De Lantaarn voor 1796
(1796)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina t.o. 1]
| |
Gelijk de Wakkere Haan tot Krayen is genegen,
Zo laat u Jonge Jeugd, tot Onderwijs bewegen.
| |
[pagina 1]
| |
I. Nationaale Opvoeding.Diogenes gevraagd zijnde, in welke plaatze van Griekenland hij Mannen gezien hadt? antwoordde: ik heb nergens Mannen, maar te Lacedemon kinderen gezien. Burgemeester ***, in 1794, gevraagd zijnde na de school inrichtingen in Holland, antwoordde: wij weeten van geene inrichtingen,Ga naar voetnoot(*) wij laaten ieder een, die wil, een school en kost-school oprichten. Zo was in Griekenland, in Lacedemon, zo is in Holland de opvoeding wel zeer slecht. Ik beöog' niet enkel de opvoeding van matressen, meesters, praeceptoren, lectoren, doctoren, professoren, en alle andere oren, ik beöog' ook die andere opvoeding, bloedverwante der vorige, die op ons bestendig van de tederste jeugd af aan werkt, wanneer onze ziel, week niet als wasch, maar als boter in de hondsdagen, zo lijdelijk de indrukzels ontvangt van 't geen haar omringt; en zo gedwee zich laat fatzoeneeren door | |
[pagina 2]
| |
de gebiedende kragt der voorbeelden. Dit zij zo. Geen ogenblik is misschien min geschikt tot verbeeteringe der openbaare en algemeene opvoedinge dan 't tegenwoordige.Ga naar voetnoot(*) Nimmer arbeidde een verstandig artz aan 't omwerken, aan 't zuiveren der vochten eens lijders, op 't ogenblik als hij in stuipen legt, of als ijlhoofdigheid hem doet raazen; men leest geene op, tische verhandeling voor aan iemand, welke nodig heeft geligt te worden van de cataract; ook, wanneer en huis in vlamme staat, leest men den omstanders geen vertoog voor over 't vuur, was 't ook 't werkstuk eens zo schoon vernufts, als eens Boerhaave . Ik weet 't zeer wel, en zeg 't enkel om luiden (en hun getal is legio) die zo onbekwaam zijn, om iets reëels uittebroeijen, als geneegen op eens anders bedrijf te vitten, de moeite te bespaaren, mij dit voortewerpen. Ik weet 't. Geen ogenblik is beter geschikt, om deezen onontbeerlijken arbeid op te vatten, dan het tegenwoordige (5 Julij 1795). Wanneer eene natie uit den eenen vorm van bewind in een anderen is overgegaan, gevoelt zij zich gelijk als iemand, die een schoon hembd heeft aangetrokken, geheel verfrischt, Verjongt, haare | |
[pagina 3]
| |
eige kragten raadende, onderneemt zij dingen, waaraan een voorig bewind, niet dan wanhoopend, durfde denken. Ik herinner mij wel, hoe bijster ik, noch zeer jong zijnde, in de schik was met de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen, uit hoofde beider vraagen, welke zij voor ruim een quart eeuw over de Natuurlijke en Zedelijke Opvoeding der menschen opgaf. Deeze aandoening verkoelde daarna niet weinig, toen mij 't werk van J. Locke over deeze stoffe in de handen kwam. Deeze Maatschappij zou, dagt mij zedert, meer proefhoudende bewijzen van schranderheid opengelegt hebben, bijaldien zij den stempel haarer goedkeuringe uitgelooft hadt op den arbeid van dien schrijver, welke 't werk van deezen grooten Engelschman door verbeeteringen, bijvoegzels als anderzints, voor 't menschdom hier te lande 't hoogst mogelijk van praktikaal nut gemaakt zou hebben. Maar dit maakt geene boekdeelen enz. Verhandelingen, welke enkel algemeene voorschriften behelzen, die voor alle menschen, alle tijden, alle standen en landen, even en algemeen bruikbaar zijn, worden (nademaal zij onder 't eenvoudig menschenverstand vallen, en niemand van eenig nadenken, van eenige beleezenheid door iets nieuws, door iets merkwaardigs wakker houden) onder een pijp tabak geleezen, en met 't uitkloppen van de | |
[pagina 4]
| |
pijp vergeeten: hoe schoon, hoe kunstig zij anders ook geschreeven zijn.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 5]
| |
Zij welke ons geleert hebben, hoe de menschen moeten worden opgevoed, laaten mischien? zich in twee klassen afdeelen, van welke deeze, 't menschdom alle tot geleerden, tot professoren gemaakt hebbende, van onze aarde eene universiteit trachten te maaken Dit mogt aangaan, bijaldien geleerd te zijn 't zelve was als verstandig te zijn; bijaldien verstandig 't zelve als wijs was. De anderen beschouwen deeze waereld enkel als een brug tot eene eeuwige gelukzaligheid, beveelen ons de oogen aftewenden van 't ondermaansche, om 't zelve te vestigen op 't bovenmaansche: en even als de te groote opgetoogenheid van Anaximenes , in 't bespiegelen der starren, hem in eenen put voor zijne voeten deedt nederstorten, alzo zouden zij 't menschdom in een hoop van godgeleerden, priesters, munnikken, anachoreeten, enz verwande't, en 't zelve geheel ontaart hebbende, ons een lee- | |
[pagina 6]
| |
