De lantaarn
(2002)–Pieter van Woensel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Is mijn natie geschikt voor democratie?aant.a. Mijnheer, daar is de man met de schoenen. - b. Laat hem boven komen. - c. Kijk eens, mijnheer, dat zijn me nog eens schoenen! Engels leer, Luikse zoleno - zie 't werk eens - hoe superbe genaaid! - b. Ach! ach! ik kan er niet inkomen. - c. Stoot eens met de voet. - b. Ach! ach! ik kom er nooit in. 'k Heb al likdoorns genoeg! en hoe zal het mijn podagreuzeo tenen vergaan? Wat de schoen is voor de voet, is de grondwet voor een natie. 't Bleek wel eens dat de wijste, of beter gezegd, de geleerdste lieden, niet beter dan mijn baas met zijn Engels leer en Luikse zolen, in hun kamer, een magnifiek staatsgebouw optimmerden, waarin men allemachtig slecht gehuisvest was. Staatsgebouwen en schoenen kunnen zeer fraai gemaakt zijn, en niettemin zeer slecht passen. Zijn mijn landgenoten geschikt, om zichzelf te regeren? Zeer weinigen der bewoners onzer aarde genieten dit voorrecht. Wanneer ik mijn lezers kennis zal hebben laten maken met deze gunstelingen van de fortuin, zal ik 't hun overlaten de conclusie te trekken; of, om hun die moeite te sparen, ze zelf trekken. Hoe groter een huishouden of een maatschappij is, des te groter kunst vereist het om die maatschappij in orde te houden. Hoe groter wegens de talrijkheid der leden van een maatschappij de verschillen in belangen zijn, des te moeilijker wordt het te bepalen, wat in ieder geval 't bovendrijvend belang van de maatschappij als geheel is. Ook is 't gemakkelijker een schip in slecht weer vóór de wind de haven in te sturen, dan bij tegenwind, orkanen en holle zee er de stuurman van te zijn. Kleine maatschappijen van mensen, van mensen die dezelfde of geen strijdige belangen hebben, zijn het lichtst te regeren en kunnen zichzelf het best regeren. De eenvormigheid van de leefwijze ontheft de wetgever van de moeite zich in 't | |
[pagina 66]
| |
zweet te arbeiden. Omdat iedereen de bedoeling van een wet begrijpt, heeft ieder het recht en ook de bevoegdheid door zijn goedkeuring die wet te bekrachtigen. Voeg hierbij, dat wanneer zo'n volk wegens zijn ligging ver weg ligt van alle heerszuchtige naburen, in 't geheel niet bang hoeft te zijn zijn huiselijk geluk door de bemoeiingen van die buren gestremd te zien en het dus niet nodig heeft oorlog te moeten voeren. Zo'n volk, dat leeft van de landbouw waar elk individu bijna evenveel land heeft, een volk dat geen andere bezittingen kent dan 't land en de voortbrengsels daarvan, een volk waar ieder ongeveer even rijk is, onbekend met heftige driften, met politieke of religieuze controverses: aan zo'n volk en zo'n volk alléén past democratie, omdat het in de gelegenheid is zichzelf te regeren. Is dit alles van toepassing op ons? Niets is met een volksregering méér strijdig, dan de ongelijkheid van bezittingen. En waar is die ongelijkheid van bezittingen groter dan bij ons, bij wie de één tienduizendmaal rijker is dan de ander? Tevergeefs zal de hersenschimmige en onprakticabele leer der gelijkheid de rijken zoeken gelijk te maken met hen die niets hebben; nooit zullen deze laatsten zich verheffen tot de macht der eersten. Iedere kapitaalbezitter zal de menigte der niet-kapitaalbezitters in zich inslurpen, en ondanks alle tegenspartelen zal, zonder gelijkheid van fortuin, de democratie in een aristocratie overgaan. Wanneer 't erop aankomt volksvertegenwoordiger te worden, zal hij die 't meeste geld kan besteden en die de meeste mensen van zich afhankelijk kan maken, het meest aanspraak kunnen maken op zo'n functie, ook al heeft hij absoluut geen republikeinse deugden. Ik heb het niet eens over omkoping. Voor de democratie, een bodem waarop facties, partijen en kuiperijen zo welig groeien, is de partijschap altijd dodelijk. Wanneer er partijen zijn, is er altijd een boven- en een onderliggende partij. 't Is de aard van alle wezenlijke of ingebeelde verdrukkingen dat de verdrukten, hoe afkerig zij anders ook van | |
[pagina 67]
| |
