tegenstrijdigheid heeft mij lang in grote verlegenheid gebracht. Tenslotte herinnerde ik mij de opinie van diegenen die beweren, dat, hoewel de natuur ons twee ogen geeft, het ene als het ware maar een reserve-oog is; omdat wij slechts uit één oog tegelijk zien. Dit lost alle zwarigheid op. In- | |
[pagina 77]
| |
dien 't Trojaanse Paard zichzelf met het éne oog beschouwde dat vergrootte, kon 't het andere, dat verkleinde, gebruiken om om zich heen te kijken. Zó zal 't dan wel zijn! | |
Van de afkomst en enkele eigenschappen van 't Trojaanse Paard't Is alsof 't Paard reeds met mij op hol geslagen was, althans met mijn hoofd. Ik heb daar mooitjes 't hemd over de jas getrokken,o en, terwijl ik dit beestje al ging beschrijven, nog geen woord gekikt van zijn afkomst. Excuseer. Dit zult u, mannen-burgers, zeker doen, wanneer u zich tenminste een idee kunt vormen van de verlegenheid waarin mijn beklemd gemoed zich thans bevindt. | |
Digressie over de kleine en grote verlegenhedeni. Ik ben er nog niet helemaal zeker van, of deze fraaie episode hier, dan wel aan 't einde van dit hoofdstuk past; en dit maakt mij dubbel verlegen omdat ikzelf niet weet, of 't een kleine dan wel grote verlegenheid is. ii. Verbeeldt u een juffertje, dat vóór haar trouwen een keer gestruikeld is en wiens historie, nu zij net getrouwd is, uitkomt. Ach! Hebt u geen medelijden? Ziet! Hoe 't arme ding 't zweet van alle kanten uitbreekt! Heus, wij hoorden niet zo streng te zijn. Het is des te onrechtvaardiger, omdat wijzelf het meestal zijn die de struikelblokken voor haar voeten gelegd hebben. iii. Wie is er die durft beweren, dat hij niet meer of minder verlegen was, toen hij zich neerzette in de tandartsstoel, om zich een kies te laten trekken waarvan de kroon was afgebroken? iv. Wanneer iemand vanuit het stof verheven werd tot de hoogste positie; wanneer hij, die een jaar geleden geen dubbeltje had om zijn schoenmaker te betalen, nu koets, paarden, buiten- | |
[pagina 78]
| |
plaats, livreibedienden houdt en zich de airs geeft van iedereen te mogen commanderen; wanneer zo iemand gevraagd wordt naar zijn familie, denkt u dan ook niet dat hij in 't nauw zit? Want met goed fatsoen kan hij niet antwoorden zoals zeker iemand (wiens naam mij nu niet wil invallen): Ik heb geen vader / ik heb geen moeder.o Niets van dit alles haalt het bij mijn huidige benauwdheid. - Enfin, ter zake, 't moet eruit. 't Is u bekend uit de natuurlijke en onnatuurlijke historie van het paard, dat in 't eerste geval het veulen geboren wordt uit de conversatie van een hengst met een merrie, in 't tweede geval uit die met een ezelin. Nu zal de benaming van ‘Paard’ u hebben doen vermoeden, dat er hier opnieuw wat irreguliers aan de hand was, iets niet helemaal pluis was. Maar hemel! U slaat de plank helemaal mis! Neem een slokje. Het Trojaanse Paard, waarover ik u onderhoud (u kent het allang, tot uw groot voordeel!), is geboren uit 't huwelijk van een pauw met een slang.o Schei uit, hou op! zult u zeggen, met zulke sprookjes. Een ogenblik - u zult mij bijvallen. Ik hoorde echter vooraf te zeggen, dat de hoedanigheden van de vader en moeder van mijn held, in zo gelijke hoeveelheden versmolten zijn in zijn samenstelling, dat het een onmogelijkheid is vast te stellen, wie van beiden het grootste aandeel in deze arbeid gehad heeft. Om nu zijn boven aangegeven afkomst te bewijzen dient men te weten, dat men dit Paard hier ter stede meestal ziet gaan of lopen op zijn achterste poten, met de borst hoog geheven, met een grote vederbos van bonte pluimage op de kop. Ook zijn tred, die statig en hoogmoedig is, verraadt zijn oorsprong. Het is net als de pauwen niet gewoon voor iemand opzij te gaan. Maar 't is ook zo dat als de gelegenheid dat wenselijk maakt, dit beestje zich zeer klein weet te maken. 't Trekt zijn pootjes in en plakt zich plat tegen de aarde in een kruipende gestalte; | |
[pagina 79]
| |
houdt zich in schijn stil, maar ligt eigenlijk op de loer, neemt evenals de helft van zijn familie een sprong en zit u op 't lijf. Hiermee beschouw ik dit stuk over de afkomst van mijn held voor voltooid, en mijn gemoed ontheven van een zware last. Lezers! Ik sprak zojuist over het kiezentrekken. Ik weet niet of u wel eens 's maandags op het Rembrandtplein (te Amsterdam) de behendige S. Lehmano hebt zien rondrommelen in menselijke gebitten, en geruïneerde tanden de monden uit toveren. Misschien hebt u 't gezien en bewonderd, maar hebt u ook waargenomen het onderscheid in de gelaatstrekken tussen hem, die op de stoel gaat zitten, en hem die daar vanaf komt? Dan kunt u zich nu een denkbeeld vormen, hoe luchtig ik mij voel na dit moeilijkste hoofdstuk van deze moeilijke historie te hebben afgeweven; luchtig als iemand, bij wie eindelijk een kies getrokken is, waarvan hij lang last heeft gehad. | |
Van de kenmerken en enkele eigenschappen van 't Trojaanse PaardMen kent de leeuwen aan de klauwen, de hanen aan de kam en de Trojaanse Paarden aan de snoet. Mijn held had er een van een bijzondere vorm. Vrijwel altijd had hij de bovenlip en neusgaten geheel opgetrokken, zodat men tanden en tandvlees naakt zag. Deskundigen zijn 't niet eens over de oorzaken van deze bijzonderheid. Sommigen beweren dat zo'n spasme niets anders was dan een soort van geeuwen, het gevolg van honger. Anderen daarentegen houden staande, dat dit optrekken van de neus een residu was van zijn pauwachtige oorsprong, en een kenmerk was van de goede opinie, die 't dier van zichzelf en van de slechte die het van anderen had. Ik voor mij laat de zaak in 't midden. Uit deze opengesperde en opgetrokken neusgaten kwam bestendig een sterke wind. Voorbeeldloos was de beheersing van het Trojaanse Paard van deze luchtstroom: want op dezelfde | |
[pagina 80]
| |
