De Lantaarn voor 1796
(1796)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
De Nationaale Opvoeding,
| |
[pagina 179]
| |
zijn, welke de regeeringe ontheffen van alle zorge voor de opvoedinge van deeze klasse van luiden. Zij die kelders en kamers bewoonen, zij die, om voor hun en hun gezin brood te vinden, hunne toevlucht moeten neemen tot armen-kassen; 't zij 't verval der tijden, 't zij de verarmdheid van hunne ziel en ligchaam, hunne werk-ader deed barsten, en vereelen de schaamte ge-alimenteert te worden, deeze zijn 't, die de inspectie zorge en directie der regeeringe hoofdzakelijk verdienen. 't Staat aan haar hier voor te zorgen. Ik beöog niet zo zeer met die zorgen 't stichten van armen-schoolen, waarin de kinderen der schamele gemeente leeren leezen, schrijven en psalmen-lollen; 't geen ik beöog, is dat de regeering, als voorzie in 't onderhoud der lagere klasse, zorge dat de gemeene man, die werken wil, werk kan vinden, om zich en de zijnen daarvan te voeden; om niet tot armoede, veel min tot alimentatie te vervallen. Om dit deel der opvoedinge te vervullen, is 't nodig, de ouders te dwingen hunne kinderen een handwetk of ambacht, of des noods twee, te doen leeren, waar door zij zich mogen geneeren. Een Staat behoort niets aangeleegener zijn, dan 't daar heen te stuuren, dat deszelfs leden alle, zo veel mogelijk, helder van hooft, warm van hart, ferm van karakter, vol van energie zijn. Vlak tegen over deeze edele gesteldheid, staat de zo evengenoemde Verarmdheid van ziel en ligchaam. Zij die in bekrompen omstandigheeden, in de behoeftigheid gebooren zijn, 'er in opgevoed worden, 'er in voortzukkelen, vervallen onvermijdelijk tot deeze laagte. Den Staatsman, hem die de helm van 't Vaderland in handen heeft, komt 't toe te zorgen voor de algemeene bronnen van welvaaren; der ondergeschikte, stedelijke regeeringen plicht is 't te zorgen, dat die bronnen niet verdroogen, bij gebrek van bekwaame handen. En deeze handen zullen schielijk ontbreeken, zo meenigmaal de gemeene werkman zijn onderhoud, of een groot deel van zijn onderhoud vinden kan in de giften eener kwalijk begreepene, kwalijk aangelegde, overdreeven | |
[pagina 180]
| |
menschlievendheid. Men mag de Armen-kassen veilig houden voor de Broei-kassen der behoeftigheid, der luiheid, der verarmdheid van ziel en ligchaam; en 't getal der bedeelden zal altoos vermeerderen, min in reeden van 't verval der tijden, dan wel in reeden der mildadigheid en gemaklijkheid der bedeelers Denkelijk zou de afhangelijkheid, in welke zich bevinden de armen van deeze bedeelers, aan deeze laatsten invloeds, gezachs genoeg geeven, om de bedeelden te dwingen, hunne kinderen niet op te brengen in de zo schandelijke hebbelijkheid van werkeloosheid, van lanter-fanten, kroegen loopen, hen aanteleggen, dat zij door hun eigen werk zich kunnen geneeren. Bij aldien zoortgelijke schikking bij 't tegenswoordige geslacht t toekomende geslacht ontlastte van eenen, zo als 't nu voorkomt, hoop van opkomende bedelaars, de liefdadigheid zou in dat geval een nieuw voordeel krijgen. Er is op de geheele aarde geene nadeeliger klasse van menschen, dan die der lediglopers. 't Is de schrik voor 't werken in den gemeenen man alleen, die den despoot de geleegenheid geeft eene staande armee op de been te houden; 't is de schrik voor 't werken, die oorspronkelijk de tuchthuizen en schavotten bevolkte. Dat de wetgeever (die nu niets weet dan te laaten straffen, niet de misdaaden te voorkomen) waake tegen de werkeloosheid, en den meester des scherpen zwaarde zal 't zijne in de schede verroesten, en de rotten zullen voor zijne brood-kast van honger sterven: 't geen God geeve! Amen! - Indien ik eenig aandeel had in de publieke opvoedinge, ik zou een Committé van de bekwaamste gilden-meesters, van alle handwerken en ambachten bij een roepen, en hun ieder een afzonderlijk handboekje laaten opstellen, van 't geen ieder in zijn vak 't nodigste heeft te weeten en te gevoelen. Naar maate dit werk uitgevallen was, zoude ik misschien daar uit een algemeen school-boek trachten te amalgameeren. Dan hoe dit ook mogt uitvallen, zeker is 't, dat den gemeenen man bij te brengen, | |
[pagina t.o. 180]
| |
Alzo zyn de Kinderen der menschen
| |
[pagina 181]
| |
de eerste en álgemeenste beginzelen van deGa naar voetnoot(*) Teeken- Reeken- Meet- en Werktuigkunde, voor hem en voor 't publiek van veel handtastelijker nut kan zijn, in de behandeling van 't leeven, dan hem te onderwijzen in de hairkloverijen tusschen Coccejaanen en Voetiaanen, in 't onderscheid tusschen de heele en halve Pelagiaanen en de 72 poincten, waarin de Jansenisten verschillen van de R. Katholijken. |
|