| |
Bijlaagen.
A. Van de kenmerken enz. bladz. 25.-33.
De zulken, welke een stiefmoederlijk noodlot veroordeelde, om zich te geneeren met het maaken van portraits, weeten te spreeken van de hardheid hunner broodwinning, daaglijks ondervindende best, wat al getob 'er vast aan is. Mevr. X. telt reeds meer dan vijf kruisjes, maar zegt, dat haar portrait na eene oude vrouw lijkt. Mijn Hr. Z. heeft de physiognomie van een vooze raap, en klaagt, dat de schilderij zonder expressie is. etc. Deskundigen erkennen ook gewillig de moeijelijkheid, om een enkel persoon te beoordeelen juist en volleedig. Veel moeijelijker valt het te beöordeelen eene groote natie, en wijl het veld groot is, en wijl ons verstandelijk oog, onder invloed der hartstochten, lijdt de zelve ongemakken, geleeden door het natuurlijk oog,
| |
| |
behept met de Strabismus; een ongemak waardoor het alle voorwerpen scheef ziet. Of in de Allusies mijner Allegorie mijn oog deeze kwaal geleeden heeft, mag ik niet beöordeelen; en zij, die zeggen 'er over te mogen oordeelen, spreeken 'er onderscheiden van. - Het aartig, verstandig boekje van
Du Clos
, Considérations sur les moeurs de ce siecle, is overbekend. De schrijver was een Franschman, geboortig uit Bretagne, hebbende de hoedanigheid van zijne landlieden, gewoon voor hunne gevoelens onbewimpeld uit tekomen. Hij schreef dit boekje, was en bleef Historieschrijver van Frankrijk.
Ik ben ook in Frankrijk geweest, en hebbe dit werkje meer dan eens geleezen; en zou wel lust hebben 't nog eens te leezen; hadt het niet ongelukkig 't lot van het uitleenen ondervonden, en ware het niet op de hol geraakt.
B. Weert het enz. bladz. 56.
't Is mij gebeurd, in het tweede jaar deezer gezegende omwenteling, mij te bevinden op de tribune der Nationaale Conventie, daar zeker lid, voorheen een uitgeweeken Bataaf, zien stappen uit zijn gelid en treeden in den spreekstoel; en de woorden die hij sprak, en die men in de dagbladen gedrukt kan leezen, zijn ongevaar en summierlijk deezen: ‘Ik vervoegde mij bij
Robespierre
, met verzoek om bijstand voor de uitgeweekene Bataaven, voor de Pa- | |
| |
triotische partij in de Republiek, hem smeekende haar toch te willen komen helpen, om de Stadhouderlijke Regeering te vernielen, enz. enz. enz.
Robespierre
antwoordde, dat het slecht was, te komen aankloppen, om de Franschen in hun land te krijgen; dat de uitgeweeken Bataaven’ (de aanzienelijksten namelijk, zo als de redenaar was), ‘veel beter zouden doen zich te verdraagen met hun Prins en Prinses.
Maar (voegde de redenaar 'er bij) gij kunt wel begrijpen, dat ik 'er geen ooren na had.’
Dit trof mij zo geweldig, dat ik schoon kort van geheugen, het nog tamelijk wel onthouden heb...
Robespierre
!... geene ooren!...
C. Het bovengemelde parfuim.
De Representanten van het Fransche Volk, bij het Noordlijk leger, aan de Ingezeetenen van Nederland, en in het bijzonder aan de Burgers van Amsterdam.
Bataaven
!