tijd dat de wind komende uit 't ene neusgat gloeiend heet was, kon men 't niet harden vanwege de kou die uit 't andere kwam. Soms kon het dier sterk uitademen; en dan was die adem alles overtreffend in lieflijkheid. Deze lieflijkheid had echter dit gemeen met de witte lelies, dat zij wel een aangename geur van zich gaf, maar dat zij te sterk opgesnoven de hersens bedwelmde en hen, die deze uitademing te gretig ingezogen hadden, deed in 't rond draaien, en de een tegen de ander met 't hoofd liet botsen. De parfummakers hebben de gewoonte hun flesjes zorgvuldig te kurken; omdat zij uit ondervinding weten, dat zonder deze voorzorg de geur van hun welriekende wateren vervliegt. Het bedwelmend, ja gekmakend parfum, dat het Trojaanse Paard uitademde, was hoewel buitengewoon vluchtig, van een andere aard. Het liet zich vastleggen in papier,o verzenden van Europa naar willekeurig welk ander werelddeel en behield jaren zijn kracht. Schrandere wijsgeren hebben opgemerkt dat de natuur de mens met geen kwaal bezoekt, waartegen (de kanker uitgezonderd) zij hem niet tevens een geneesmiddel geeft. Het Trojaanse Paard had echter hier opnieuw een zeer zonderlinge eigenschap. In het gewone geval heeft de natuur de mens bezocht in Europa bijvoorbeeld met de anderdaagse koorts, en het geneesmiddel daarvoor wel meer dan duizend mijl verder in Amerikao weggelegd. Maar hier nu waren de omstandigheden van een andere aard. Had de adem van 't Trojaanse Paard een bedwelmendeduizelig-krankzinnig makende kracht, een poosje daarna ademde het van achteren meestal een zo verfoeilijk stinkende lucht uit, dat een gezond mens ervan bezwijmde. Maar: die laatste lucht had, net als duivelsdrek,o de specifieke eigenschap dat diegene die te gretig van de lieflijke adem hadden ingezogen, spoedig bijkwam. Voor 't overige was 't dier doorgaans van een zeer winderig | |
[pagina 81]
| |
gestel. De paardendokters hielden het doorgaans daarvoor dat het te eniger tijd sterven zou aan trommelzucht.o Wanneer deze winderigheid aan de voorkant vrijkwam, had zij een weergaloze kracht, in staat om huizen en hele mensenscharen omver te stoten. De natuurlijke historie, of beter de natuur, heeft het over slangen die twee tongen hebben. Evenzo had het Trojaanse Paard (en dit strekt tot bewijs van de hierboven gededuceerde afkomst van mijn held) er twee. Sommigen beweren dat het de gave bezat om met beide tongen tegelijk te spreken. Deze bewering is aannemelijk, gezien het vreselijk gedruis, dat het gewoon was te maken. Anderen zijn van gevoelen, dat 't geluid van deze spraakdelen tot elkaar stond, als kruis en mol in de muziek, zodat het de gave bezat zijn klanken te stemmen uit een sleutel ad libitum. Ik erken: ook deze opinie heeft een glimp van waarschijnlijkheid, want het geluid van 't dier had iets muzikaals. Zeker is 't dat 't dier zijn tongen met een weergaloze snelheid (evenals de slangen) kon bewegen, en een geluid maken, waarvan eenieder de betekenis kon verstaan. Met één woord - 't moet eruit. Het Trojaanse Paard kan spreken. Verdorie, lieve lezers! Schudt het hoofd niet. Er is een Boeko dat bij het diepdenkend mensdom meer krediet, en met recht, heeft, dan mijn Lantaarns ooit zullen krijgen. De vrome ridder de la Manchao getuigt ervan, dat het niet kan liegen. In dit boek deelt men ons mee: de conversatie van een ezel.o Dit stichtelijk werk is in de hand van eenieder. Dit verblijdt mij, want nu word ik geloofwaardig. Niemand heeft 't recht mijn zeggen in twijfel te trekken; tenzij hij uit de natuur der dingen bewijzen kan, dat een paard, en nog wel een Trojaans Paard, minder spreken kan dan een ezel. Maar stappen wij hier overheen en laten wij toch niemand beigen. Jeetje! De historie van mijn held is vol wonderen. Wij lezen, 'k geloof over de H. Dionisius,o dat hij zich, onthoofd, met 't hoofd onder de arm op mars begaf en dat hij aan een rivier gekomen, | |
[pagina 82]
| |
dat hoofd tussen de tanden genomen hebbende, die overzwom. Ik verzoek u, lezers! niet te lachen. Mijn hemel, slaat uw Bomareo eens open. Daar - en deze schrijver is klassiek - zult u vinden dat de slangen groter stukken opvreten dan zijzelf zijn. Evenzo kenmerkt zich mijn Paard door gulzigheid. Het hapte in één keer brokken op, tweemaal zo groot als het zelf was. De poten die het Trojaanse Paard had, waren vier in getal. Zij zijn of waren een beetje langer en schraler dan de gewone boerenpaardenpoten bij ons. Ook waren zijn hoeven als die van de Friese en andere paarden, behalve dat in iedere hoef vier zware klauwen verborgen zaten die het dier zeer ver kon uitstrekken, en waarin het een buitengewone kracht had. Dagelijks was het Trojaanse Paard onderhevig aan krampen in deze delen. Dan rekte het deze klauwen ellenlang uit; en wee alles, wat onder zijn bereik kwam! Dat was allemaal geheel verloren! 't Was alsof het had leren goochelen. Alles wat het in zijn poten vast kreeg, was hocus pocus foetsie! Zonder dat men merkte waar 't bleef. Dit nu zijn de voornaamste uiterlijke tekenen waardoor het Trojaanse Paard gekenmerkt wordt. Ik vertrouw erop, dat er nu in Bestianiao (het land waar het tegenwoordig woont: waarvan zo aanstonds nader) geen kind is, dat mijn held niet in het donker zou kunnen vinden uit duizend andere paarden, tenzij het nog bedwelmd was door het parfum. Maar dit laatste is hoogst onwaarschijnlijk, om de volgende reden. De mens, en dus ook de Bestianiaan, went aan alles; alles verliest zijn kracht wegens de gewenning. Zo had zich Mithridateso gewend aan vergiften, totdat tenslotte de vergiften voor hem geen giffen meer waren: ja zeker! Aldus begon men ook te wennen aan de bedwelmende krachten van het Trojaanse parfum, dat, indien het nog enige kracht bezat, alleen deze scheen te zijn, dat men er balorig van werd. Niemand is er die twijfelen zal aan deze bewering. De balorigheid steeg dikwijls zo hoog, dat men wel eens zin kreeg om | |
[pagina 83]
| |
het Trojaanse Paard duchtig af te rossen; en men zou beslist aan deze verzoeking niet hebben kunnen weerstaan, ware het niet zo, dat het Trojaanse Paard desperaat achteruit kan slaan. | |
Van de aard van het Trojaanse PaardIs 't uit dit terzake kundig verhaal al gebleken wat een zonderling schepsel mijn held was, niet minder zonderling was de tijd waarop het in 't leven kwam. Nooit beleefde enig Trojaans Paard zonderlinger tijd. En 't was wel heel toevallig! Want men kon er gemakkelijk over twisten of het Trojaanse Paard voor zijn tijd, dan wel de tijd juist voor 't Trojaanse Paard geschikt was. Het was nog geen honderd jaar voor zijn geboorte dat men een mano had zien geboren worden, die het inviel, en dat niet zonder succes, alle dingen nieuwe namen te geven. Bijvoorbeeld, zo vond hij goed te noemen: brood-boter
boter-kaas
kaas-mes, enzovoort.
