De Lantaarn voor 1792
(1792)–Pieter van Woensel– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Pijnstillende pleister.De toeneemende duurte van alles, tot 's leeven onderhoud nodig, is zo waereldkundig, als 't is dat de jaargelden onzer Eerwaarde Geestelijkheid gereegeld zijn geworden, in een tijd, toen men zo veel koopen kon voor een gulden, als heden ten dage voor een ducaat. Zo was deeze geëerbiedigde stand voor twee hondert jaaren veel te hoog betaald of thans te weinig. Dan 't laatste is waar; en 't zou mij ontschieten, zo niet meer dan één kruijer ruim zo veel inkomen hadt, als is 't gewoon inkomen van een Amsterdamsch Herder, den hoogst betaalden. Zou dit ook een bewijs zijn, van 't verval, van de minachting van den godsdienst, wanneer deszelfs Bedienaars verwaarloost worden, en zij gevaar loopen van door kommer en elende te vergaan? En wat zou 'er 't gevolg van zijn, wanneer de behoeftigheid den Herders hunne staf uit de hand hebbende doen vallen, de kudde voortaan in 't wild en de varkens in 't koorn liepen! Wie die een gevoel heeft van godsvrucht en menschheid zou zich, zou men zeggen, niet de rok uittrekken, liever dan zijn verkleumden Zielsverzorger van koude te doen vergaan! Er is, kan men ter eere van onze Natie zeggen, geene, die zo vaerdig de hand in de zak steekt, wanneer 't 'er op aankomt noodlijdenden te helpen. Geen land is 'er, waarin men zo veele kostbaare gestichten ontmoet, gebouwd, tot heul der behoeftigen, uit de beurs van partikulieren. | |
[pagina 163]
| |
Waarom, zou men zeggen, dan niets gedaan ter ondersteuning (eene ondersteuninge, die de tydsomstandigheeden onontbeerlijker maaken van dien Eerwaardigen stand, welke zichGa naar voetnoot(*) dag en nacht afslooft door de zorgen voor 't eeuwig welzljn (NB. 't eeuwig welzijn! onthoud dit wel) dier geenen, welke zich aan hun toebetrouwen? De reeden hiervan ligt niet in de godvruchteloosheid, de onmeededogenheid der goede gemeentens, maar in hunne onkunde. 't Is niet mogelijk, dat mijne Braave Landsgenooten de beslommering hunner geestelijke Artzen (die van wegens de voortreflijkheid hunner roepinge, na de wetgeevende Magt en de Overigheid, den aller-eersten rang in de burgerlijke maatschappij bekleeden, en die dus naar rechten kunnen vorderen de middelen, om overeenkomstig dien rang te mogen leeven) zouden kennen, en niet zouden ijlen, om hun bij te springen. Dit is niet mogelijk; en zo dit Lantaarntje, ook door zijn schemerlicht, hunne elende algemeener zichtbaar maakt, zullen de geestelijken de kragt onzer olie ondervinden. Ondertusschen staan 'er alleen twee wegen tot redres open. De eerste is, dat de jaargelden der | |
[pagina 164]
| |
Heeren Predikanten verhoogd worden uit 's Lands kasse, zo er genoeg in is. In een strijdig geval blijft'er niets overig, dan dat de partikulieren bijspringen. Zou 't niet praktikabel zijn ettelijke maalen, in reeden der plaatzelijke omstandigheeden, op dezelve wijze als nu de liefdegaven ingezameld worden, eene collecte te doen voor den Leeraar? Wanneer dit eens in alle kerken algemeen was ingevoerd, zouden de Heeren Predikanten, die toch luiden van geboorte, en van stand, van 't hoogste aanzien zijn, zich niet behoeven te schaamen 'er de profijten van aan te neemen. Welk een heerlijk middel voor de braave gemeente, die haaren Herder naar zijne echte waardij weet te taxeeren, om hem in 't geheim den aangeleegendsten dienst te bewijzen (want, waarom zouden wij 't bemantelen? die geen brood heeft, en brood ontvangt, ontvangt een grooten dienst) en barmhertig, en grootmoedig te zijn, zonder haare weldaaden aan de klokreep te hangen! Aan deezen boom hangt noch een andere zeer smaaklijke vrucht. Toekomende jaar kan een ander ze er afplukken. |
|