Uit naam der roemruchtige Fransche Natie bieden wij U heil en broederschap. - Onze
| |
| |
zegevierende Legers zijn thans den Bataafschen grond genaderd; dien grond, op welke, ruim twee eeuwen geleeden, zo veel bloeds gestort is, om denzelven aan den geweldenaar
Philippus den tweeden
te ontrooven, maar die door het listig beleid van den ondankbaaren
Willem den eersten
, Prince van Oranje, aan zijn eigen huis en geslacht onderworpen is geworden. Het knellend juk, door dit heerschzugtig huis op uwen vrijen hals gedrukt, heeft u meer dan eens poogingen tot uwe redding, en ter bekoming van uwe vrijheid, doen beproeven. Maar deeze alle zijn tot hier toe vruchteloos geschied, om dat gij steeds al uw vertrouwen alleen gesteld hebt in vermoogende grooten, en rijken Medeburgers, die u bedroogen hebben, dewijl derzelver zoeken geenzints was uwe Grootheid, uwe waare Vrijheid; maar alleen de vermeerdering van Hunne Magt, en het vermogen vun Hunne bijzondere familien. - Wij komen thans, om u van dit Stadhouderlijk Oranje-juk, zo wel als van de helsche ketens dezer snoode Aristocratie, op eens te ontheffen. - U tegen ons te verzetten, zou eene even zoo roekelooze daad zijn, als zij uwer onwaardig zou wezen. - Onze roemruchtige Republiek heeft geenzints den Oorlog aan de Nederlandsche Natie, maar aan
Willem den vijfden
, haaren Stadhouder, en zijne
| |
| |
Aanhangelingen, verklaard en afgekondigd. Het is, om aan die verklaaring en afkondiging gestand te doen, en dezelve te agtervolgen, dat wij thans gereed staan, uwen bodem te betreden, en de muuren uwer Steeden te naderen. Daar wij dus geenzints uwe vijanden zijn, maar alleen die van uwe Onderdrukkers, hebt Gij, braave Natie! ook niets van ons te vreezen; maar wagt u ook, om, door eenige ontijdige gehoorzaamheid aan uwe beevende Onderdrukkers te betoonen, oorzaak te geeven, dat wij u mede als onze vijanden zouden moeten beschouwen, of als een Volk, het welk de vrijheid en het geluk, dat wij hen willen aanbrengen, ten eenemaal onwaardig is. Toon integendeel, dat gij moeds genoeg hebt, om nog bij tijds zelve tegen uwe kleine Dwingelanden op te staan, en hunnen troon om ver te werpen. Verdelg de Onderdrukkers, die u de wapens tegen uwe vrienden in de handen zoeken te geeven, om in het einde uwe vrouwen en kinderen, en uwe vrienden te vermoorden. Maar, dat gij noch bij tijds een Volk wordt, het welk wij met onze legerbenden niet behoeven te overwinnen, maar dat bij onze aankomst ons de hand van broederschap, en in dezelve de laurieren zijner overwinningen, over de dwinglandij behaald, blijmoedig aan kan bieden.
| |
| |
Als dan, Burgers van Nederland! zullen Frankrijks Helden geenzints als overwinnaars, maar als vrienden, voor de poorten uwer steden verschijnen, en zich gelukkig achten hunne wapens voor dezelve neder te leggen, om u te vraagen, of gij van dezelve gebruik wilt maaken, om uwe ontluikende Vrijheid te beschermen; dan of gij daadelijk toe wilt treeden, om met het magtigste Gemeenebest van gantsch Europa eenen onverbreeklijken band van verëeniging te sluiten, tegen welken geene zamenzweering der nog overig zijnde Despoten in dit werelddeel immer eenigzints zal kunnen opweegen.
| |
Proclamatie.
Der Volks-Reproesentanten, bij de Legers van het Noorden, de Sambre en da Maas, aan de Bataaven.
Bataaven! de Legers der Republiek hebben reeds een aanmerkelijk gedeelte van uw Grondgebied in bezit, reeds zijn uwe sterke plaatzen in de magt der Franschen, of staan gereed om in hunne magt te vallen. - Maar! daar wij u zouden kunnen aanspreeken als uwe Meesters en Overwinnaars, willen wij u niet aanspreeken dan als Broeders en Vrienden.
Bataaven! Indien het gevoel van Vrijheid in
| |
| |
uwe ziel niet is uitgedoofd, het oogenblik is daar! Toont aan Europa, aan de geheele wereld, die het oog op u gevestigd heeft, dat het bloed van uwe edel bezielde Voorvaderen nog heden door uwe aderen stroomt. Te lang reeds hebt gij het hoofd door slavernij vergruisd, onder de wetten van den haldadigen Stadhouder gekromd. Te lang reeds zijt gij afhanglijk geweest van het listig en trouwloos Gouvernement van Engeland, dat zich alleen en met uitsluiting van alle van den Koophandel meester maken, alle de rijkdommen der wereld aan zich trekken, ter zee den meester speelen, en de volken onder zijn bedwang wil honden. Uwe schatten moeten niet langer dienen om de heerschzucht der Despooten te voeden; de vrucht van uwe arbeidzaamheid moet niet langer strekken ten voordeele der Dwinglandij.
