cipes; men toets eens anders daaden en gevoelens telkens aan principes; doch hoe kan zodanig eene inrichting eenigermaate den toets uitstaan van het zo zeer verhefte en ten top gevijzelde principe van Eenheid? Waarlijk men schijnt het Volk aantemerken, als een geheel onnozel kind (NB.) het welk men alles diets kan maaken wat men wil, en doen gelooven dat wit zwart, en zwart wit is, naarmaate heerschzucht en eigenbelang zulks koomen te vorderen.’
En vooraf:
‘Ik zal thans geene verdere aanmerkingen maaken over de meerdere onkosten, welke deeze vermeerderinge van Departementaale Bestuuren aan de Ingezeetenen noodzakelijk moet veroorzaaken, noch over de magt, welke aan dezelve wordt in handen gelaaten, en die deeze Bestuuren genoegzaam souverein in de hunnen doet blijven, zonder eenigzints aan de Uitvoerende Magt der Republiek ondergeschikt te zijn; in diervoegen dat de thans ontworpene vijftien Departementen volmaakt de plaats vervangen der voorgaande zeven onafhanglijke Gewesten.’
Z.
De telegraaph
. No. 5. bladz. 57 en 56.
(NB.) Zo als 't is. En dat wil zich zelven regeeren!
Amurath
.