ven, bestemd tot werking, in bespiegeling doen doorbrengen; en ons, indien 't dan zo weezen moet of kan, hierop aarde hompelende en strompelende, hals en beenen breekende over de paden des leevens (zonder ons te wijzen, hoe erde doornen van uit den weg te ruimen, verbiedende ons de bloemen aan te raaken, de vruchten afteplukken) den hemel inlootzen. Elk weezen is volmaakt, wanneer 't voldoet aan zijne bestemming; en schoon hij, die enkel zijn plicht doet, achter den rug voor een onnuttig dienstknecht uitgemaakt wordt, laaten wij ons bij provisie vergenoegen, met 't vervullen van dien plicht, laaten wij eerst trachten te loopen, en, is 't dan zo nodig, daarna vliegen; dat is, laaten wij, ten einde 'er aan te voldoen, de algemeene bestemminge van 't menschdom nagaan. Deeze bestemming is te arbeiden, te eeten to drinken, van den arbeid uitterusten, en zich hervoortebrengen. Ook denken, ook zich met geestelijke bespiegelingen afteslooven, ook om te tasten, te grobbelen na de oorzaak, de bestemminge van ons hier zijn? Vraagt mij wel iemand. 't Antwoord op die vraag legt in de volgende regels. Welk een jammer is 't dat Eva 't oor geleent heeft aan de verleidinge der slange! toen zij en Adam voor den val in 't paradijs, als in een proveniers-huis (behalven dat zij, zo ik vertrouw, er niet in keeven) leefden, | |
[pagina 7]
| |
hadden zij in dat lui-lekkerland de onbezorgde kost, en vonden de geboterde broodjes aan de boomen hangen. Maar hoe zijn de dingen zedert verandert! en de aarde, die algemeene borst der menschen kinderen, geeft die ter onontbeerlijke voedinge nodige melk niet, dan na een bemoeizaam melken, dat is door arbeid. Verre weg 't grootste getal der menschen bewoonen 't platte land, alwaar hun geheele weezen beezig gehouden wordt, in de onderscheide verrichtingen van den landbouw en veeteelt. Van den op- tot den ondergang der zonne zijn alle hunne ogenblikken aan ligchaamsoefeningen toegewijd; aan eeten en drinken; enz. in één woord, aan middelen, om daarin te voorzien. Deeze en 't rusten der vermoeijenissen verslinden van den aanvang tot 't einde des jaars de 24 uuren van den dag. In de steden, waarin verre 't minder getal der bewoners van de aarde verblijven, houden ligchaamsoefeningen van een anderen aart, waarmede zij gedeeltelijk hunne behoeftens, gedeeltelijk die der landlui voorzien, hen even bezig. Alzo is te arbeiden met 't ligchaam, om de behoestens van dat ligchaam te voorzien, verre weg de algemeenste bestemming des menschdoms, over de oppervlakte der aarde; alles wat vordert eene diepe inspanning onzer geestvermogens, loopt er tegen aan. En ingeval 't | |
[pagina 8]
| |
ook mogelijk was, dat iemand, wiens opvoeding hem tot denken geen aanleg hadt gegeeven, op den inval kon komen, om de ploeg of 't schootsvel te verwisselen met eenig stelzel van afgetrokkene bespiegelingen, de afgematheid van ligchaam, welke de ziel tot eene traagheid van denken pleegt te verwijzen, zou hem dit werk weldra uit de hand doen valle, en inslaapen. Edoch tusschen arbeiden en slaapen blijven bij meest allen, meer of min, eenige ogenblikken over, wier wel bestierde aanleg, niet in metaphisieke bespiegeling, een gedeelte der nationaale opvoedinge uitmaakt. Hier over een woord. Ieder maatschappij van menschen heeft zeker aantal behoeftens, in welke behoeftens zo ieder lid der maatschappij geheel alleen voorzien moet, zo zal 't totaal zeer gebrekkig zijn. Indien een boer zich zijn eigen ploeg moet smeeden, zich zelve een wambuis naaijen enz. zal 't geheel gebrekkig zijn. De maatschappij vordert alzo en boeren en handwerkers. De maatschappij zal nu (betreklijk dit stuk) des te nader aan de volmaaktheid komen, naarmaate 1. zij in de gepaste evenredigheid telt de onderscheidene klassen van menschen, die haar van 't nodige of 't aangenaame verzorgen, en 2. naarmaate ieder zijn beroep met meer ijver en beleid voortstaat; met betere woorden, naarmaate hij in zijn beroep meer uitmunt. In beide deeze opzichten gaat, in mijn va- | |
[pagina 9]
| |
derland, de maatschappij veeläl mank. Hoe gering ook de evenredigheid der landbouw hier te lande tot 't overige zij, noch moet zij van elders handen zoeken: ondertusschen dat die handen voortijds in handwerken en fabrieken beezig, nu ledig staan. - Onder de behoeftigen kwijnen zeer veelen, en lijden gebrek aan brood: daar onze schepen door vremdelingen bedient worden, in welker bediening zij nogtans 't vooruitzicht hebben, van zich te verheffen uit de behoeftige klasse der geringere gemeente tot den middenstand: blijkens dat aantal van vremden, die van matroos opgevaaren, nu onze koopvaardijschepen gebieden. 't Is geene vooringenomenheid, 't is spijt, die mij de belijdenis afperst der meerderheid van de Franschen en Engelschen boven ons en de meeste Europeäanen, in bijna alle handwerken, blijkens de voltooidheid hunner werkstukken: waarom? wijl de ambachtsluî ieder in hun vak uitmunten. Hem, die de maatschappij tot deezen trap van volmaaktheid wil veradelen, legt de taak op, den menschen, ieder in zijn stand, aante, wijzen, hoe de ogenblikken, die hem van den arbeid overblijven, zo aanteleggen, dat hij dien arbeid meer in volkomenheid en dus met meer voordeel kan verrichten. Eene Verhandeling over de Nationaale Opvoeding, op deezen leest geschoeit, zich schikkende naar de preçiese omstandigheden waarin de | |
[pagina 10]
| |