Dit gaf een groot gemak! En als men de meid zond om een duit peterselie, bracht zij een doosje lucifers. Dat hij navolgers had, spreekt vanzelf. Want het was een oeroude mode, dat men zich graag de airs gaf, iets anders te zijn dan de grote hoop, en iets meer te weten. Zo zag men in de bloeitijd van mijn held twee mannen opstaan, die, om te doen geloven dat zij iets bijzonders in hun mars hadden, goed vonden te spreken in hun moedertaal, zonder dat iemand hen verstond. In waarheid: nooit werd er zonderlinger, woeliger tijd beleefd. Zeker stond de aarde toen in het sterrenbeeld van de Slopers. Men was overal bezig met afbreken; en de gebouwen die nog bleven staan, kregen van de weeromstuit zulke schokken dat het erop leek dat geen steen op de andere zou blijven. Intus- | |
[pagina 84]
| |
sen, hetgeen de lust tot vernielen en afbreken een beetje bekoelde, was 1. dat (omdat een mens toch niet onder de blote hemel kan logeren) de voorlopige loodsen die men in haast opsloeg, zo ellendig slecht waren, dat zij ieder ogenblik instortten, gezwegen nog van hun algemene bouwvalligheid; 2. dat de kooplui in afvalmaterialen, die zich een ongeluk gewerkt hadden bij het slopen, de beste stukken uit de afbraak wegmoffelden en voor zichzelf hielden; terwijl zij de goedgelovigen in hun hemd en ook wel eens zonder hemd lieten staan. Men was buitengewoon met zichzelf ingenomen en de grote geleerdheid sloeg tot razernij over. Deze gesteldheid gaf de geboorte aan een geest om alles te bedillen, alles kort en klein te slaan, om de voorvaderen in 't gezicht te spuwen. Ook waren de Trojaanse Paarden er behoorlijk door aangestoken. Het onze was er een bijzonder goed voorbeeld van. Zo vond het voordelig de grondregel in de zedenkunde doe uw vijanden goed, precies om te keren en te gebieden, en bij alle gelegenheden te praktiseren doe uw vrienden kwaad. Dagelijks hoorde men het binnensmonds of binnensbeks prevelen, bij wijze van een Ave Maria: 't is goed riemen snijden uit andermans leer; hebben is hebben; zalig zijn de bezitters. Ook, als het in een goed humeur was, zong het dit aangenaam wijsje: Veel beloven, weinig geven,
doet de gekjes in vreugde leven.
| |
VervolgIk heb mijn Trojaans Paard behandeld ('t is schande) alsof het een houten paardo was. Nee! Nee! Zo was het niet. 't Kon wel dapper de handen uit de mouw steken; en dan was het in zijn element. 't Was bestendig in beweging. Maar zijn beweging was een weinig irregulier. 't Was onvoorzichtig het te naderen. | |
[pagina 85]
| |
Men moest wel goed gek zijn, om het te willen berijden. Als het dier extra goedig van humeur scheen en deze of gene naïeve idioot dacht er nu wel eens een ritje op te kunnen gaan doen, dan mocht die stomkop de hemel danken indien hij er slechts met een gebroken arm of been afkwam. Maar was de lucht betrokken en was het dier toornig, dan ging het er heel anders aan toe. Verre van zich te laten berijden, was het niet eerder tevreden, dan nadat het én piqueurs én ruiters én palfreniers én staljongens onder de hoeven getrapt had, en hen zo schopte dat zij er het leven bij lieten.o Toen nu het dier vele duizenden doodgemaakt, of kort en klein geslagen had, kwam het op de inval zich te scheiden van de zijnen en zijn oude familienaam te veranderen, gebiedende voortaan genaamd te worden: Het Grote Paard.o Aan deze eis zullen wij hier echter geen gehoor geven, zowel omdat wij niet behoren tot het kerkgenootschap der Wederdopers, als omdat onder diegenen die het gebeten of vertrappeld heeft, er zijn voor wie wij vriendschap hebben. Dus moet het in deze ware historie de naam van Trojaans Paard tot het eind toe houden. En nu lezers, de eer gehad hebbend u in kennis gebracht te hebben met het dier, moet ik een paar woorden zeggen van het land waar het tegenwoordig ingekwartierd is. | |
Bestianiao - AmbidubiusoDit land ligt aan deze zijde van de evenaar, zo ongeveer tussen de Kreeftskeerkring en de Poolkeerkring, net niet in 't midden en zeker honderd mijl noordoost ten noord van de stallen van de Trojaanse Paarden. (Als iemand zin krijgt - beslist geen verstandige zin - dit land, onder die naam, op de kaart te gaan zoeken, moet hij eerst zijn ogen goed uitwrijven, dat is, zich Ontbestinianen. Anders wordt het misschien voor hem een kwestie | |
[pagina 86]
| |
van ‘zoekt en gij zult niet vinden’. Maar als hij helder uit zijn ogen ziet, zal hij 't zonder kaart wel vinden.) Zoals alles in deze belangrijke historie curieus is, zo is ook Bestiania. 't Is een land, meest bebouwd zoals de aard is van zijn bewoners. ☞ Let er wel op, scherpzinnige lezer! dat ik alleen in dit geval, dit land noem: Bestiania - zoals ik ook zijn inwoners in stallen laat verblijven, alleen voorzover mij dat in juist deze waarachtige historie als zinvol voorkomt. Voor 't overige zou 't overbodig zijn er iets meer over te zeggen. Er is niemand van mijn lezers die 't niet kent, zowel uit ondervinding als uit vlijtige lectuur van boeken (zo nauwkeurig dat men er vinden kan, hoe vele haren iemand uit de neus groeien. Dit alleen vind ik niet opgetekend en daarom zal het hier geschieden, dat de Bestianianen zeer beroemd zijn door hun behendigheid in het pijpen stoppen, waartoe zij een bijzondere handgreep hebben). Aan 't hoofd van Bestiania (dat men wegens het verband met ons onderwerp, even goed Stalland zou mogen noemen) stond, zat, en had het ongeluk (wat mij ook vaak om zeven uur 's middags overkomt) van te slapen de doorkluchtige Stalhouder Ambidubius, ook wel bijgenaamd Vlees-noch-Vis, een nieuwe curiositeit; tenminste zijn kledij: half met goud geborduurd, half livrei. U kent, mannenbroeders, de kledij der Bestianiaanse weeskinderen, half wit en rood of rood en bruin. Begrijp mij goed, niet een witte broek en een rood of bruin wambuis. Verbeeldt u ook niet, dat zijn kleed vanbuiten belegd was met livreikoorden en vanbinnen geborduurd, of dat het was vanbinnen belegd met die koorden, en vanbuiten geborduurd. Nee! Precies van boven tot onder, middendoor gebontwerkt. Alzo ziet ('k wil zeggen, zag) de uitdossing van Ambidubius eruit. De ene helft van zijn kostuum was, zeg ik, rijk geborduurd met goud en de andere helft belegd met livreikoorden. | |
[pagina 87]
| |
