De Lantaarn voor 1801
(1801)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
Europa.
| |
[pagina 72]
| |
de onderlinge eerlijkheid, de vrees om de een den ander te mishagen, doet den hopeloosten oorlog voortduuren, belet het aangaan van vriendschap. Oostenrijk zich gevleid hebbende mans genoeg te zijn, om dit varken alléén te waschen, om deezen reus alléén den kop afteslaan, zit bereutert te kijken op de Kaart van Europa, zoekende en niet meer kunnende vinden zijne vorige, zo begeerlijke en zo begeerde bezittingen in Italiën, die 't gereekend hadt te voegen bij zijne domeinen, als eene welkome schâvergoeding voor zijne verlooren Nederlanden. Gedachtig aan 't verlaaten der coälite door Pruissen, ziet het uit de hoogte, deezen breidel zijner heerschzucht aan met toorn, innig wrevelig, dat 't zich te zwak gevoelt, om hem deeze pots in te peperen. Wendt het zijne oogen na Rusland, zo loopen die oogen over van traanen. Mij dunkt, ik hoor' hem zeggen: ‘ Paulus! Paulus ! vergeeft het mij! laat u vermurven.’ - - Engeland! Engeland! bergt u, zo gij geen graauw wilt hebben: want Oostenrijk wenscht u en uw geld voor den duivel. De schrokkigheid van den laatsten, intusschen heeft alles (voor hun) bedurven. Half lam geslaagen zit Oostenrijk in 't hemd, of in een slechten Engelschen hemd-rok, en durft raadeloos | |
[pagina 73]
| |
niet te denken, om bij de buuren hulp te zoeken. 't Begint zijn aangezicht, half gewend na Vrankrijk, in eene vriendelijke plooi te zetten: maar een kind kan zien, dat het een gedwonge fraaijigheid is. Rusland, met reeden gebelgd, dat men hem, dienstbaar aan de inhaligheid van Oostenrijk, enkel gebruiken wilde, om de gloeijende kastantjes uit 't vuur te haalen, dat is, om te bevechten de meest heldhaftige en militaire natie van Europa, een kat noch zelfs met geen handschoenen aantegrijpen, (en die hij toch in den knijpert gekreegen hadt) gebelgd, dat men zijne saccesvolle hulp ondankbaar miskend, laatdunkend van zich gestooten heeft, zou, voorwaar! lagchen om den tegenspoed van de famile; waare het niet, dat deeze vrolijkheid getemperd werdt door het bezef, dat die tegenspoed Vrankrijk, wien het zelden, en bovenäl niet in de laatste twaalf jaaren een goed hart toedroeg, geduchter maakt. Voor 't overige is Rusland de eenige in 't gezelschap, die door zijne ligginge en door zijne colossaale macht zich bevindt buiten een gevaar, 't geen alle de anderen drukt, om te moeten danzen naar de pijpen van deezen reus.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 74]
| |
Niemand is 'er in 't gezelschap, die niet gevoelt, dat ieder op zich zelven en alléén nu te zwak is, om hem 't hoofd te bieden; en allen zijn deeze eerlijke lieden te vol van wantrouwen, te vol van nijd en heimelijke vijandschap, onder een, om tot dit voor hun zo gewenscht werk de handen in elkander te slaan. Alzo is Vrankrijk dubbel sterk, en door zijne eigen kragten, en door de verdeeldheid zijner vijanden. Van alle de persoonen, in deezen cirkel, is 'er geene, wiens houding geheimzinniger is, dan die van Pruissen. - Pruissen, 't geen de kostelijke oogenblikken heeft laaten voorbij gaan, om de aanzienelijkste rol van de wae- | |
[pagina 75]
| |
reld te speelen, die des Bevreedigers van Europa, 't geen daar door zijn aanzien oneindig vermeerderd zou hebben, en 'er voor zich zelven wel iets hadt kunnen uithaalen, ligt nu zo wat tusschen de braadpan en 't vuur. Pruissen, 't geen in nood is, als Oostenrijk en Rusland zich verstaan, en gevaar loopt, onder deeze verstandhouding, bij de eerste geleegenheid een veeg uit de pan te krijgen; Pruissen, 't geen, door eindeloos overleg en industrie, eene grooter Mogendheid geworden is, dan waartoe zijn land en zijne bevolking het bestemd hadt, is nu, door het kijven deezer twee geduchte nabuuren, wel ontheven van alle vreeze van die zijde, maar moet, al is 't wat laat, beginnen te bezeffen, dat Vrankrijk, door zijne overmacht, hem de wet zal voor schrijven. Op dit oogenblik geen anderen bondgenoot hebbende, geen anderen dan een verafgelegenen bondgenoot kunnende krijgen, kon het wel eens daarin een lastigen meester vinden, en bij de vreede zich verslooken zien van de geleegenheid, om iets voor eene verongelukte familie te bedingen. Engeland, 't welk de goede Hemel met alles gezegend heeft, behalven een wijzen koning - Engeland, 't welk door zijne gelukkige ligginge en groote zijner zee-macht, vrij was van de misselijke noodzakelijkheid, om zich te be- | |