elkaar zijn, zich onderling verenigen, daarom alleen omdat zij verdrukt zijn of 't menen te zijn. De rooms-katholieken, die sedert de reformatie geen andere vervolgingen hier te lande kenden behalve uitsluiting van posten van eer en voordeel, brandmerkten deze uitsluiting - en ik geloof: terecht - als verdrukking. Hoe kleefden en kleven zij aaneen! Hoe trekken zij in hun grondvergaderingeno één lijn, terwijl de niet-katholieken, onderling verdeeld, hoewel groter in aantal, de zwakste partij worden! Op die manier kan hier te lande de democratie, in plaats van een algemene volksregering te zijn, gemakkelijk een religieuze partijregering worden. Wij zouden zelfs te maken kunnen krijgen met een regering van één politieke partij, namelijk wanneer de stadhoudersgezinde moe van hun eigen gepruil, niet langer hopen door hulp van buitenaf hun Messias aan de natie op te kunnen dringen maar de regering van deze gewesten naar hun welgevallen inrichten; zodra zij maar de handen ineenslaan, terwijl de verdeelde rest blijft harrewarren! Dat is dan ook democratie, van een nieuw soort! Niemand met enig verstand zal ontkennen dat bij de ingewikkeldheid van zaken, het een bijzondere kunde vordert om heilzame wetten voor dit land te maken. Indien de huidige wetgevende macht zelf er nu al niet uitkomt, hoe moet dan de grote massa daarover uitspraak doen of met enige bevoegdheid de wet kunnen sanctioneren? Hetgeen toch, volgens de vrienden en kenners der democratie, onlosmakelijk met dit systeem verbonden is! Hoogste ongelijkheid van fortuin - groot verschil in godsdienstige denkwijzen - nog groter verschil in politieke meningen - domheid, drift, kwaadaardigheid, afgunst, ongemanierdheid onder de grote massa! Ziedaar de materialen, waarmee onze moderne bouwmeesters een volksregering gaan timmeren. Oordeelt, burgers! over de fraaiheid en stevigheid van dit gebouw! | |
[pagina 68]
| |
In weinig woorden: om een volk, onder de regering van zichzelf, gelukkig te doen zijn, moet 't klein in getal, zeer deugdzaam, afgescheiden van de rest der wereld, en een beetje verlicht zijn. 'k Vraag niet dat 't allemaal professoren zijn, maar ik verzoek dat het volk niet alleen maar bestaat uit domoren. Is dit 't geval in deze gewesten? Een schoen, 'k beroep mij op 't getuigenis van alle schoenmakers, kan volmaakt passen en toch niet naar de smaak zijn van hem, die ze moet dragen. Mijn verkeer met mensen maakt dat ik minder bekend ben met oranjegezinden dan met patriotten, of om mij juister uit te drukken, minder met stadhoudersgezinden dan met hun tegenpartij. Die laatste groep matigt zich zeer ten onrechte sinds enige jaren de titel van patrioto aan, welke honorabele en onverdiende benaming ik hen vriendelijk verzoek voortaan te laten varen. De fatsoenlijksten, de braafsten, de welgezetendsten, de verlichtsten onder hen, zij die best weten hoe zwaar het Bataafse volk oordeelt (een tikje afkerig van alle revoluties en vernieuwingen, een beetje walgend van al 't gewoel van allerlei politieke vergaderingen), beginnen hun vorig troetelkind met nogal onverschillige ogen aan te zien; en zij die werkten om 't in de wereld te brengen, schijnen berouw te krijgen hun huiselijk welvaren verwaarloosd te hebben, om een hersenschim na te jagen. Ik moet mijn lezers in 't oor fluisteren, dat, zo ik goed geluisterd heb, verschillenden van de voornaamste en meest verhitte anti-stadhoudersgezinden, sedert de import van onze tegenwoordige vrijheid en van de nieuwerwetse bloei van 't vaderland, dit troetelkind extra zuur bezien, en zeer genegen zouden zijn - zo zij maar konden - 't in de wieg te smoren; teneinde van de democratie en al haar getob ontheven te worden. En dat om deze reden alleen: dat de schoen niet naar hun smaak is. De mens leeft bij afwisseling; alles wat nieuw is, pleegt te behagen en wij zijn nu in de kermistijd van de democratie. Maar is de vreugde dan wel zo groot? Ik vraag het niet aan hen die de | |
[pagina 69]
| |
revolutie dwong hun kramen af te breken: deze vraag zou overbodig zijn. Ik meen diegenen, voor wie 't nu mooi weer is. Ik kan 't niet merken. Lopen zij dan zo druk, zo ijverig, zo talrijk, zo aanhoudend naar hun grondvergaderingen? Vanwaar die lege banken? Waarom al die oekazes om verplicht te stemmen, alsof de kinderen naar de school gejaagd moeten worden? Zijn zij zo tevreden met de effectiviteit daarvan? Lachen zij er vaak niet zelf om? Zijn de nieuwe benamingen van het democratiegebouw niet 't bestendige onderwerp van hun bespotting? Is de magistratuur toegenomen in luister? Heeft het volk evenveel eerbied voor de bestuurders die 't zelf koos, als 't had toen 't geen deel had in hun aanstelling? En is niet die eerbied tot instandhouding der burgerlijke maatschappij nodig? Item waarom doen, nu in de bloeitijd der democratie, zo velen moeite om bevrijd te zijn van 't hoge, 't aanzienlijke lidmaatschap van de volksvertegenwoordiging? Zouden zij er misschien van walgen? Burgers! Is 't model van de schoen wel naar uw smaak? | |
[pagina 70]
| |
|