Men moet het gezien hebben om zich een denkbeeld te vormen van de verwarring, waartoe deze idiote plunje aanleiding gaf. Bekeken de Bestianiaanse magnateno Ambidubius (die zij, hem en zijn directe en indirecte afstammelingen tot eerste Stalhouder gemaakt hadden tot aan het uiteinde der aarde), bekeken zij, zeg ik, hem van de linkerzijde, dan was het: Wij souvereinen van Bestiania, wij bevelen, gebieden, op straffe van onze hoogste indignatie enzovoort maar wip! Keerde Ambidubius een halve slag om, liet hij hun de geborduurde zijde zien, dan lagen de souvereinen op de knieën. Omgekeerd: hadden de magnaten onder de Bestianianen zich een poosje aangewend Ambidubius van de vergulde zijde te bekijken, en kwam hun, al was 't ook maar 't kleinste snippertje van de livreikoorden in 't oog, dan ontstaken zij evenals de kalkoense hanen, wanneer die scharlaken zien, in toorn over hun vernedering, en liepen pruilend, kijvend, scheldend enzovoort heen. In één woord, nu eens bliezen de potentaten van Bestiania hoog van de toren, dan weer waren zij gedwee als zeemleer en hunkerden naar de eer om, als Ambidubius naar de wc ging, hem een papiertje aan te reiken. En aldus hakkelde Ambidubius met de Bestianianen en de Bestianianen met Ambidubius, jaar in jaar uit voort. Schrandere weerkundigen menen opgemerkt te hebben, dat telkens wanneer de wind over 't land woei, de livreikant 't meest zichtbaar was, terwijl daarentegen bij zeewindeno de geborduurde zijde te zien was. 't Is waar, Bestiania genoot soms vrij lange vlagen van kalmte; en dat was vooral het geval, wanneer Ambidubius de behendigheid had, als de krabben, zijdelings, en soms recht in de wind voort te scharrelen en de geborduurde zijde altijd vooruit te houden. Wat zal ik zeggen? Een mens is een mens en velen (die nu zo hard schreeuwen alsof zij de heiligheid zelf waren; alsof zij liever meesterknecht dan meester zouden willen zijn) zouden in hetzelfde geval Ambidubii zijn. | |
[pagina 88]
| |
Deze geforceerde gang begon de Stalhouder te vervelen. Men zegt, en 't is zo menselijk - wie wil er niet graag mooi zijn? - dat ik mij geneigd voel het te geloven, net zoals al die mensen die in het Heilig Avondmaal geloven - men zegt... Maar hola! Ik moet eerst nog iets anders zeggen. Een mens loopt het hoofd om van drukte. U weet nu, dat Ambidubius een kostuum droeg, half geborduurd, half livrei. Maar denkt u, dat u nu alles weet? Misschien weet u niet, dat de mot zich niet ontziet te knagen aan de heiligste papieren. U weet, misschien weet u 't niet, dat de mot nooit knaagt aan goed dat gedragen wordt. Hierom waren de Ingelanden van Bestiania op de geweldige inval gekomen hun handvesten en privileges te naaien onder de koorden van de livreirok van Ambidubius, menend aldus hun heiligste panden een veilige bewaarplaatso gegeven te hebben. Ik heb u gezegd, dat Ambidubius de behendigheid had met de geborduurde zijde van zijn kostuum vooruit en in 't gezicht te schuiven. Nu zou ik uw schrander inzicht beledigen, als ik u breedvoerig ging uitleggen dat hij dus ook de vaardigheid bezat om zijn livreizijde uit het gezicht te houden. Toen, zegt men, kwam Ambidubius in de verzoeking de koorden, die hij lange tijd uit 't oog had weten te houden, snippertje voor snippertje af te tornen, met het doel om zich geleidelijk aan in een geheel geborduurd kleed te steken en de bewijzen van eigendom te verduisteren of te naderen. Geen koe zo bont, zegt men, of er is een vlekje aan. Dat we hier moeten spreken van een vlek en wel een vrij grote vlek, wordt hoogstwaarschijnlijk. En wel om deze twee pertinente redenen: 1. Men behoeft slechts de menselijke natuur te raadplegen; men behoeft slechts in zichzelf te keren en zichzelf te vragen: ‘Zou ik óók zo niet gedaan hebben?’ - dat hij die met waarheid zeggen kan: ‘Ík zou mijn livreirok behouden, ík zou mij niet | |
[pagina 89]
| |
in een geborduurd kleed gestoken hebben, hoe schoon de kansen ook waren’, de eerste steen werpe op Ambidubius. Bovendien, 't mag nu terzake zijn of niet; het moet gezegd. Laten wij elkaar geen oor aannaaien. Ieder redelijk persoon zal de stenen stilletjes laten liggen. Zulke mensen weten dat Ambidubius van de wieg af een sinjeurtje en van de bakermat af een verwend kindje was. Dat de ongelovigen opslaan de jaarboeken van Bestiania. Daar zullen zij vinden dat haar potentaten, toen hij in de wieg lag (precies zoals gebeurd is, eeuwen geleden, bij de heer J.C.o in zijn kribbe liggende, door de wijzen uit het Oosten) hun eerbiedige opwachting kwamen maken en ruiken aan de luiers, of Ambidubiusje ook billetjespoeder nodig had. 2. 't Is mij gebleken (en dit strekt in beduidende mate tot verschoning van de veronderstelde of geconstateerde misdaad) dat velen onder de hoofdingelanden van Bestiania (zeker in 't vooruitzicht op een karretje mest) voortdurend kwamen aankloppen bij Ambidubius, hem wezen op het vernederende van zijn livreirok, en de behulpzame hand boden bij het aftornen van de koorden. De hemel weet, of er onder hen die vroeger tornmesjes aandroegen, nu niet zijn die stenen werpen! Dat nu het tornmesje gebruikt was, wordt bijna zeker. Want het gebeurde op zekere tijd... Maar wacht een ogenblikje... Buffon,o een man die men wel noemen mag, inventariseert meer dan zestien soorten honden. Deze geleerde man mag zo geleerd zijn als hij wil, ik laat hem zijn opinie. Ik wil niets afdoen aan zijn mening over de herdershond. Maar voor mij zijn er geen schranderder honden dan keeshonden.o Ja, ik durf er een eed op te doen en misschien wel twee, dat in Bestiania verschillende keeshonden slimmer zijn dan hun baas. Nu gebeurde het, dat toen Ambidubius een keer met zijn gewone tred, de vergulde zijde naar voren, ging wandelen, maar gevolgd werd door een keeshond. Dat was op een tijd, dat bij toeval een van de bovengenoemde bewijzen van eigendom, of | |
[pagina 90]
| |
zeker stukje van een privilege, vanonder een losgetornd koord kwam uithangen. Denkelijk was het documento wat vettig. Zodra had het snugger dier het niet geroken, of het zette een strot op, die klonk over geheel Bestiania. Vermoedelijk ook daarom, omdat Ambidubius, dit gesnuffel aan zijn kleed niet kunnende verdragen, en wel wetende wat er aan de knikker was, hem op de poot getrapt had. Ik zal u niet verhalen - want u bent er oorgetuigen van geweest - hoe dit geblaf een heirleger van keesjes, jaren achtereen, aan de gang bracht. Als ik eraan toevoegde, dat van de honderd die blaffen er eigenlijk nauwelijks één gevonden kan worden die weet waarom hij eigenlijk blaft, zou ik niet geloofd worden. Maar dat maakt niets uit. Amurath is zo gewend aan niet geloofd te worden wanneer hij de waarheid spreekt, zoals omgekeerd sommige lieden eraan gewend zijn geloofd te worden, wanneer zij het publiek knollen, en dat wel heel voze knollen, verkopen voor kostelijke citroenen. En hiermee zou ik dit gewichtig stuk over Ambidubius en zijn vaderland (een stuk dat de oordeelkundige lezer niet anders kan beschouwen dan als een integrerend bestanddeel van deze merkwaardige geschiedenis) kunnen besluiten; behalve dat ik nog moet opmerken, dat, te midden van al dit gekrakeel, er grote overvloed was van brood in Bestiania, waarvan het gebruik de lieden van dat land dronken maakte.o | |
VervolgTerwijl al dit gehakketak plaatsgreep in Bestiania, was het ook niet helder in de stallen van onze held. Integendeel, er stond onbehoorlijk veel rook.o De schoorsteenvegers liepen iedereen elk ogenblik overhoop en men had daar geen seconde rust. De rookoverlast nam alleen nog maar toe vanaf het moment dat | |
[pagina 91]
| |
