dan een weevers-spoele, en zijn vergaan zonder verwachtinge.
Een wolke vergaat en vaart heenen, alzo die in 't graf daalt, zal niet weder opkomen. Hij zal niet meer wederkeeren, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. -
Wat is de mensch, dat gij hem groot acht, en dat gij uw herte op hem zet? - Mijne ziele is verdrietig over mijn leeven, ik zal mijne klage op mij laaten; ik zal spreeken in de bitterheid mijner ziele. - Och dat ik den geest gegeeven hadde, en geen oog mij gezien hadde! - gewisselijk gij zijt leugen-stoffeerders: gij alle zijt nietige mediçijnmeesters. Och of gij alle stille zweeget! dat zoude ulieden voor wijsheid weezen - Uwe gedachtenisse zij gelijk assche; uwe hoogten als hoogten van leem.