natie zich bevindt, doorlopende alle de standen en beroepen, is inderdaad alleen nuttig; zij is des te nodiger, naar maate de vaderlanders van deezen trap van volmaaktheid verre afwijken. Wanneer een boer, 't hoofd zo opgevult heeft, met de dingen, buiten zijn bestek, boven zijn begrip, bezijden zijne roepinge, dat hij de muggenzifterijen van Coccejaanen en Voetiaanen uiteen weetende te schiften, een landgaat bezaaijen, dat braak moest leggen, zal 't hem kwalijk gaan; even als hij kwalijk zal gaan, uit hoofde van lijkdoorns, die zich de schoenen laat maaken bij een Fansenisten baas, die de 72 artiekelen waarin hij van de R. Katholijke kerk verschilt op zijn duimpje kennende, de schoenen op een verkeerde leest maakt. Wee den lekkerbek, die ten kok een politicus heeft, welke, daar hij over de Fransche Constitutie disputeert ('t geen nu 't zelve is als kijven, schelden en raazen,) de pot laat aanbranden! Hoe beklaag ik de weduwe en weezen, wier advocaat de belangrijke boekdeelen van A. Kluit over ο, η, το meer dan de wetten van zijn vaderland doorleezen heeft! enz. enz. Daar de menschelijke geestvermogens hunne paalen hebben, kan mijn lezer met mij reeds tasten, dat niets der bovengemelde voortreflijkheid der maatschappij, dit uitmunten haarer leden, ieder in zijn vak, zo hinderlijk is, dan de veelweetendheid, de veeldoendenbeid, dat is beslommering, broddelwerk. | |
[pagina 11]
| |
Eer wij een onderwerp, 't geen wij ons niet vermeeten, ook niet gelooven, immer te zullen afdoen, verder gaan uitpluizen, moeten wij ons voor een ogenblik ophouden met dat ander deel der Nationaale Opvoeding, dat, welk zich bezig houdt met de verbeteringe van 't Hart, de aanbouw van Deugd, 't waarneemen der Plichten in de Burgerlijke Maatschappij. Zommige menschen, wat zeg ik, zommige, de meeste menschen hegten, ook voor kinderen, eene heroïeke, eene specifieke kragt aan vertoogen, zeden-lessen en predikatien. Mij dunkt, ik zie een Heelmeester den kreupelen, of gebogchelden eene verhandeling voorlezen over de ziektens der beenderen! - Zo 'er een onfeilbaar middel is, om de menschen deugdzaam te maaken, moet 't bestaan voor eerst in 't voorbeeld der ouderen, der maagen, der meesters, en van alle, welke den mensch van de kindsheid omringen, ten tijde dat hij komt tot zekere gezetheid. 't Is even verveelende voor de omstanders, als nutteloos voor de kinderen, hun de deugd bestendig te hooren voorpreeken; woorden maaken op hun gemoed even diepen indruk, als 't water op een gloeijenden steen. Laaten de ouders stilzwijgende preêken door goede voorbeelden; hun kragt is zo overheerschende, bovenäl zo de ouders bij hun gezag weeten te voegen, zo als 't behoort, den invloed der toegeneegenheid, dat de kinderen | |
[pagina 12]
| |
zonder eenige leeringe, zonder fabelen, zonder vertelzels, zonder sentimenteele romans, zonder toneelspelen, predikatien of eenig ander geteem, deugdzaam zullen worden. Dan, hoe diep de plooi dier braave hebbelijkheid ook legge, zij loopt gevaar van uitgewischt te worden, door 't bijkans onweêrstaanbaare vermogen der omstandigheden. Even als een ijlhoofdige blootstaat aan zich uit 't vengster te werpen, tenzij hij tegengehouden worde alzo is de best - opgevoede jongeling en ieder mensch onderheevig om getroont te worden, van 't pad der deugd, door eene vertooning van belangen. Moest ik gezegt hebben vertooning, of is 't zomtijds iets meer? Dat een behoeftige, dat iemand, gedrukt door de zorgen voor een talrijk gezin, in wiens nooddruft hij niet langer eerlijk voorzien kan, opraape een diamanten ring, welke een rijkaart voor hem uitgaande van den vinger laat vallen, is 't voorstel der geneugtens, welke hij zich en de zijnen daarvoor bezorgen kan, een ijdele vertootooning van een averechts belangen? Ik zou hem verschoonen, bijaldien hij aarzelde. Men voorkomt de afwijkingen der compasnaalden, met 'er van te verwijderen 't ijzer en staal. Alzo wordt de mensch gehouden in 't spoor der rechtschapenheid, door 't uit den weg ruimen der verzoekingen. Het grootste struikelblok voor de deugd is | |
[pagina 13]
| |
de behoestigheid. Twee wegen zijn 'er, langs welke men haar voorkomt, 't verminderen onzer behoestens, (zo maar die vermindering onzer behoeftens de nijverheid niet doode; gelijk dit wel eens 't geval is,) en het vermeerderen der middelen, om haar te bevreedigen. Een eenvoudig, frugaal leeven geeft de minste nooddruften. Slaat de registers der crimineele gerichtshoven op, en gij zult zien, dat 't meerder getal van de groote misdadigen armen zijn, waarvan de meesten, gewoon aan eene ruime leevenswijze, aan rijkelijke verteeringen, buiten staat geraakt, behoeftens, die noodzaakelijk geworden waren, te stillen, in slechtheid middelen gezogt hebben, om zich uit de armoede te helpen. Men vermeerdert de middelen, om te voorzien in zijne behoeftens door arbeidzaamheid, en door 't overleg, waarmede men zijnen arbeid aanlegt, dat is nijverheid of industrie. Er zijn landen, waarin ieder, hoe groot ook 't vooruitzicht zijn mag van rijkdom, waarmede hij in de waereld komt, gehouden is, zijne jeugd tot 't leeren van eenige eerlijke handteering aanteleggenGa naar voetnoot(*). Eene van de wijste wetten van de Utopia van Th. Morus is die, welke een iegelijk burger verplicht vier uuren, ie- | |
[pagina 14]
| |