Veréénigt uwe poogingen met die der Franschen, om den Scepter van dit overheerschend Gouvernement te verbrijzelen. Slaaven onder uwen Stadhouder, waart gij de werktuigen van het Despotisme, weest nu van dat juk verlost door de Franschen, deelgenooten van hunnen roem, en met hun werkzaam, om de Zeeën vrij te maken.
Het Fransche Volk is de vriend en natuurlijke Bondgenoot der vrije Volken! zoo luidt de Constitutie der Republiek, die door 24 Millioenen vrije menschen is aangenomen. Bataaven! leest
| |
| |
in dit artiekel het voorschrift der pligten van een Volk, het welk getoond heeft, dat het zijne Rechten weet te verdeedigen. Zoo verschriklijk het is voor zijne Vijanden, zoo goed, edelmoedig, en getrouw is het jegens zijne Bondgenoten.
Uw Grondgebied inrukkende, komen wij niet om u wetter, opteleggen; maar verzekerd, dat gij u zelven waardig zult betoonen het Volk, het welk u aan uwe Onderdrukkers ontrukt heeft, en dat gij u zelven een Regeerings bestuur zult geven, geschikt om uwe Vrijheid te bevestigen, zullen de Legers der Republiek zich enkel met u verëenigen, om de handhaving van uwe Rechten en van uwe onäfhanglijkheid te verdeedigen. Daar zal geen de minste inbreuk plaats hebben op uwe gewoonten, gebruiken of gevoelens, want, te gelijker tijd, dat het Fransche Volk niet duldt, dat eenig volk zich niet zijn Regeeringsbestuur bemoeit, bemoeit het, getrouw aan de Constitutie, welke het zich zelven gegeeven heeft, zich ook niet met het Regeeringsbestuur van eenige Natie. De loop en betrekkingen van den Koophandel zullen niet gestremd, de Eigendommen en bezittingen zullen geëerbiedigd, het leven van uwe vrouwen en kinderen zal onder de vrijwaring der Fransche eer en de wetten van menschlievendheid, veilig wezen.
Alles wat tot bestaan en proviandeering der Legers geleverd zal worden, zal stipt betaald worden.
| |
| |
Bataaven! gij hebt de slavernij van uwe vaderen ontfangen, de Franschen bieden u aan om de Vrijheid op uwe kinderen over te brengen. Wat schande, indien gij u de gelegendheid liet ontslippen, die u thans zoo gunstig is, om hun deeze dierbaare ervenis te kunnen verzekeren! Maar neen, gij zult niet ongevoelig zijn voor uwe eer en het geluk van uwe nakomelingschap; de Natuur zal niet te vergeefsch haare rechten in roepen. En gij, gij zult ook een Vaderland hebben! Gij zult niet onzeker dobberen tusschen de slavernij en Vrijheid, tusschen schande en glorie, tusschen tijrannen, die de geessel des menschdoms zijn, en tusschen de vriendschap van een Volk, dat de vriend is der geregtigheid.
