de zorgvuldigste inrichting van ééne enkele Kamer nimmer kan bereikt worden. ‘Immers zal de eerste Kamer, welke uit jongere lieden dan de tweede zal bestaan, de gedagten, als het waare, de verbeeldingskragt der Republiek bevatten, terwijl de tweede 'er de wijsheid en de rede van zal uitmaaken.’
Welke eene poëzij!
Zij die op zo laagen prijs stellen een Collegie van zestig, zijnde de Wetgeevende Magt, gebooren uit de vrije verkiezinge des Bataafschen Volks, schijnen indirect de Democratie te bedillen, en 't Volk als onbekwaam te verklaaren, om een zestig-tal van mannen van kunde en van bedaarde zinnen uittebrengen; en zij die aan de zestigers de drift en eene verhitte verbeelding, en den dertigers de koude reeden, en dat alleen, om een ellendig verschil van tien jaaren (NB!) toekennen, schijnen in de waardeering der menschelijke geest-vermogens misgetast te hebben, en door den zestigers de koude reeden, en door den dertigers de slavernij der driften ontzegd te hebben.
Ook schijnen zij hier in de huishoudinge des menschelijken leevens miskend te hebben, door een geheel Collegie van zestig perzoonen te verdenken van bestierd te worden door eenige hatelijke passie: iets waarvoor eenige weinige individu's, niet, bij den ordinairen loop der waereldsche zaaken, een' geheele Vergadering, vatbaar is.