der dag, te arbeiden. Was 't hier de plaats, om zulks te betoogen, zou men van den invloed van deeze wet alleen een hooge verbetering onder de menschen, een ongelooflijke vermeerdering van geluk onder hen kunnen afleiden. Deeze wet zou de rijkdommen 't vermogen om kwaad te doen, ontneemen. Zo als 't water bederft door 't stilstaan, alzo heeft de ledigheid de eigenschap, om den besten mensch, zo niet te bederven, zeer zeker ongelukkig te maaken. Een ledig-ganger is, laaten wij vieschheidshalve de waarheid niet spaaren, is niet meer dan een wandelende misthoop. 't Is van des te meer belang den menschGa naar voetnoot(*) van kindsbeen af bij te brengen de hebbelijkheid der arbeidzaamheid, daar hij van natuur een moeijelijk te overwinnen afkeer bij zich draagt van alle achtereenvolgende inspanning van werken, en zijne ingeschapene woeligheid hem al- | |
[pagina 15]
| |
leen brengen zou tot 't huppelen van 't eene takje op 't ander. Er is een dubbel voordeel in de werkzaamheid. Een man, die arbeidt, heeft en weinige, en ligt te bevreedene nooddruft. Gelijk de arbeid hongerig maakt, zo maakt de honger eene geringe kost smakelijk. De ledigheid baart den wellusteling. Deeze is de geen, wien de kiescheid der middelen om gelukkig te zijn, ongelukkig maakt. De oogst der werkzaamheid vult onze spijskamers en kelders; zo als zij stoffeert de harssens der geletterden met eene voorraad van nutte kunde. Deeze zijn de ringmuuren, waarmede men de deugd moet omharnassen, en die, zo ze eens daar zijn, ondoordringbaar weêrstaan aan de verzoekingen. Moet ik aan 't hoofd der deugden, of der goede hoedanigheden der ingezeetenen eensStaats zetten den volksgeest, vaderlandsliefde of publick spirit, zo als onze overzeesche nabuuren dien noemen, en waarin zij even zo uitblinken, als wij er arm in zijn? Behalven 't vermogen der hebbelijkheid, welke ons doet waardeeren en lieven de zaaken en perzoonen, in wier kring wij opgebragt zijn, word deeze volksgeest geënt op den nationaalen hoogmoed, die wederom wortelt in 't aanzien, eenen Staat door zijne nabuuren toegekent. Dit onderwerp verdient een hoofdstukje op zich zelven. | |
[pagina 16]
| |
Over 't aanzien Ga naar voetnoot(*) van de Republiek der Vereenigde Nederlanden onder de Mogendheden.Men poot de snijboonen aan stokken en de | |
[pagina t.o. 16]
| |
[pagina 17]
| |
Republiek moet op 't sleep-touw genomen worden. Veel twists is 'er op de stuurmans-collegien geweest, wie best - niet voor zich - maar voor ons, ze moest sleepen. Er zijn bedenkingen van beide zijden. De balans hangt niet in 't huisje. Bijaldien, bij de tegenwoordige eclips van bedaard, gezond menschen-verstand, in deezen oorlog van contraindicantia, ik de roekeloosheid had, als een onpartijdig arbiter uitspraak te doen, ik zou gevaar lopen, om in 't dolhuis te raaken, dat is, in een beslooten dolhuis te raaken. De waereldburger, die zijn vooringenomen oog slaat over de bewoners der aarde, ziet ze afgedeelt in koppels, ieder geleid door een of meer hoeders, liever houders, wier belangen 't is hunne kudden bij zich te houden, en (daar hunne sterkte, welvaart en aanzien af hangt van de talrijkheid der kudden) ze ten koste der nabuurige kudden te vergrooten: waartoe zij zich allerlei onrechtvaardigheid, geweld en list veroorlooven. Hierom beijveren zich de aanvoerders, om hun onderhoorigen te doen gelooven, dat zij beter zijn dan hunne nabuuren, zo als ook 't land, waarop zij leeven of graazen. Naarmaate zij gelukkiger in dit onderwijs, in deeze opvoeding slaagen, hoe de onderdaanen meer publick spirit, volks-geest of patriotismus (in de oude betekenis van 't woord) hebben. Deeze deugd of hoedanigheid is hem, die zit aan de helm van Staat, des te meer aan- | |
[pagina 18]
| |
geleegen, naarmaate deeze drift als de wind is, die vaart in 't schip brengt. Dan of deeze volks-geest ligt te blaazen is in hen, welke kijken over de muuren, die scheiden natie van natie, welke weeten, wie die muuren opgemetzelt hebben, en welke reeden zij daartoe hadden, in één woord, of deeze hoedanigheid in 't oog eens cosmopoliets eene deugd dan eene dwaasheid zij ..... Maar wat hebben wij met deeze speculatien te doen! zullen wij de waereld veranderen? Wenschelijk was 't maar een middel te kunnen vinden, om den Nederlander met deezen volks-geest meer te vervullen, daar hij er noch vrij wat van zou kunnen bergen. Hoe de ingezeetenen hun vaderland van zijne nabuuren meer geëerbiedigt zien, hoe zij op dat vaderland meer hoogmoedig worden, hoe zij er meer liefde voor opvatten. Wie is nu zo steeken-blind van vooringenomentheid, om zich niet te belijden alle de elende en verzukkelingen, onder welke deeze Republiek ontvangen en gebooren is, - hoe zij, noch niet gebooren, te gering was, om haare heerschappij door Vrankrijk of Engeland te doen aanneemen - hoe zij daarna meenigerlei verneederingen van haare nabuuren, die haar nu de een, dan de ander, dan beiden te zamen, straffeloos allerlei gewelt en mishandelingen aandeeden, heeft geleeden; en door haare zwak- | |
[pagina 19]
| |