sommige rookverdrijvers besloten hadden dat het beste middel om rook te verdrijven was: de schoorstenen dichtmetselen. Deze rook nu verspreidde zich over alle velden. Het werd er zo pikdonker, dat men noch kon zien, noch denken aan huiselijke bezigheden. Ook was er, vóór deze rookverdrijvende operaties in dat gewest, een menigte insecten, die de veldvruchten van de landman opvraten, wanneer zij nog op 't veld stonden. Wetenschappelijk laat zich dit gespuis in drie klassen verdelen. De eerste bevat de grootsten. Hun familie was niet talrijk, misschien geen dertig sterk, maar zeer groot; hun schrokkigheid zou drie vierde van een oogst van het hele land hebben verzwolgen. De tweede klasse bevat de bonte sprinkhanen, die de boeren bestendig op de neus sprongen, en door, God weet! wat al kattekwaad, hen ongelukkig maakten. Maar de ergsten van alle waren die in de derde klasse, namelijk een heirleger van zwarte vliegen. De natuur is een pakhuis van merkwaardigheden en van curiositeiten. Een uit die duizenden grilligheden is een zeker insect, dat op Gods lieve aardbodem geen andere kraamkamer vinden kan dan de endeldarm van 't paard en daarin zijn eieren laat uitbroeien. Zo zijn onze zwarte vliegen gewoon te nestelen in de oren van allen die onbezorgd leven, zonder er katoen in te stoppen. Het eerste waaraan men deze inkwartiering, vergezeld van veel gesuis, ontwaart, is de duizeligheid van de patiënt; die gevolgd wordt door een bijzondere zwakheid in de knieën; waarna hij inzakt,o onbekwaam om overeind aan 't werk te blijven. Dat deze duizeligheid aan dit gespuis geen windeieren legt, weten deze geplukte vinken best. Gelukkig, ja driemaal gelukkig, mag men wel uitroepen, diegene wiens oren oninkwartierabel zijn, voor zulke uitvreters! De rook, waarvan hierboven, belette nu wel te zien, maar zou op zichzelf niet belet hebben te horen. Noch Priestley,o noch Lavoisier,o noch Montgolfiero hebben deze rook beschreven. | |
[pagina 92]
| |
Hij heeft niets te maken met de gassen van de laatste, want in plaats van lichamen te doen rijzen, doet hij die vallen. Zeelieden hebben tot hun troost waargenomen, dat wanneer het mist, 't tevens doodstil is. Maar deze rook gaat vergezeld van een zwaar gedruis. Lezer! misschien vond u het ooit leuk om 't oor te leggen tegen een korf, wanneer de bijen de aftocht blazen. Als nu een gewone zwerm slechts vierduizend bijen telt, terwijl die toch een drommels geraas kunnen maken, reken dan uit wat meer dan twintig miljoen schepsels, ieder een zwermende bijenkorf gelijk, kunnen veroorzaken. Zeker is 't dat er heel wat tijden waren waarin de een de ander vanwege het gedruis niet verstaan kon. Onder zulke ongunstige omstandigheden liet het zich niet aanzien, dat het jammergeklaag van de bovengenoemde keeshondjes ooit ter ore van het Trojaanse Paard zou hebben kunnen komen. Daarom namen enigen van Bestiania de voorzorg, tegen overgrote kosten, zeer grote blaasbalgen, net over de grenzen van hun land te plaatsen, die het genoemde geluid versterkten en tot in zijn oren deden arriveren.o Lange tijd bleef het doof voor hun geklaag over Ambidubius. Ook moet ik hier ter ere van de familie van het dier neerschrijven (en dit strekke ten bewijs van mijn onpartijdige waarheidsliefde), hoe men de klagers in het begin, met een soort langeneus-maken, en een waar twee kijven, hebben beiden schuld, afwees, hun onder 't oog brengend dat 't wel ongelukkig was wanneer een familie in onmin leefde, maar dat het schandelijk was de vlam de deur uit te laten slaan; maar, maar, maar, dat het krankzinnig was de hulp van de buren in te roepen om de ruzie bij te leggen: omdat zoiets er gewoonlijk alleen maar toe leidde dat er iets uit de boedel vermist werd. De kort samengevatte inhoud van het antwoord op het smeekschrift van de Bestianianen was: | |
[pagina 93]
| |
‘Weert het Trojaanse Paardo uit 't land,
of anders helpt g'uzelf van kant.’Ga naar voetnoot1.
En omdat wij weten dat u meer verstand hebt van handelscijfers dan van do, re, mi, fa, sol, hebben wij 't op noten laten zetten; zodat u het dagelijks kunt neuriën. Daar hebt u meer voordeel van dan van uw lamentabele melodieën. Maar 't mocht helemaal niets baten: 't was praten tegen een dove. Dat verdomde borduursel! Dat zo geduchte tornen aan de livreikoorden bedierf alles en verdrong alle gezond verstand. Het valt mij nu niet te binnen - en wat maakt dat ook uit? - omstreeks welke tijd en om ongeveer welke redenen het Trojaanse Paard veranderdeo van politiek systeem. Zeker is 't dat de zojuist gemelde terughoudendheid niet bleef duren; hetzij die verandering te wijten was aan de natuurlijke wispelturigheid van het dier dan wel aan het aanhoudend gejammer van voornoemde hondjes. Toen nu eenmaal het Trojaanse Paard besloten had een uitje te doen naar Bestiania, wilde het methodisch handelen. Daarom stootte het een frisse hoeveelheid van 't bovengemelde parfumo uit, met het doel te ervaren of de Bestianianen rijp waren voor wat het noemde de verlichting; in welk laatste woord het zich vergiste, omdat het eigenlijk oplichting betrof. Maar dat alles wordt te zijner tijd wel duidelijk. Nooit heeft enig Trojaans Paard met zijn parfum zó'n succes gehad. De helft der Bestianianen was zo bedwelmd, dat zij krom voor recht, zwart voor wit, nacht voor dag aanzagen; dat zij huppelden en dansten, toen zij zich achter de oren hadden moeten krabben; dat zij schaterden van het lachen, toen zij bitter hadden behoren te schreien. | |
[pagina 94]
| |
(Verbeeldt u zich een familie, die op 't ogenblik wanneer inbrekers de deuren proberen binnen te komen, die van het slot gaan doen, zeggend: ‘Mannen komt binnen.’ Die hun kisten en kasten openen, zeggend: ‘Vrienden tast toe.’ En van al deze idioterieën waren wij tot ons ongeluk veroordeeld ooggetuigen te zijn, met dezelfde aandoening die iemand ondervindt, die, uit zijn eerste slaap opgeschrikt door lawaai, in schrik de trappen afvliegt, de ruiten van zijn huis hoort inslaan en een begin ziet maken met 't plunderen van zijn woning.) Zich nu wel verzekerd houdend, dat het de Bestianianen paardendrek voor vijgen kon verkopen, stuurde het hun het volgende schrijven:
MANNEN-BROEDERS!o
't Is u bekend hoe wij altijd met de tederste, oprechtste, meest belangeloze liefde bemind hebben de Bestianianen. Uw jammerklachten over 't godtergend wangedrag van Ambidubius, over zijn talloze kwellingen, over 't ondragelijk juk van zijn tirannie, hebben ons edeldenkend hart vaneen gescheurd. Mannen! Waar zijn uw oude krachten? Zijn dan de ketenen waarin die tiran u geboeid houdt te vast geklonken om door uw vrijheidminnende handen alléén verbroken te worden? U kent onze edelmoedigheid! Dat die dwingeland beve voor onze onoverwinnelijke poot! Straks zullen wij komen om hem te verdelgen van de aarde. Het gevoel uw verlosser geweest te zijn, zij de enige beloning van onze belangeloze onderneming! Weldra zal door onze onweerstaanbare invloed de tijd herboren worden waarin u nog eens drie man zult zeven armen afhouwen. Gelooft toch dat niets aan ons edelmoedig hart nader ligt dan uw vrijheid en voorspoed: wamt wij kunnen - gij weet het - vleien noch liegen. | |