[pagina 76]
| |
moeijen met de knoeijerijen der Mogendheeden van 't vaste land, maar ten ongeluk van zijn en andere landen 'er zich aanhouden mede bemoeit - Engeland, 't geen op dit oogenblik voortgaat met den allerbelachtelijksten oorlog (indien de rampen van den oorlog het lagchen gedoogden) belachlijk, wijl 't hopeloos is dien te voeren met eenigen kans van succes - Engeland, dat zich bemoeit met de zaaken van 't vaste land, zonder 'er een eenigen zekeren bondgenoot op te hebben, of 'er een heeft, die machteloos en verslaagen is, die t'onvreeden is de handen te hebben uitgestooken na zijn geld, die reikhalst, om zich van hem af te scheuren - Engeland, 't geen naar oogenschijn reeds den burger-oorlog in zijn land gehad zou hebben, ware het niet, dat de natie te wijs, om zich niet te spiegelen in de ondervinding, aan 't voorbeeld haarer nabuuren, geduldig een slecht bewind lijdt; om dat zij uitgeçijverd heeft, dat eene revolutie aan haar geen beter bewind kan bezorgen - Engeland, zo ongelukkig en zwak in 't gebruik van legermachten, in 't doen van expeditiën, als gelukkig en geducht ter zee - Engeland, 't geen, door 't misbuiken zijner militaire sterkte ter zee, zich alle Nautraale Mogendheeden van Europa, bovenäl de Noordsche Mogendheeden, ten vijand gemaakt heeft, die niet langer willen dulden het schenden van | |
[pagina 77]
| |
haare militaire vlaggen, en 't opbrengen in Engelsche havens van haare convooijen, en zeer geneegen zouden zijn, om iets te doen, ('t geen zijn ligtelijk kunnen doen, wanneer Engeland en Rusland 't oneens zijn) te sluiten de Sond, te verbieden zijne navigatie op de Oost Zee, een doodsteek voor Engeland, ziet het ogenblik naderen, waarin zijn rol, God lof! is uitgespeeld, waarin het uiteinde van 't treurspel hem zal leeren, dat het te vergeesch zijne schatten verspild, en den kerfstok zijner nationaale schuld heeft vol gemaakt. Zijne ligging en zijne marine maaken, dat men 't geen moed kan noemen, zoo 't de macht van Vrankrijk braveert: of 't mogt dan zijn, dat het eindelijk begreep, dat zijn vijand vreede met allen, behalven hem alleen, gemaakt hebbende, zijn oog dadelijk zal laten vallen op Hanover Ga naar voetnoot(*), 't geen Vrankrijk voor eene ver- | |
[pagina 78]
| |
snaperinge kan opslokken, om welk te verdededigen Pruissen alleen het harnas tegen Vrankrijk zeker niet zal aangespen. De Groote Heer tegen zijn zin gesleept in twisterijen, waarmede hij niets te doen hadt, zit twijfelmoedig, niet weetende, op wien hij meer gebeeten zal zijn, op de Franschen, wegens den onverdienden inval in zijn land, of op de Engelschen, zedert deezen hem hinderden, om dit lastig bezoek van den hals te krijgen. Edoch hij vindt zijn verdriet verzagt door de rusie tusschen Oostenrijk en Rusland wier vriendschap hem met reeden ontrust. Z.H. Paus Pius VII, zit bestendig met gevouwen handen, den hemel dankende, er met één half blaauw oog af te zullen komen; daar hij nog onlangs vreesde, beide de oogen te zullen verliezen. Een wijs gedrag boezemt vertrouwen in. Hij wordt verzogd zich tebelasten met de opvoeding van Z.M. den Koning van Napels. Men ontrukt aan Oostenrijk den stoel van Z.M. den Koning van Sardiniën, waarop 't zelve, zijne famile en bondgenoot onlangs over den schouder aanziende, zijne beide beenen gelegd hadt; en Vrankrijk verzoekt hem te gaan zitten.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 79]
| |
Dan staat 'er nog eene oude Juffrouw te kijken, door 't scheurtje van de deur. Men heeft haar gestooken in een nieuwe samaar. Mij dunkt, zij zwoegt. Zou die samaar haar te met knellen? 't Is als of zij 't gemoed overkropt heeft, en niet durft te spreeken. Ach! waarom mag zij niet zijn van 't gezelschap? 't is, dat zij 'er haveloos begint uittezien, zedert men haar 't borduurdzel van de japon heeft afgetornd. Half bezwijmd, wat duizelig, staat zij te knikkebollen. Haar hoofd (zo als men beweert, waar voor ik niet instaa, als willende geen knik op mijn eigen bol hebben) haar hoofd knikt nu na Vrankrijk, nu na Engeland. Vol van angst schijnt zij, opmerkende, dat Vrankrijk en Pruissen elkander iets in 't oor luisteren. Met lang uitgerekten hals, staat zij in eene kommervolle opgetogenheid te bespieden, wat dit verwarde gezelschap over haar zal besluiten. |
|