heid heeft moeten lijden. Zal er iemand zich op verhovaardigen? Ten anderen ontstaat dit gebrek uit dat onzer gezeegende (zo als men 't noemde) maar ook verdeelde constitutie. De ingezeetenen zuigen in ieder provincie, en in ieder stad van ieder provincie, de gevoelens in van hem, die hen regeert. Dit maakt zeker geen algemeenen volks geest? Dit land wordt bewoond door eene zo groote meenigte van vreemdelingen, waarvan, in geen ander land, in dezelve evenredigheid een voorbeeld voorhanden is. Schoon nu 't bestendig verhuizen van buitenlanders na een gewest een proefhoudend bewijs van de beterheid van dat gewest, betreklijk tot andere gewesten, opleevert, is 't tevens onwederspreekelijk, dat alle die nieuw-komers ieder hunne denkwijzen, ieder eene portie van liefde voor hun oud vaderland medebrengende, een geweldigen afbreuk moeten doen aan de hoedanigheid, waarvan wij spreeken. Rijkdom en welvarendheid (waarin wij, dank zij anderzints den Hemel! bij die bloeijendste natïen der aarde 't naaste komen, of helaas! kwamen) zijn elders de banden, die den ingezeetenen hun 't land hunner inwooninge lief en waard maaken. Juist 't tegendeel kan men hier ontdekken; en 't zijn precies de groote rijkdommen, die 't grootste nadeel doen op den volks-geest 'K zal hier niet gaan teemen over de eigenschap van't geld, in zo verre het de | |
[pagina 20]
| |
weelde na zich sleept, noch over de weelde, in zo verre zij onze karakters ontzenuwt. De rijkdommen hebben ook die zelve eigenschap in Engeland. Onze schatten zijn daarom den volksgeest hinderlijk, wijl de Republiek te weinig uitgestrekt zijnde, om die in territoriaale of nationaale bezittingen te plaatzen; de ingezeetenen hun geld moeten aanleggen bij de buitenlanders, wier belangen dikmaals aanloopende tegen die van 't vaderland, zo moeten zij er een vijand van, en een vriend van den vijand hun vaderlands worden. Men zegt 't gemaklijk te zijn, te weeten eene remedie voor een kwaal, waarvan men de oorzaak kent. Wel nu! laat dan een ander ons met de Engelschen in volks-geest gelijk maaken. Ik gun hem dit vermaak. Dit over de nationaale opvoeding hebbende laaten voorafgaan, als ook over de algemeene middelen, om deugd, braafheid en nederlandschap onder ons te vermeerderen (welk laatste is, ons tot ééne natie te maaken) moeten wij, om ons zelven gelijk te zijn, komen tot bijzonderheeden. Even als 't hoofd 't edelste deel is van 't dierlijk ligchaam, alzo is de Regent 't edelsteGa naar voetnoot(*) deel | |
[pagina 21]
| |
van den Staat. Van zijne vaderlandsliefde en wijsheid hangt deszelfs welvaaren grotelijks af. Hij is 't derhalven, die zo als de meeste, zo ook de eerste opmerking na zich trekt. Misschien zal eenig lezer, die niet voortleest, als de os voor de ploeg loopt, vraagen: Mr. Amurath meent gij u bevoegt tot eene zo uitgebreide als moeijelijke taak? - Geenzints - En waarom, vriend! bemoeit gij er u dan meê? - 't Is met schrijven, als met de muziek, en wilt gij een Virtuoso aan den gang krijgen, zo laat hem een breeken-been wat in de ooren krassen. Aan 't hoofd derzelven vindt Ga naar voetnoot(*) zich zyne Doorluchtige Hoogheid/ de Heer Erfstadhouder. Op welke wyze zouden de Telgen/ welke uit deeze Familie kunnen gebooren worden/ ten meesten nutte voor 't | |
[pagina 22]
| |
Vaderland mogen worden aangekweekt? Dit voorstel is eer opgegeeven, dan beantwoord. Nog ligter is 't slurpeijeren vooreen smulbaard op zijn pas te kooken, dan over dit onderwerp niet te veel en niet te weinig te zeggen. 't Is kraakporcelein, uit vreeze van mij te kwetzen aan de diggelen, zal ik 't alleen met 't uiterste tipje van de vinger aanraaken. Men bewondert M. Montaigne over 't beleid, waarmede hij geschreeven heeft over de keuze van een Gouverneur, bestemd voor de opvoeding van een ordinair mensch. (Zie zijne Essais, tom. ii. liv. i. rhap. xxv.) Zo nu den perzoon eens Erfstadhouders wel te vervullen, een man van extraordinaire verdiensten vordert, moet hij, welke hem daartoe den aanleg zal bezorgen, iemand van zonderlinge bekwaamheid zijn. Schoon al mijn nationaale hoogmoed mij niet veroorlooft ('t spijt mij) mijne natie vooraan in den eersten rang van de bewooners der aarde te plaatzen, zou ik echter den jongen Oranje-spruit een vaderlander tot Gouverneur toewenschen. Men behoort, dunkt my, op een vrijen bodem gebooren te zijn, om den toekomstigen Stadhouder te toonen, hoe vrije menschen | |
[pagina 23]
| |
zich best laaten behandelen. Men behoort in een land gebooren, met deszelfs belangens bekend te weezen, om geconfijt te zijn in den aart en zinnelijkheden der ingezeetenen, hunne Republikeinsche gezindheid, om te kennen hun afkeer van 't monarchaale of 't geen er de reuk van heeft, hun afschuuwen van eenig eigendunkelijk gezag, dat is, tierannije; opdat de Elève van hem al vroeg moge-inzuigen, door lessen en voorheelden, hoe best met hen omtegaan. In dit stuk was de opvoeding van Prins Willem den Vden, ongelooflijk slegt. En hoe kan 't anders zijn; wanneer men die opvoeding eenen buitenlander aanbetrouwt? Dit gebrek aan kennisse van den aart en zinnelijkheden des volks, onder welk hy was geboren, was de bron van zijn ongeluk. En och of dit ongeluk 't zijne alleen was! hadt hij den aart der Nederlanders beter gekent, beter zoude hy gekent hebben de aangelegenheid om hunne genegenheid, hun vertrouwen te behouden, hen niet stug, niet baloorig te maaken. Dit hoopje menschen is, zo 't mij altoos voorkwam, noch niet zo schraal voorzien van genie, als ryk bedeelt met eenen algemeenen geest van chicane. Men zoude bykans zeggen, dat 't alle geboren procureurs | |
[pagina 24]
| |