[pagina 95]
| |
Zijstap over het ge Tromp en ge RuiteroWat zou u zeggen van iemand die, een vriend uitgenodigd hebbend voor een concert, hem door de muziekzaal omvoert, één uur nadat alle muzikanten al vertrokken zijn; staande houdend, dat de lucht in die zaal nog dezelfde is als zij vier uur eerder was. U zou in lachen uitbarsten! En waarom lacht gij dan niet om de historieschrijvers, die vandaag spreken over onze zaken, zoals zij anderhalve eeuw geleden stonden? Het leven is een schilderij in voortdurende beweging. Men verhaalt van mensen, die met zwart haar naar bed gingen en met grijs haar opstonden. Doorgaans beweegt het tafereel zich wat langzamer. De tijd, die het tafereel doet veranderen, wordt terecht vergeleken met een vijl die alles geleidelijk wegzaagt. Zoals de tijd een vijl is, zo is het menselijk leven zowel aan de wal als op zee een vorm van scheepvaart, waarin ieder ogenblik het schip verandert van positie. Misschien kunnen zij die in het ruim zitten, zonder schade (tenzij er historieschrijvers onder zijn) deze verandering van positie veronachtzamen. Maar zij die aan het roer staan, moeten tenminste één oog altijd open hebben. Wat zal ik zeggen! 't Is al bijna een eeuw, dat dat oog meestal gesloten is! Indien het al open ging, zag men er de dingen mee, zoals die stonden in het verleden. Dit is een van de oorzaken, die bijzonder heeft gewerkt tot nadeel van dit land. Voor dit land is zeker elke oorlog een ongeluk, omdat het zijn krachten vermindert. Maar dit wordt een dubbel ongeluk, wanneer de bestuurders van dit land denken dat de sterkte ervan dezelfde blijft als die was vóór de oorlog. Hadden die bestuurders, twintig jaar geleden, beide ogen niet gericht gehad op de gebeurtenissen van de vorige eeuw; hadden zij tenminste één ervan gevestigd op de realiteit om hen heen, dan zou ik misschien nooit gedwongen geweest zijn | |
[pagina 96]
| |
dit vertoog (helaas! mosterd na de maaltijd) te schrijven. Graag doe ik hulde aan onze helden van de vorige eeuw. Ik ben er trots op hun landgenoot te zijn. Ik smeek de hemel dat er ook heden ten dage zulke mensen gevonden mogen worden waarop het nageslacht groots mag zijn. Maar, al met al, moet ik toch wel opgeven als vraagstuk: ‘of de diensten die deze helden hadden voor hun vaderland, groter waren dan de ondiensten van hun nagedachtenis?’ Ik beweer: als al onze zeehelden van de vorige eeuw nog aanwezig geweest waren, vijfentwintig jaar geleden, zij niet geweest zouden zijn wat zij voorheen waren: want men kan geen ijzer met handen breken. Zodanig was de staat van zaken hier en elders veranderd! Het bewijs voor mijn bewering kunt u halen uit de vergelijking van de lijsten van de zeemacht van Engeland en van deze Republiek; en de vermindering van de laatste sedert honderd jaar, de afname van geoefende zeelui en scheepsofficieren, de verslechtering van onze zeegaten, het teloorgaan van ligplaatsen voor de oorlogsschepen in 't winterseizoen terwijl aan de overzijde voortdurend gewerkt wordt aan 't vergroten en verbeteren der marine. Een mogendheid van de derde rang, zoals wij plachten te zijn toen wij nog een soort rang hadden, kan door een vergissing van die van de eerste rang een ogenblik met die mogendheid stoeien. Maar de uitzondering maakt niet de regel. Wanneer nu een uitgeteerd lichaam, menend nog meester te zijn van zijn oude krachten, de zinneloosheid heeft te willen vechten tegen een gezonde reus, dan loopt het op zijn laatste benen. Nog onlangs ligt zeker heer te bed met een gebroken been. In toorn ontstoken vergeet hij zijn beenbreuk, vliegt op van 't bed, ploft ter aarde, breekt zijn been opnieuw, niet zonder groot gevaar, zeker met grote verspilling van krachten. Gelooft mij, dat zij die u aan de oren liggen te zeuren over | |
[pagina 97]
| |
Trompen en De Ruiters, of zelf gek zijn, of 't u proberen te maken. | |
BesluitEn wat is de uitkomst van dit betoog? Moeten wij, omdat wij onze zeemacht niet kunnen brengen tot de hoogte van die der Engelsen, die daarom maar afschaffen? Maar waarom, omdat wij geen legers kunnen onderhouden vergelijkbaar met die van Frankrijk, Oostenrijk, Rusland, Pruisen, houden wij er dan nog een soort leger op na? Waarom behouden Denemarken, Zweden en Rusland een vloot, hoewel die vloot zwakker is dan die van Engeland? De bedoeling van mijn betoog is slechts: 1. Alle aardewerk af te raden te twisten met ijzeren potten. 2. Een marine te scheppen, niet evenredig aan onze behoeften (want die eisen misschien een vloot zo groot als die van Engeland), maar één, evenredig aan onze hulpbronnen, qua economie, bevolking en zeevaart. In één woord, we moeten springen, maar niet verder springen dan onze stok reikt. | |
VervolgIn zo'n soort schrijven - iets waarvan u misschien onkundig bent - zit, bij zulk soort gelegenheden, een quasi magnetische kracht. Ik weet niet of u mij begrijpt. Zoals een magneet de eigenschap bezit het ijzer met de ene pool aan te trekken, bezit hij tevens die om het met de andere pool af te stoten. Evenzo werkte nu dit kleine briefje. Aan de ene kant vermeerderde het grotelijks de aantrekkende kracht naar het Trojaanse Paard, aan de andere kant vermeerderde het de lust om Ambidubius weg te stoten. 't Is zeer zeker, dat na het ontvangen van dit schrijven een grote blijdschap geboren werd onder de helft van de Bestiania- | |
[pagina 98]
| |
nen. Men gaf vele concerten waarop men hymnen zong ter ere van 't Trojaanse Paard. Ook ontbrak het niet aan maaltijden en danspartijen, gekenmerkt door waarachtige vreugde. Men vond er zelfs enkelen onder de voornaamsten der Trojaans-Paard-gezinde Bestianianen, die in deze zondvloed van vreugde op hun eigen kosten catechiseerscholeno oprichtten, waar men tot laat in de nacht arbeidde om door het voorlezen van stichtelijke boekjes over de Ambidubiaanse Tirannie hun geloofsgenoten moed in te blazen om het Vlees-noch-Vissiaanse juk af te werpen. Deze catechiseerscholen werden heel populair en kregen grote toeloop van bekeerlingen, vooral nadat het volk er lucht van kreeg, dat hier gratis Schiedamse jenever geschonken werd. Met dit laatste opwekkende middel gaat het als met andere stimulantia; 't heeft zijn vrienden en vijanden. Maar die beiden zijn 't eens dat als dit geneesmiddel het hart opwekt, het dan toch een tegengesteld effect heeft op 't hoofd en de benen. | |
JeremiadeIndien één soort mens de behendigheid nodig heeft om met twee handen tegelijk te schrijven, dan is het, waarachtig! een historieschrijver. Want tot dusver is het niet gebruikelijk, dat hij, evenals in de muziek bij de partijen gebeurt, de gebeurtenissen, de een na de ander in partituur brengt, om ze desondanks met gelijke schreden naast elkaar, zoals soldaten marcheren, te doen voortgaan. Nu is men altijd uit de maat. Neem bijvoorbeeld mijn probleem. Als iemand dacht, dat Ambidubius nu wel dood of allang vertrokken was, zou ik dat die man dan wel kwalijk mogen nemen? Ik heb immers sinds een uur met geen woord van hem gesproken! Neen, vrienden! Hij leeft nog, hoewel niet helemaal zo fris als een vis: hij krijgt al een luchtje. Want datgene dat zijn dood gezworen had, de | |