D. Verbeeldt u eene familie, bladz. 77.
In zeker Stukje, getijteld Extract uit het Register der Decreten van het Committé hij de Noordlijke Armeeën aan de Maas en Waal, (Gedrukt te Nijmegen bij
Van Goor
) vindt men een Brief van het Committé Revolutionair te Nijmegen, aan bovengemelde Committé van den 21 December 1794. Waar in behalven een naauwkeurig verslag van den inwendigen toestand van ons vaderland, en van de gezindheden der Ingezetenen, ook het berigt van de afvaardiging der Nederlandsche Gezanten werdt gevonden: terwijl het tevens kennis geeft van hunne benoeming eener commissie naar Parijs, om dit ge- | |
| |
zantschap tegen te werken. Op den ontfangst van dezen Brief, werdt door het gemelde Committé beslooten op den 25. December eene commissie te benoemen, die zich ten spoedigsten naar Parijs moest begeven, om, onmiddelijk na derzelve aankomst zich in de Nationaale Conventie te vervoegen, en aldaar uit naam van het gemelde Committé Bataave, als ten deeze representeerende provisioneel, het gantsche ligchaam Bataaven, ten sterksten aan te dringen, dat de verdere noodige orders naar de Legers werden afgevaardigd, om, zonder eenig tusschenpoozing of verzuim, met alle kracht en macht in de Nederlanden met de gantsche Armee in te dringen. - Verder werdt goedgevonden, de meer gemelde commissie te gelasten, om aan de Nationaale Conventie voor te dragen, van aan geene vredes voorstellen het oor te leenen, welken of door wien dezelven ook zouden gedaan worden, als zijnde zij Commissarissen in het zekere geïnformeerd, dat 'er artikelen van Vreede zullen worden voorgedragen, die doorlist, geweld, verraad, bedrog en trouwloosheid, onder betuiging van vriendschap gesmeed zijn; en dat zij, Vertegenswoordigers des Volks, nimmer medewerken, noch eenige toestemming geven aan eene vernieuwing of wederoprichting eener Alliantie, die met geen ander oogmerk wordt voorgesteld, als om onder deeze begunstiging, te
| |
| |
gemaklijker de Bataaven, ja de gantsche Fransche Natie aan ketenen te kunnen sluiten: welke maatregelen dan ook van dat gevolg waren, dat eer nog de gemelde Gezanten te Parijs aankwamen, de Fransche Legers reeds bijna geheel Utrecht en Holland overmeesterd hadden.
E. Uilenstein
. bl. 81. In ernst lijkt het niet wel uilenspel, wanneer men zo uit éénen mond heet en koud blaast? wanneer men op 't plechtichste een volk voor vrij en onafhanglijk erkent, en 't ieder ogenblik in de uitoffening zijner souverainiteit belemmert? zo goed als met ronde woorden zegt ‘ik ben uw heer en meester! naar mijne pijpen zult gij danzen?
F. Uitgebrooken dolhuis
. bl. 81. Dit Dolhuis heeft meer dan ééne façade.
I. Als men zich herinnert den staat van dit land kort na de invasie onzer Fransche Broeders, hoe de natie in ééns overstelpt 'raakte met een algemeen sop van regeeringskunde, ten minste hier in A; hoe 'er spoedig voor den dag kwamen Committées Revolutionaires, Wijk-Vergaderingen, Algemeene Wijk vergaderingen, Centraale Vergaderingen, Hoofd-Bestuuren, (zeker slaa ik 'er verscheiden over) hoe men geringe werklui, kruijers en allerlei parlevinkers
| |
| |
zag loopen na hunne Vergaderingen, scheidende op reçes, 'er laat in den nacht zag uitkomen met zakken vol van documenten, even als de Haagsche Procureurs, op hoeken van steegen en straaten, op de stoepen van kroegen hoorde conferseeren, zag 't 'er toen niet zo wat uit als een schuit, waar in alle de passagiers in den stuurstoel indringen? en mag men dit niet wel noemen eere der façades van 't Dolhuis?
II. Men verschoont een kind, dat lagchend rotten-banket op eet. Maar past 't lagchen een mensch, niet gezet in 't Dolhuis, wanneer hij met een half oog zien kan, dat hem de zwaarste verliezen voor de deur staan? Zoo ook de gelukkigste vreede een einde maakt van deezen droevigen oorlog, kan dan de vreugde grooter zijn, dan zij was, bij 't inweiden van dien Boom, die nog staat voor het huis der Gemeente alhier? toen, toen men reeds wist, dat het maakloon van dien Boom duur uitkwam, toen de Engelschen ons reeds gevoelig gekneepen hadden? Hebbe ik niet de beste menschen zien schreijen van blijdschap! welke blijdschap! de beste nog die ingegeeven werdt door eene onbekende wraak! Ben ik niet getuigen geweest, hoe men haspelde over deeze of geene voddige organisatie, toen de courant op tafel lag met de tijding van 't verlies van Ceylon?
| |
| |
Zoo de ziektens van de ziel zoo aansteekende waren als die van het ligchaam, zou men dan niet verwachten, dat rondsöm zulken land een cordon getrokken zou worden, en die uit zulken Dolhuis uitbraaken, in quarantaine gezet zouden worden? &c. &c. &c. &c.
| |
[pagina t.o. 100]
[p. t.o. 100] | |
|
|