zijn. Hoe diep ook uitgedagt, hoe wèl beraamd ook mogen zyn de middelen van 't Gouvernement, om tot zijn doelwit te geraaken, zy zullen ze altoos weeten te verijdelen. Met één woord, wanneer misnoegen over de heerschende magt hun gemoed overheert, zal de stugheid hun hoofdkarakter worden; 't zal onmogelijk worden met hen te eggen of te ploegen; 't zal een beuling van 12 jaaren minder moeite kosten een half dozein kalveren te gelijk thuis te brengen, dan 't weezen zou voor Solon, Lycurgus en de zeven wijzen van Griekenland, dit slag van menschen, alzo bezielt, te leiden. Hadt Prins Willem de Vde zyne medeburgers als zodanig gekent, hy zou in 87 geluistert hebben na de gebiedende stem van een groote meerderheid des volks, haar verlangen om te deelen in 't bewind bevredigt, zich van hen, welke hem van de bank zogten te knikkeren, de zulken die noch afkeeriger waren van de Democratie dan van 't Stadhouderschap, gewrooken, en wat al niet meer goeds gedaan hebben. Maar 't is mij voorgekomen, dat by de revolutie van 1787 hy meer op zich ..... Nola! men trapt niet op iemand, die gevallen is. | |
[pagina 25]
| |
Daar de Stadhouder gesteld is aan 't Hoofd van den Staaten van 't Krijs-weezen te water en te land, zou men mogen wenschen, een De Witt, een Eugenius en een De Ruiter in hem te ontmoeten. Men mag 't wenschen! maar de natuur is gierig in wonderwerken. Een middelmaatig georganiseert hoofd, doorweekt met een weinig mathesis, kan misschien? binnen een jaar tijds, in de theorie van den Oorlog (de grootste plaag voor eene handeldryvende en niet veroverzieke Republiek) al tamelijke vorderingen maaken. Dan tot 't politieke worden jaaren gevordert. In de noodzakelykheid van te moeten opofferen, by de keuze eens Gouverneurs, iets van 't politieke of 't militaire, verbeeld ik my, dat aan 't eerste de voorrang moet gegeeven worden. Ook is de staat van vreede meer doorgaande, dan die van oorlog. Een Gouverneur, in 't tegenwoordig geval, behoort een man te zyn van algemeene kundigheeden, hoe zeer ook alsdan zyne kundigheeden niet overal tot in 't merg der zaaken zullen doordringen, 't Is 't zwak van alle standen, ieder den zynen, als den eersten, als den der menschelyke | |
[pagina 26]
| |
maatschappy onontbeerlyksten te beschouwen. Kiest men alzo tot Leermeester iemand wiens opvoeding tot eenig byzonder vak, by uitsluiting, is aangelegt, zo zal hy daarvan alleen zynen Elève aan de ooren leggen teemen. 't Is toch voordeeliger voor onze Republiek, een Stadhouder te hebben, doorkneed in de theorie des Koophandels, dan in de Grammatica van Vossius , of een bekwaam loots in de vouwen van de theologia polemica. By de vereischtens, welke een voortreflyken Stadhouder, volgens ons gebrekkig inzien, kunnen formeeren, en waarvan wy alleen de buitenste omtrekken gehaalt hebben, komt noch eene, zal ik 't noemen, deugd of hoedanigheid, 'k meen 't Gedult, waarvan hy een ruimer provisie behoeft dan eenig sterfling op aarde. Niemand is 'er, in deeze politieke tyden, zo klein politiek, om onkundig te zyn van de strydige belangens der onderscheidene provincien deezer Republiek. Schoon haar devies is: Eendragt maakt magt, verliest men dit devies uit 't oog, bejaagt men ieder zyn byzonder belangen. Zeker moet men niet driftig zyn, om de sophistische | |
[pagina 27]
| |
drangreedenen van eene egoïstische staatkunde aan te hooren en te wederleggen. De Stadhouder is 't niet by uitsluiting van ééne provincie, Hy is 't van allen, van de Unie. Unie! 't Algemeen welzyn is dus zyn hoogste wet. Maar dit kan duizendwerf niet bejaagt worden, dan door de opoffering van eenig particulier belangen. Hy moet zich overreed hebben, by voorraad, van 't lot, 't geen hem boven 't hoofd hangt, van meenigmaal gelastert te worden, ofschoon hy stricte zyn plicht gedaan hebbe. Dit vordert eene ruime maate van gedult. Maar 't vordert een Jobs , een Engelachtig gedult - te moeten ontvangen Deputatien, die onder 't voorkomen eener statige deftigheid en ernst, de comedie speelen - aan te hooren, of zich te houden, als of men aanhoorde, Aanspraaken die kop noch staart hebben - Adviesvragingen waarop zy, welke ze komen voorstellen, best weeten, welke antwoorden 'er op passen - in een woord politice voor den gek gehouden te kunnen worden. (Ik bevond my in 1779 te Parys, en maakte aldaar by toeval kennis met Mevr. de Baronnesse van ***, die zich in deeze hoofdstad onlangs, uit Leipzig hadt nedergezet. Naar gevolg bestondt, behalven | |
[pagina 28]
| |
drie kinderen, uit een juffrouw ('k weet niet welken naam ik haar geeven zal) en drie dienstboden. Deeze juffrouw, zelve niet wel weetende, wat eigenlyk zy was, hadt de functie van gezelschapsjuffrouw, van gouvernante, van huishoudster, van kindermeid, ook van bediende. Mevr. *** was eene goedhartige dame, maar zy hadt weinig verstand, en noch minder fermeteit. 't Is niet mogelyk zich te verbeelden een meer verwart huishouden, en waarin meer gekeeven werdt. Mevrouw deedt my eens de eer my hierover mijne gedagten te vraagen. - Ik nam de vryheid haar Ed. geb. onder 't oog te brengen, dat men geene incompatible functien aan één mensch moet opdraagen; en wanneer men iemand in dienst neemt, hem precies zeggen, waarvoor hy scheep komt.)