[pagina 99]
| |
held van onze historie, 'k meen het Trojaanse Paard, stond al met één poot op Bestianiaanse bodem. 'k Vertel voort. In deze positie bleef het enige tijd staan, pal met zijn snoet voor een breed water.o Hij bleef staan stokstil, zeg ik. Want u moet weten dat mijn Paard heel anders dan andere paarden niet kan zwemmen. En het zou (tenzij het 't opgegeven had) er zeker nog staan, was het niet gebeurd dat zeker Noords tovenaar, wiens naam uit de hyperborischeo spraak in de onze getrouwelijk vertaald, betekent: winter, hem er niet over geholpen had. Niemand is er, behalve de familie van het Trojaanse Paard, die twijfelt aan de dienst die die tovenaar het bewees. Tja, het Trojaanse Paard zou dit wapenfeit wel graag aan de eigen knapheid alléén toegeschreven willen zien - maar dat doet het dan zelf ook dagelijks. Vanaf dat ogenblik gaf Ambidubius de geest. Of, als dat te onduidelijk is: hij stierf. En nu, want van de doden niets dan goeds: moge zijn as rusten in vrede, tot aan 't uiteinde der aarde! | |
Een sprookje't Gebeurde, nog geen honderd jaar geleden, dat jonkheer D.T.,o die meer een liefhebber dan een werkelijk behendig hengelaar was, zich een zware vishaak diep in de kuiten sloeg. De natuur had de goedaardigheid die haak te overdekken met een soort eelt. Toch moest hij soms hinkend van de pijn zijn weg gaan. Ondanks die ellende scharrelde hij ermee voort, en kon redelijk zijn weg afleggen. Eens, half lam van een bruiloft thuisgekomen, besloot hij een chirurgijn te laten halen en die haak uit zijn been te laten verwijderen. Verwenst zij de chirurgijn! Verwenst de vooruitgang in het medisch beroep! Want: hij scharrelt niet meer. Het been moest worden afgezet. Nu ligt hij met één been kwijnend te bed! | |
[pagina 100]
| |
De ‘joyeuse entrée’o van het Trojaanse Paard in Bestianiaeerste dagHoratius verbiedt zijn medemensen alle gevaarlijke ondernemingen.o De Hollandsche Keukenmeido gebiedt wat brandt uit de hand te laten vallen. U, lezers! een denkbeeld te geven van de blijdschap der Bestianianen, bij het heuglijk arriveren van hun zo lang verwachte vriend en verlosser, gaat mijn vermogens te boven. Verlost te zijn van die duivel van een meesterknecht, die meester zocht te worden over zijn bazen en dan in 't bezit te zijn van een zo lief, vriendelijk Paardje; wat een reden tot blijdschap! Dat dus wat mijn gewone pen niet vermag, de tekenpen en de graveerstift beproeven! En daaruit zult u zien dat ik knappe lui aan mijn snoer heb. Daar staat dan mijn held op stal! Zal ik nu de deur toedoen en de Bestianianen met deze vreugde naar bed laten gaan, denkend bij mijzelf: morgen komt er weer een dag. Neen! Hoewel ik dan vooruitloop op de orde van de gebeurtenissen, moet ik hier toch al verhalen, hoe velen van deze lieden, en daaronder enige boezemvrienden van het Trojaanse Paard die het alleen van naam kenden, toen zij het dier met beide ogen bekeken en beroken, elkaar in 't oor fluisterden, wel zorgend zo zacht te spreken dat het dit niet horen kon: ‘Heeft u 't Trojaanse Paard gezien? Wat schriel ziet het eruit! En daarbij wat een vies gezicht! 't Is alsof het ons veracht; wat ziet het op ons neer! wat vermagerd! wat uitgehongerd! wat raar toegetuigd! wat snoeshanerig in zijn gang! Was dat wel een sjabrak?o Nu ja! een stuk van een oude deken! En nog vol scheuren en gaten! En wat een massa palfreniers en staljongens! Nu dat zal ons heugen! Nee, die armoedzaaiers zullen bij mij niet over de drempel komen, 'k Geloof dat ze stijf stonden van ongedierte.’ enzovoort enzovoort enzovoort. In dit verhaal zal ik geloofd worden. Want de Bestianianen zijn een zindelijk, huishoudelijk, eerlijk, dienstvaardig, waarlijk | |
[pagina 101]
| |
goed, eenvoudig, niet overslim, iets ondergeestig, niet ongemanierd volkje; ongewoon aan de winderigheid, omslag, snorkerijen en poeha die met het Trojaanse Paard in hun land kwamen. Tot zover. Laat nu het beestje maar slapen. En laten wij vervolgens zien, wat het morgen van plan is. | |
tweede dagIk heb u gezegd dat de Bestianianen goede eenvoudige mensen waren. 't Is waar, maar 't is niet alles. De potentaten van Bestiania houden veel van statie en plechtigheid. Plechtigheid is een sausje dat zij weten te gieten over al hun daden. Daardoor menen zij die daden geheel te veranderen van natuur. Wel zijn er altijd enkelen die niet stom genoeg zijn om zich in zo'n net te laten vangen. Ik heb u op de eerste dag niet uitvoerig verhaald hoe de nieuwe potentaten van Bestiania het Trojaanse Paard plechtig tegemoet gingen en verwelkomden: omdat ik meende en nog meen, dat u het zelf wel begreep. Van dit soort plechtigheid is een der kenmerken de quarrépruik.o Nu had het dier bij zijn ontwaken de vreemdste gril die men bedenken kan. Verbeeldt u eens! Het was nog geen achttien uur op stal geweest, of 't wilde dat men het een quarrépruik opzette. Men bracht hem, maar met de nodige égards, onder 't oog, dat de quarrépruik uitsluitend door de potentaten en soevereinen van Bestiania gedragen werd; dat dit een openbare inbreuk op hun rechten en privileges was - hoe Ambidubius zelf nooit (was dat naar waarheid?) daaraan had durven ruiken. Er was zelfs iemand, die, als ik goed geïnformeerd ben, met wat meer moed dan de rest, zich met een fluisterende stem liet ontvallen: ‘dat zij het Trojaanse Paard alléén als vriend en verlosser verzocht hadden binnen te komen, en niet om zich de at- | |
[pagina 102]
| |
tributen van het magnaatschap (waarvan het voornaamste de quarrépruik was) toe te eigenen’. Het karakteristieke van de Trojaanse Paarden is hun onverzettelijkheid. Lieten zij zich gemakkelijk ompraten, dan zouden zij geen Trojaanse Paarden zijn. De hele affaire verdroot de nieuwe potentaten van Bestiania, die zich gevleid hadden na 't overlijden van Ambidubius het beste uit zijn nalatenschap machtig te worden. Het bracht hen in geen kleine verlegenheid. Men kwam onder de hoofden overeen, een plechtige afvaardiging naar het Trojaanse Paard te sturen, om het 't onvoeglijke van deze eis onder 't oog te brengen. Men doste zich op 't plechtigste uit en ieder vergat niet een nieuwe quarrépruik op te zetten. Het Trojaanse Paard, hoewel anders kort van stof... (maar | |
Een ogenblik)Lang heb ik bij mijzelf in twijfel gestaan, wat van twee dingen op de aardbodem eigenlijk het gevaarlijkste is: zich uit te laten over religieuze, of politieke geschillen, bij de kapper, op 't ogenblik dat hij u 't haar onder de kin gaat wegscheren; ofwel, tegen een jonge, welgespierde deerne iets zuurs te zeggen, wanneer 't kemphennetje daar staat, en een natte dweil uitwringt. Ziet! daar nadert het Trojaanse Paard, en redt mij uit dat dilemma. Want het is voortaan bij mij een uitgemaakte zaak dat van alle gevaren er geen groter is, dan aan 't ruziën te raken met dit gedierte; waarvan de lezer zich zal kunnen overtuigen, indien hij kracht genoeg heeft om de lotgevallen van de voormelde afvaardiging ten einde toe uit te lezen. Dat is onmogelijk zonder beken van tranen te storten. Daarom: zakdoeken bij de hand! | |