Boven, bezijden en beneden den Heer Erfstadhouder stonden de Regenten. -- Om den lezer eenigzints te vergelden de moeite, die hij verspilt heeft in 't lezen van dit laatste artikel, (onderstelt, dat hij 't niet heeft overgeslaagen) gaa ik 't volgende geheel omarbeiden en schoeien op de tegenwoordige leest, op den zogenaamden democratischen vorm. Behalven de oneindig gebrekkige zamenstelling van het lamme raderwerk der laatste consti- | |
[pagina 29]
| |
tutie zaliger, behalven dat alle deeze raderen kwalijk op elkanderen liepen, hadden zij noch dit gebrek, dat de raderen zelfs een weinigje beneden het middelmaatige waren. Hem, die de uitwerkzelen beidedeezer disqualiteiten overpeinst, moet 't onbegrijpelijk zijn, hoe een zo voos uur werk met horten en stooten noch zo lang heeft kunnen loopen. Onder 't voorig bewind was 't genoeg, gebooren te zijn, of den naam te hebben van gebooren te zijn van een burgemeester, dien tot oom en neef te hebben, om op een regentsplaats aanspraak te mogen maaken. Alle handwerken, die den uit- en inwendigen mensch stoffeeren, de geestelijke scherm-meesters zelve niet uitgezondert, vorderen nu zekeren leer- en proef-tijd, de kunst alleen om de menschen te regeeren, maakte onder 't vorig bewind eene uitzondering; deszelfs leden schijnen van gedagten geweest te zijn, dat zommige menschen, even als de eendekuikens met die van te zwemmen, gebooren worden met de kunst, om den regent te speelen, en dat deeze aangebooren gaaf hen onthefte van de behoefte om zijn rol te bestudeeren. Thans zijn wij, zo 't waar was ('t geen 't niet is) 't geen ik heb hooren zeggen, uit eene familie-regeering gevallen in eene factie-regeering. De eerste, de onontbeerlijkste vereischte om regent, of zo als de zaak nu heet, representant, municipaal of maire te zijn, is, bovenal vóór de revolutie (want die | |
[pagina 30]
| |
't nu beginnen te doen, houdt men al ligt, en zelden zonder reeden, voor intriguanten, voor politieke gelukzoekers, en visschen meestäl achter 't net) liefst met luider keel gekermt te hebben over de ondragelijkheid van 't juk des overleedenen tijrannieken bewinds, den Stadhouder en zijn aanhang gehouden en uitgemaakt te hebben, voor schelm, landverrader, landsdief, dwingeland, een slaaf van Engeland waarmede hij onder één dek lag, om ons lieve vaderland te ruïneeren, den koopman tot een bedelaar, en de beurs van Amsterdam tot een instal te maaken. Eene andere conditio sine qua non, of zo gij wilt, recommandatiebrief, is, dat hij alles gedaan hebhe, wat van hem afhing om 't voormalig bewind in alle deszelfs beweegingen te dwarsdrijven, om 't zelve den hals te breeken. Bedeelt met deeze gaave, met eene tong klein van breidel, waarmede hij majesteit des volks, vrijheid schel doe klinken, een vertrouwen-volle houding, mag hij veilig na de lint-winkel gaan, om zich een representanten of municipaal-sjerp te bestellen. Onder 't vorig bewind waren de hoofden gekweld met een hondshonger na vette ampten; zij hielden de Republiek voor een banket-bakkers winkel, waaruit zij, die aan detrommel waren, meenden zo veel lekkers in de zak te moeten steeken, als zij maar immers bergen konden. Duidelijker, de voormaalige regenten, even als of zij, arme zukkels! drie man zeven armen konden afhouwen, voorzagen zich van zo veele | |
[pagina 31]
| |
posten, als zij maar opslokken konden. Men vondt een burgemeester gelijktijdig lid van een admiraliteits collegie, van de O. en W.I. Compagniën, Hoogheemraad, Houtvester, Dijkgraaf, Weesmeester, Thesaurier, Commissaris van de Posterijen, Curator van de Universiteit, vergeeft mij 't Lezer zo ik noch een half dozein posten vergeet; beurtelings zag men een en den zelven persoon zitting, en zo wij voor 't Gemeenebest hoopen en vertrouwen, directie hebben in 't Stedelijk bewind, in dat der Provincie, in 't bewind der beide Compagnïen, der Marine, des Legers, der Finantien, des Generaliteit, de onbeschaamdheid hebben te aanvaarden zes posten, die ieder, zou men ze wel waarneemen, een schrander en geoesent man geheel vorderen. De posten, de commissiën liepen, over alle vakken van bewind, af, langs een eeuwigduurend, landverdervend rooster, zonder eenige deelneeming in de publieke zaak, zonder eenig allergerinst nadenken op bevoegtheid of onbevoegtheid. - Wat wonder! maakte niet Caligula van zijn paard een burgemeester! De tijden zeker veranderden; 't waren juist geene paarden, die men tot burgemeesters maakten. 't Is over. O gezeegende omwenteling! o driewerf gelukkige tijden! in welke wij beleeven mogen. dat deeze hoogverlichte natie haar eige stuurluî kiest! Beeft, gij wijzen, gij wetgeevers van | |
[pagina 32]
| |
ouds, voor uwe reputatie! weldra zullen wij met andere talenten in kennis komen. Hoe heerlijk nu ook bovengemelde beide conditiones sine quibus non mogen uitgemeeten worden, men zal toch moeten belijden, ten zij men stapelzot geworden zij van partijschap, dat dezelven een perzoon niet meer bevoegt maaken, om de belangens des vaderlands in zijne diverse betrekkingen te bezorgen, dan een paar beenen, iemand bevoegd maaken tot de post van balletmeester. 't Is op dit fundament, dat ik 't woord van factie-regeering in den mond of liever in de pen nam, in welke zo 't kwam te gebeuren ('t geen niet te voorzien is), dat waare belanglooze vaderlandsliefde zo min de eerste rol speelde, als in eene familie-regeering, men onrecht hebben zou zich te verbaazen. In't tegenwoordig bewind schijnen de Matadors 't hart zo zeer gezwollen te hebben van vaderlandsliefde (die ik in 't algemeen heb hooren vergelijken bij die van 'een hond voor een penswijf, zo lang zij noch niet los is,) dat de zorg voor een éénig vak van bewind het zelve niet vullen kan; en de revolutie schijnt niet te zullen geneezen de constitutie van 't geene ik gaa noemen eene patriotische slechthoofdigheid, om namelijk verscheide posten, welke dikwerf geheel uit elkander loopende kundigheeden vorderen, op te hoopen op één hoofd, hoe rijk ook 't zelve moge zijn gestoffeert, hoe verward ook de familie van debet en credit t'huis er moge uitzien. | |
[pagina 33]
| |
De ogenschijnelijke voortduuring van dit oud abuisje, de uitdeeling van verscheide posten aan éénen perzoon, maakt de opvoeding van den jongen burger, op wien deeze keuzen mogten vallen, bezwaarlijker. Te vraagen alzo, hoe hij moet worden aangelegt, is zo veel als te vraagen, hoe een financier, een koop- krijgs, zeestaats-man moet worden aangelegt. Indien de goedaartige natuur mij vergunt de gelegenheid, om na deeze Lantaarn er noch eenige anderen te fabriceeren; indien 't publiek de tegenwoordige met dezelve happigheid als die van 92 gelieft optesnappen, mogt ik deeze dingen t'eeniger tijd voor mij neemen. Voor deeze keer gelieve de Lezer zich te vergenoegen, met een paar vereischtens van 't hart, welke den volksvertegenwoordiger buitengemeen zouden verçieren, en hem bij vriend en vijand nu geacht, nu bemind, of beter, die hem iedereen ten vriend of hoogachter zouden maaken. De eerste deugd, die hij nodig heeft, is de liefde tot het Vaderland. Zij spreidt haare weldaadige uitvloeizels zo wijd van zich, dat zij bijna alle anderen inslurpt. Ligtekooijen gaan gaarne door voor eerlijke meisjes, en de minnaar van zich zelven en de zijnen voor dien des Vaderlands. Men zal geene moeder verdenken haar kroost te veel te beminnen, die zich 't boterham aan beide zijden smeerende, haare kinderen droog brood laat eeten; noch, - zodra de waassem van aanspraaken en hoogsnorkende | |
[pagina 34]
| |
exclamatiën vervlogen is - hem voor den echten vriend des gemeenebests, die de revolutie schijnt aan te zien voor een dubbele prefent-kaas, om er zich en de zijnen dikke hompen van te snijden, en die aan anderen te ontrukken. Het kenmerk der waare vaderlandsliefde is, gelijk die van alle andere liefden, opoffering en zelfsverloochening. De moeder, die haar kind zoogt, doet dit ten koste van haar zelve. De schamele man, die zijn verhongerden natuurgenoot laat medeëeten uit zijn schraale pot, bemint hem. Dit vordert eene zekere grootmoedigheid, eene zeldzaame deugd. Laaten wij, om 't den opkomenden patriot niet al te benaauwd te maaken, alleen vorderen, dat waare liefde des vaderlands, zo niet door opöfferingen, zich ten minste kenschetse door belangeloosheid, en laat 't ons bij provisie vrijstaan, te twijfelen aan 't patriotismus van de zulken, die staatsomwentelingen gebruiken, om hunne favoriet-driften, eigenbaat, zoekendheid, wraak en heerschzucht te streelen. Hoe nu kan dit voor den regent onontbeerlijk vereischte, de liefde tot hen, met wier zorge hij belast is, in hem aangekweekt worden.? De opvoeding, ten zij de natuur er de zaaden van in 't hart heeft neêrgelegt, kan daar aan even weinig doen, als een hovenier, ontbloot van thuin-zaaden, hoe hij de aarde ook omspitte en bemeste, haar vruchten kan doen draagen. Eene andere hoedaanigheid, vereischte of deugd in den volks-vertegenwoordiger, die hij | |
[pagina 35]
| |
behoort te bezitten, of zo hij er kans toe ziet, zich zelven bezorgen, is eene zekere vastheid van karakter, of fermeteit, welke hem behoedt om niet de speelbal te worden van een woelen regeerziek gemeen. Dat hij, voor 't aanvaarden van deeze post, twijfele aan en ondertaste de kragt zijner schouders, om deezen last te draagen, gun' ik gereedelijk, vind ik loflijk; maar wanneer hij dien eens aanvaart heeft, dat hij zich doordrongen hebbende met de manlijke gevoelens eens Alquier, weete zich te doen eerbiedigen zijner besluiten klem bij te zetten, en zich te doen gehoorzaamen, door hen, die zijne meesters waren, op 't ogenblik, dat zij hem verkooren tot hun vertegenwoordiger; dat hij door zijne houding 't volk toone, hoe 't te vergeefsch bij hem aanklopt, om hem te doen te rug komen van zijne uitgegeeven decreetenGa naar voetnoot(*), door addressen, requesten, propositien, exceptien, declaratien, protesten, remonstrantier, of eenig ander democratico-anarchaal gereedschap, te koop of te geef in de winkel van hen - en hun getal is legio! - die liever roer dan schip wilden zijn, en wier geschreeuw de stem der wetgeevende magt al dikwerf overschreeuwende, der volks-regeeringen eene sterke helling tot regeeringloosheid gaven. Toekomende jaar spreeken wij elkander, bij gezondheid, nader; misschien wel vroeger. |
|