[pagina 103]
| |
VervolgHet Trojaanse Paard, hoewel anders kort van stof, hoorde het gezantschap aan zonder enige schijn van ongeduld. Toen nu zijn beurt gekomen was, zette het dier zich op de beide achterste poten, en bulderde, met een crescendo van gramschap, op de manier als volgt:
‘Vervloekte stomkoppen, hondsvotten die u bent! hoort, domoren! naar mijn woorden! 't Is ruim één dag geleden dat ik u verloste van het juk van Vlees-noch-Vis, en nu al hebt u die grote weldaad vergeten! Reeds begint u de hanenkam op te zetten. Behandelt u uw weldoeners op deze manier? Merkt u niet hoe ik mij voor u afsloof, en dat alles voor niets? (Hier blies het dier even uit) Hebben wij u daarom tot zulke grote heren gemaakt, dat u aanstonds de beest speelt met uw verlossers? Hebt u dan, hondenkinderen! netenzonen! geen ogen in uw kop? En ziet u niet welke overgrote voorspoed tegelijk met de vrijheid, in gelijke mate, met mijn komst in uw land gekomen is? Godvergeten monsters van de snoodste ondankbaarheid! Maakt dat u terstond verdwijnt, weg van mijn hoge tegenwoordigheid, of ik ruk u die pruiken af, die beter passen op een paspop, dan op uw kop!’ 'k Kan niet zeggen dat deze statige deputatie met even grote plechtigheid afdroop als zij gekomen was. Nu wilde, tot hun ongeluk, juist het geval of ongeval, dat zekere N.N., een oud trawant van Ambidubius, wat veel vers bier gedronken hebbend, tegen de staldeur stond te..., en deze Trojanieke rede zeer duidelijk gehoord hebbend, zo begon te lachen... te lachen, dat hij zich be-et cetera. Hij moest zich gaan verschonen. 't Blijkt dus, dat het Trojaanse Paard zich weinig stoorde aan de deputatie, hoe plechtig zij ook was; en of men hoog of laag | |
[pagina 104]
| |
sprong, het ging de quarrépruik eens passen. Nadat men nu de ganse dag dit belangrijk punt had overwogen en elf keer een schorsing van de vergadering ingelast, werd men het eens over de volgende | |
Articles Convenusoi. De potentaten van Bestiania worden bij deze hersteld in 't volledige recht quarrépruiken te mogen dragen. ii. Niemand behalve deze potentaten alleen (het Trojaanse Paard zelf niet uitgezonderd) zal in geheel Bestiania quarrépruiken mogen dragen. iii. Voornoemde quarrépruiken zullen bewaard worden in een pruikendoos, voorzien van een sterk slot, waarvan alléén het Trojaanse Paard de sleutel in 't bezit zal hebben. Aldus gedaan op Uilenstein,o enzovoort enzovoort. 't Eerste jaar van 't Losgebroken Gekkenhuis.
Lieden, die menen insiders te zijn in regeringszaken, verhalen, dat indien deze moeilijke materie zo gunstig voor de Bestianianen beëindigd werd, dit alleen te danken was aan de invloed en voorspraak van hun eerste palfrenier,o voor wie zij als teken van dankbaarheid een paar diamanten oorringen lieten maken, ter waarde van f 525.000,-. | |
derde dag't Scheen dat het Trojaanse Paard een slechte nacht gehad had of dat men zijn stro niet goed ververst had. 's Morgens al voor dauw en dag wakker geworden, liet het dit schrijven uitgaan: | |
[pagina 105]
| |
Aan 't volk van BestianiaUw gulle, ongeveinsde oprechtheid was vanaf de eerste tijden een van de hoofdtrekken van uw nationaal karakter. Nu hebt u ons duizend keer verzekerd van uw tedere vriendschap voor ons. U weet: vrienden delen alles. U zult daarom geen ogenblik aarzelen, mij onmiddellijk de navolgende kleinigheden te doen geworden; welteverstaan alles betaalbaar in degelijke schuldbekentenisseno op Klaas Vaak: Haver 13789 lasten.
Bonen 11368 lasten.
Stro 8000000 bossen.
Alles beste kwaliteit.
Voor mijn sjabrak 15 600 stukken laken, á 50 ellen per stuk. Voor 't borduursel daarvan, 123 pond goud, en 331 pond zilver. nb. Levering a.u.b. binnen drie uur en vijf minuten. Voor mijn palfreniers en gevolg, verwacht ik: 991891 stukken karsaai.o
2210000 paar pantoffels.
Verder: 1731 zilveren roskammen. Met dit laatste artikel is grote haast: want het is mijn bedoeling daar flink gebruik van te maken, enzovoort.
Hoe groot was de vreugde onder de Bestianianen dat nu de commercie en fabrieken bij hen zo konden gaan bloeien! Die vreugde had net als deze hele historie een bijzonder karakter. Zij had een bijzondere uitwerking op de onderkaak en nog meer op de onderlip.o Beide hingen wegens voornoemde vreugde zeer verzwakt naar beneden; zodanig dat hun smoelen de helft langer werden dan zij drie dagen eerder waren. | |
[pagina 106]
| |
vierde dagoAlweer wat moois! Lang was 't een grievend hartzeer geweest voor het Trojaanse Paard, dat zich beschouwde als iets geheel anders dan gewone paarden, toch als zodanig behandeld en beslagen te worden. Om een eind te maken aan deze onrechtvaardigheid gebood het dat men hem beslaan zou met gouden hoefijzers. Na veel tegenstribbeling gaf men toestemming tot deze kostbare behandeling. Alleen - het ongeluk wilde, dat elke morgen, als men de stal opende, de hoefijzers foetsie! waren en de dader op 't kerkhof. Alle dagen vier nieuwe hoefijzers? Dat zou nogal duur zijn! Daarom hadden die van Bestiania de slimheid de goudsmeden om te kopen, om het vervaardigen trager te laten verlopen. | |
volgende dagenMen hoeft geen paard, laat staan een Trojaans Paard geweest te zijn, om te weten dat het ongemakkelijk loopt, als men een hoefijzer verloren heeft. Aldus was het getob en gemartel over de verloren hoefijzers eindeloos. Nu wilde juist het geval, dat rond deze tijd het Trojaanse Paard getroffen werd door de geelzucht.o Deze ziekte maakt, zoals u weet, dat men alles geel ziet. In de mening nu dat het zand, dat in Bestiania aan de oever van de zee ligt, goud was, had het de gematigdheid, om ineens en voor altijd (zo zei het) alle vorderingen af te handelen, te eisen, dat men het dertig scheepsladingen met stofgoud bezorgde. Men zou licht geneigd geweest zijn het daarover te onderhouden. Maar de herinnering aan de vorige receptie maakte de mensen huiverig en deed de gedupeerde Bestianianen opnieuw veel meer beloven, dan zij konden waarmaken. En hiermee hadden hun kwellingen nog geen einde. Want al | |
[pagina 107]
| |
bij het begin van zijn intocht in Bestiania (ik vergat wegens de drukte u daarvan in kennis te stellen) had het van alle huisdeuren in dit land de sloten en grendels laten afnemen; de bewoners streng gebiedend de deuren niet te sluiten. Niemand was er, die nu niet merkte, dat het Trojaanse Paard de koldero in de kop had, behalve diegenen die (en hun getal is niet extra klein) zelf kolderden. Er bleef de arme Bestianianen die zich tegen hun zin voelden meegesleept in een maalstroom van gekheden, er bleef, zeg ik, deze eerlijke dupes niets anders over dan zich achter de oren te krabben. |
|